4.2. Medisch dossier - Toegang tot het dossier van een overleden patiënt door zijn naasten

laatste aanpassing 20/04/2024

De onderstaande tekst heeft uitsluitend betrekking op de toegang tot het dossier van de overleden patiënt zoals geregeld in artikel 9, §4 en 4/1 van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt (wet patiëntenrechten).

Meer info over de toegang tot het dossier van een overleden meerderjarige patiënt, vindt u via de volgende link : advies van de nationale raad van 17 december 2016

De toegang tot het patiëntendossier van de overleden patiënt kan plaatsvinden in specifiek omlijnde contexten (gerechtelijk deskundigenonderzoek, wetenschappelijk onderzoek, enz.) die we hier niet behandelen.


1. WIE HEEFT TOEGANG TOT HET DOSSIER VAN EEN MEERDERJARIGE OVERLEDEN PATIËNT?

De echtgeno(o)t(e), de wettelijk samenwonende partner, de partner en de bloedverwanten tot en met de tweede graad.

Onder welke voorwaarden ?

DE PATIËNT HEEFT ER ZICH TIJDENS ZIJN LEVEN NIET TEGEN VERZET

De nationale raad geeft de artsen de raad het verzet van de patiënt op te nemen in zijn dossier met vermelding van de datum.

HET VERZOEK MOET VOLDOENDE GEMOTIVEERD EN GESPECIFICEERD ZIJN

De wet bepaalt dat het verzoek om toegang voldoende gemotiveerd en gespecifieerd moet zijn. De (behandelende) arts die het verzoek krijgt, dient een afweging te maken van de betrokken belangen, enerzijds de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de overleden patiënt, anderzijds het gewettigd belang van de verzoekende partij.

Elke afweging dient geval per geval te gebeuren.

Een inzage kan bijvoorbeeld gerechtvaardigd zijn om medische redenen. Ook kan een inzage gerechtvaardigd zijn om de omstandigheden van het overlijden te kennen en zo het overlijden te verwerken. Tenslotte kunnen ook testamentaire betwistingen het voorwerp uitmaken van een verzoek tot inzage, mits er ernstige elementen zijn om ervan uit te gaan dat het testament werd opgemaakt op een ogenblik dat de erflater niet over de vereiste wilsbekwaamheid beschikte.

Hoe verloopt de toegang tot het dossier ?

ONRECHTSTREEKSE TOEGANG

De wet kent de naasten het recht op onrechtstreekse toegang toe, via een andere gezondheidszorgbeoefenaar.

De naaste van de overleden patiënt mag het dossier niet zelf inkijken.

De aangewezen beroepsbeoefenaar moet een beoefenaar zijn zoals bedoeld is in de gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen of met een praktijk zoals bedoeld is in de wet van 29 april 1999 betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen.

De federale Commissie “Rechten van de patiënt” meentdat de ratio legis van de wet bij het onrechtstreekse karakter van het inzagerecht tot gevolg heeft dat een beroepsbeoefenaar die zelf nabestaande is van de overleden patiënt noch door zichzelf als verzoeker, noch door een andere nabestaande kan aangeduid worden om het patiëntendossier in te zien. Zo voorziet de memorie van toelichting zeer duidelijk dat een belangrijke bestaansreden van het inzagerecht de bescherming van het privéleven van de patiënt is (zie punt 3.1. van het advies van 21 juni 2013 van de Federale Commissie “Rechten van de patiënt”, met betrekking tot de modaliteiten voor het onrechtstreeks inzagerecht in het dossier van de overleden patiënt).

De nationale raad is van mening dat een adviserend arts van een verzekeringsmaatschappij, in het raam van zijn opdrachten, niet kan worden aangeduid door de naaste van de overledene om inzage te nemen in het dossier van deze laatste (zie advies van 25 november 2006 over de inzage van het medisch dossier van een overledene door de adviserend arts van een verzekeringsmaatschappij, TNR nr. 115, maart 2007, p. 3).

De inzage ter plaatse geniet de voorkeur. In geval van praktische moeilijkheden (bijvoorbeeld afstand, hygiënemaatregelen in tijden van pandemie, enz.), mag de behandelende arts het (elektronisch en/of schriftelijk) dossier (eventueel gedeeltelijk) ter inzage opsturen naar de aangeduide gezondheidszorgbeoefenaar. Nadien bezorgt deze het dossier terug aan de behandelende arts. Het is de aangeduide gezondheidszorgbeoefenaar wettelijk verboden het dossier rechtstreeks ter beschikking te stellen aan de nabestaanden.

GEEN RECHT OP AFSCHRIFT

Dit recht op onrechtstreekse inzage laat niet toe een afschrift te verkrijgen van de gegevens in het medisch dossier.

De aangeduide beroepsbeoefenaar mag evenwel een kort verslag opstellen en dit overhandigen aan de verzoekende nabestaanden.

BEPERKTE TOEGANG

De toegang tot het dossier van de overleden patiënt is beperkt tot de gegevens van het dossier die relevant zijn voor de gegeven motivering.

Gegevens betreffende derden zijn uitgesloten van inzage.


2. WIE KAN TOEGANG KRIJGEN TOT HET DOSSIER VAN EEN MINDERJARIGE OVERLEDEN PATIËNT ?

Sinds 4 maart 2024 is artikel 9 van de wet betreffende de rechten van de patiënt aangevuld met een paragraaf 4/1 die specifiek de toegang tot het dossier van een minderjarige overleden patiënt regelt.

Voortaan mogen de vertegenwoordiger van de minderjarige (één van de ouders of de voogd) en de bloedverwanten tot en met de tweede graad inzage in en afschrift van het dossier vragen en zelf (zonder tussenkomst van een gezondheidszorgbeoefenaar) deze rechten uitoefenen.

Indien de minderjarige overleden patiënt zijn patiëntenrechten zelfstandig uitoefende (zie FAQ 4.5., punt 1. C. Wilsbekwame minderjarige) kan de persoon die de minderjarige patiënt “zou hebben vertegenwoordigd” indien hij zelf zijn rechten niet zou hebben uitgeoefend, dit recht op inzage en afschrift uitoefenen.

De personen die dit recht op inzage vragen hebben ook recht op toelichting over de inhoud van het dossier van de minderjarige overleden patiënt.

De vertegenwoordiger van de minderjarige (ouder of voogd) dient zijn aanvraag niet te motiveren. De bloedverwant tot en met de tweede graad dient echter wel zijn vraag tot inzage of afschrift te motiveren.

Indien de minderjarige patiënt die zijn patiëntenrechten zelfstandig uitoefende zich uitdrukkelijk heeft verzet tegen inzage of afschrift van zijn dossier na zijn overlijden, wordt de toegang geweigerd.

De gezondheidszorgbeoefenaar weigert ook afschrift te geven van het dossier indien hij over duidelijke aanwijzingen beschikt dat de aanvrager onder druk wordt gezet om een afschrift van het patiëntendossier aan derden mee te delen.

Tot slot kan de arts van de minderjarige overleden patiënt die het verzoek om toegang krijgt dit geheel of gedeeltelijk weigeren met het oog op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de overleden patiënt. In dergelijk geval wordt het recht op inzage of afschrift uitgeoefend via een door de aanvrager aangewezen gezondheidszorgbeoefenaar (artikel 15, §§1 en 3, wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt).


3. WAT TE DOEN BIJ MOEILIJKHEDEN?

De Orde der artsen staat ten dienste van de collega’s om hen te helpen het passende gevolg te geven aan de toegangsaanvragen die ze ontvangen. Ook aan patiënten en om het even welke andere persoon verstrekt zij de nodige informatie.

Artikel 11, §4 van de wet betreffende de rechten van de patiënt bepaalt dat na het overlijden van een minderjarige patiënt, de persoon die op het moment van overlijden van de patiënt handelde als vertegenwoordiger van deze laatste, het recht heeft klacht neer te leggen bij de bevoegde ombudsfunctie in verband met de uitoefening van zijn rechten.

Indien de minderjarige patiënt tijdens het leven zijn rechten zelfstandig uitoefende, komt dit recht toe aan de persoon die de minderjarige patiënt zou hebben vertegenwoordigd voor zover de patiënt zich hiertegen niet uitdrukkelijk heeft verzet.

Na het overlijden van de meerderjarige patiënt, hebben de echtgenoot, de wettelijk samenwonende partner, de feitelijk samenwonende partner, de bloedverwanten tot en met de tweede graad van de patiënt en de persoon die op het moment van overlijden van de patiënt handelde als vertegenwoordiger, het recht om klacht neer te leggen bij de bevoegde ombudsfunctie in verband met de uitoefening van zijn rechten, voor zover de patiënt zich hiertegen niet uitdrukkelijk heeft verzet.

De bevoegde ombudsfunctie is diegene van het betrokken ziekenhuis of de federale ombudsdienst “Rechten van de patiënt”, in het geval de zorg is toegediend buiten een ziekenhuisinstelling.

Zie ook de adviezen van de federale Commissie “Rechten van de patiënt”.