Raden van beroep
De Nederlandstalige en de Franstalige raad van beroep zijn elk als volgt samengesteld:
- 5 gewone en 5 plaatsvervangende leden, elk verkozen door hun provinciale raad voor een termijn van 6 jaar;
- 5 gewone en 5 plaatsvervangende leden, raadsheren in een Hof van beroep, benoemd door de Koning voor 6 jaar. Uit deze leden-magistraten benoemt de Koning de voorzitter en de verslaggevers van de raad van beroep;
- een griffier en een plaatsvervangend griffier, benoemd door de Koning voor 6 jaar.
Een niet-verkozen lid van de nationale raad, dat daartoe is afgevaardigd, woont van rechtswege de zittingen van de raden van beroep bij.
De belangrijkste bevoegdheid van de raden van beroep is het kennis nemen van het hoger beroep tegen de beslissingen van de provinciale raden (zie verder onder 'Procedure').
Hiernaast zijn de raden van beroep nog bevoegd om in eerste en laatste aanleg uitspraak te doen over:
- bezwaren tegen de regelmatigheid van de verkiezingen voor de provinciale raden;
- de vervallenverklaring van het mandaat van een lid van een provinciale raad, een raad van beroep of de nationale raad, aan wie een tuchtstraf werd opgelegd die niet meer vatbaar is voor beroep of die strafrechtelijk werd veroordeeld door een in kracht van gewijsde gegane beslissing waaruit de morele of beroepsonwaardigheid blijkt om zijn mandaat uit te oefenen;
- de zaken die aanhangig worden gemaakt bij de raden van beroep omdat de provinciale raden niet tijdig een beslissing hebben genomen.
Ten slotte zijn de raden van beroep nog bevoegd in geval van geschillen tussen de provinciale raden omtrent de woonplaats van een arts.