Bescherming van de beroepstitel van osteopaat
Verwijzend naar art. 4, § 2, van de kaderwet van 24 september 2006 betreffende het voeren van de beroepstitel van een dienstverlenend intellectueel beroep en het voeren van de beroepstitel van een ambachtelijk beroep, vraagt mevrouw S. Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw, het advies van de Nationale Raad aangaande het verzoekschrift tot bescherming van de beroepstitel van osteopaat, dat ingediend werd overeenkomstig de genoemde kaderwet.
Advies van de Nationale Raad :
De Nationale Raad meent dat het verlenen van de bescherming van de beroepstitel van osteopaat niet aangewezen is aangezien de artikelen 3, 8, 9, 10 en 11 van de wet van 29 april 1999 betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen (nog) niet in werking getreden zijn (artikel 12).
De uitoefeningsvoorwaarden voor osteopathie, die met name betrekking hebben “op de beroepsverzekering en de minimale dekking, het lidmaatschap van een erkende beroepsorganisatie, een registratiesysteem, een regeling inzake bekendmaking, een lijst van niet toegestane handelingen voor beoefenaars die geen arts zijn” (artikel 3), dienen, overeenkomstig de wet van 29 april 1999, vóór de bescherming van elke beroepstitel vastgelegd te zijn door de Koning. Dit is een dwingende vereiste voor de volksgezondheid.
Het is inzonderheid onmogelijk de beroepstitel van osteopaat te beschermen in de in artikel 2 van het verzoekschrift voorgestelde bewoordingen. Dit artikel vertrouwt de osteopaten niet-artsen uiterst ruime bevoegdheden toe. Vóór elke erkenning van de beroepstitel van osteopaat is het logisch en absoluut noodzakelijk duidelijk te bepalen welke handelingen volledig autonoom verricht mogen worden en welke een medisch voorschrift vergen. Men kan immers geen erkenning van de beroepstitel van osteopaat, door dewelke aan deze laatste de in artikel 2 beschreven bevoegdheid wordt toegekend, overwegen zonder op voorhand de verstrekte opleiding streng te hebben gecontroleerd. De waarborgen inzake volksgezondheid primeren op de beroepsbelangen.
Dit standpunt is des te meer verantwoord in het kader van de adviezen van de Koninkijke Academies voor Geneeskunde
In dit opzicht meent de Nationale Raad dat de inhoudelijke gesprekken met het oog op de uitvoering van de wet van 29 april 1999 absoluut moeten voorafgaan aan die betreffende de formele erkenning van de beroepstitel van osteopaat.