keyboard_arrow_right
Deontologie

Toegang tot de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde

De pers heeft de conclusies verspreid die ingediend werden door de paritaire commissies opgericht ingevolge de wet van 29 april 1999 betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde.
De Nationale Raad beslist opheldering te vragen aan de minister van Volksgezondheid die de opstelling van de uitvoeringsbesluiten van de wet van 29 april 1999 aankondigt.

Advies van de Nationale Raad :

In zijn zitting van 9 februari 2013 heeft de Nationale Raad van de Orde van geneesheren beslist te reageren naar aanleiding van de stellingnamen en de recente persartikels over de voorwaarden voor de uitoefening van de niet-conventionele praktijken, welke vastgelegd zouden moeten worden bij koninklijk besluit ingevolge de wet van 29 april 1999 betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen.

Aangezien hij meermaals om advies verzocht werd betreffende de deontologische problemen die deze praktijken met zich brengen, heeft de Nationale Raad verschillende adviezen uitgebracht, waarin inzonderheid verwezen wordt naar de adviezen van de Koninklijke Academie voor geneeskunde en van het KCE.

De werkzaamheden van de paritaire commissies die opgericht werden overeenkomstig de voornoemde wet van 29 april 1999 lopen ten einde.

De Nationale Raad herinnert eraan dat de uitoefening van de gezondheidszorg gebaseerd dient te zijn op een gepaste beoordeling van de toestand van de patiënt zodat een diagnose gesteld kan worden die vervolgens de behandeling zal sturen.

Om een diagnose te kunnen stellen moet men kennis hebben van de geneeskunde in haar geheel en een onderbouwde toegang hebben tot bijkomende onderzoeken (biologie, beeldvorming).

De rechtstreekse toegang tot praktijken die gericht zijn op de hoofdzakelijk symptomatische behandeling en geen doeltreffende werking hebben op de evolutie van de morbide ziekteprocessen waaraan de patiënt zou kunnen lijden, is ontoelaatbaar. Dit geldt in het bijzonder op een ogenblik waarop de uitvoerende macht alsmaar meer opsporingscampagnes organiseert om een vroegtijdige diagnose te bevorderen.

De Nationale Raad meent dan ook dat het onontbeerlijk is dat de keuze om in de richting van de niet-conventionele praktijken te gaan, ondergeschikt is aan een voorafgaand medisch onderzoek uitgevoerd door een erkend huisarts of specialist. Deze kunnen eventueel aanvullend zijn, maar mogen zeker geen alternatief vormen voor de wetenschappelijke klinische geneeskunde.