keyboard_arrow_right
Deontologie

Resultaten

Resultaten

Beroepsgeheim20/11/2021 Documentcode: a168022
Slachtoffer van onwettig politiegeweld alsook de rol van het medisch attest inzake de bewijsvoering hiertegen.

Problematiek van onwettig politiegeweld : het handelen van de arts en de rol van het medisch attest inzake bewijsvoering

1. Inleiding

In een eerder advies van de nationale raad van de Orde der artsen, “Samenwerking tussen de politie, het openbaar ministerie en de ziekenhuizen – deontologische beginselen”[1], wordt uiteengezet hoe het artsenkorps en de politiediensten kunnen samenwerken met respect voor ieders finaliteit en bevoegdheden. In voornoemd advies wordt er verondersteld dat beide actoren hun bevoegdheden in eer en geweten uitoefenen en wordt er geen aandacht besteed aan eventuele misbruiken, bijvoorbeeld onwettig politiegeweld.

Naar aanleiding van een rapport[2] van Police Watch, het waarnemingscentrum voor politiegeweld van de Liga Voor Mensenrechten, heeft de nationale raad van de Orde der artsen in zijn vergadering van 20 november 2021 onderzocht hoe de arts moet handelen indien de patiënt aangeeft het slachtoffer te zijn van onwettig politiegeweld alsook de rol van het medisch attest inzake de bewijsvoering hiertegen.

2. Aangifte door het slachtoffer

Op 8 november 2021 heeft de Liga voor Mensenrechten in Nederlandstalig België een meldpunt voor slachtoffers en getuigen van politiegeweld gelanceerd, genaamd Police Watch, reeds bestaande in Franstalig België.[3] Het doel bestaat erin buitensporig politiegeweld in kaart te brengen en slachtoffers te adviseren inzake hun rechten en mogelijkheden voor klachtindiening.

Slachtoffers van onwettig politiegeweld kunnen een klacht indienen bij verschillende instanties, onder meer de Dienst Intern Toezicht, het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten (comité P), de Algemene Inspectie, de lokale ombudsdienst, het Kinderrechtencommissariaat en het Interfederaal gelijkekansencentrum Unia.[4]

Tot slot is het mogelijk voor het slachtoffer om aangifte te doen bij het parket of een klacht met burgerlijke partijstelling in te dienen bij de onderzoeksrechter.

Ter staving van de klacht, is er een belangrijke rol weggelegd voor het attest dat wordt opgesteld door een arts die de letsels vaststelt. Het is immers aan de patiënt om deel te nemen aan het bewijs van zijn beweringen, een reden waarom het medisch attest onmisbaar is. In deze context, dient de arts de patiënt een medisch attest te bezorgen dat voldoet aan de principes van medische deontologie, zoals beschreven in punt 3 van dit advies.

3. Rol van het medisch attest – deontologische beginselen

3.1. Principe: op vraag van de patiënt

De arts bezorgt de patiënt de medische documenten die hij nodig heeft.[5]

In de meeste gevallen zal de patiënt de arts zelf te kennen geven het slachtoffer te zijn geworden van onwettig politiegeweld en vragen zijn letsels te beschrijven met het oog op de bewijsvoering.

Het medisch attest zal dienen als bewijsmiddel voor zijn beweringen.

De arts is verplicht de patiënt het medisch attest te bezorgen dat hij nodig heeft. Elke arts wordt geacht bekwaam te zijn de externe letsels van een patiënt te beschrijven. Evenwel, indien hij zich niet bekwaam acht, heeft hij de verplichting de patiënt in te lichten en de patiënt door te verwijzen naar een andere gekwalificeerde arts.[6]

Het kan ook gebeuren dat de patiënt omwille van zijn verwondingen handelingsonbekwaam is geworden, bijvoorbeeld omdat hij zich bevindt in een toestand van coma, en het medisch attest wordt opgevraagd door de naasten van de patiënt met het oog op het indienen van een klacht. In dit geval zal de arts, in het belang van de patiënt, het medisch attest overhandigen aan diens wettelijke vertegenwoordiger.[7]

De arts noteert in het patiëntendossier of hij een attest heeft opgesteld, welke de inhoud ervan is en aan wie hij het attest heeft afgeleverd.

Tenslotte kan een medisch attest onder gesloten omslag worden afgeleverd aan de procureur des Konings of de onderzoeksrechter volgens de gebruikelijke procedures, zoals beschreven in het advies van de nationale raad van de Orde der artsen, ““Samenwerking tussen de politie, het openbaar ministerie en de ziekenhuizen – deontologische beginselen”[8].

3.2. Inhoud van het medisch attest – letselattestering

De arts stelt de medische documenten waarheidsgetrouw, objectief, voorzichtig en discreet op, met aandacht voor het vertrouwen dat de maatschappij in hem stelt. Hij vermeldt daarbij geen gegevens over derden.[9]

Het medisch attest dat letsels attesteert dient duidelijk, nauwkeurig en volledig te zijn.

De letsels dienen gedetailleerd te worden beschreven: het type letsel (schaving of schaafletsel, kneuzing, hematoom of bloeduitstorting, scheurwonde of laceratie, steekwonde, snijwonde enz.), de afmetingen (de lengte, de breedte), de kleur, de vorm, de omvang, de precieze anatomische locatie en de diepte indien mogelijk. Het is aangewezen om foto’s (overzicht en detail met meetstaf) als bijlage toe te voegen aan het medisch attest of deze te bewaren in het patiëntendossier.

Het attest maakt een onderscheid tussen de objectieve vaststellingen door de arts en de subjectieve klachten van de patiënt. In geen geval bepaalt de arts welk mechanisme de letsels heeft veroorzaakt, evenmin wie de letsels heeft toegebracht. Hoogstens kan worden bepaald dat hetgeen de patiënt beschrijft compatibel is met de objectief vastgestelde letsels.

Het medisch attest vermeldt de dagen van arbeidsongeschiktheid.

De arts dateert het medisch attest op de dag van de redactie en voegt een kopie toe aan het patiëntendossier.

4. Rol van de arts – bijzondere situaties

4.1. Medisch attest in verband met geschiktheid tot verhoor of opsluiting

Het is niet de taak van de behandelende arts een geschiktheidsattest af te leveren tot verhoor of opsluiting. De behandelende arts is gerechtigd de vraag van de politiediensten om dergelijke attesten op te stellen, te weigeren.

Geschiktheidsattesten tot verhoor of opsluiting kunnen enkel worden afgeleverd door een arts-gerechtsdeskundige, die wordt aangesteld door een gerechtelijke overheid.

4.2. Aanwezigheid van politie tijdens de zorgverlening

De situatie kan zich voordoen dat een persoon onder politiebegeleiding naar het ziekenhuis wordt gebracht voor verzorging.

In een eerder advies van de nationale raad[10] werd gesteld dat de arts de aanwezigheid van de politie in de behandelruimte of in de onmiddellijke nabijheid moet toelaten, indien de politieambtenaar van oordeel is dat de patiënt een bedreiging vormt voor de fysieke integriteit van de arts of het ziekenhuispersoneel. Wanneer de patiënt het slachtoffer is geworden van onwettig politiegeweld, bevindt hij zich evenwel in een zeer kwetsbare positie. De patiënt zal zich niet durven uitdrukken, uit angst voor latere represailles.

De nationale raad onderkent de kwetsbare positie van het slachtoffer en hecht belang aan het recht op privacy en de intimiteit van de patiënt, maar behoudt evenwel haar eerder standpunt, te meer omdat het voor de arts zeer moeilijk is om in te schatten in hoeverre de patiënt een gevaar vormt voor de fysieke integriteit van de arts en het ziekenhuispersoneel, waarvoor de arts mede verantwoordelijk is.

De arts kan bij een sterk vermoeden van onwettig politiegeweld vragen aan de politieambtenaar om zich te verwijderen uit de behandelruimte, al blijft deze laatste bevoegd om de situatie te beoordelen en al dan niet gevolg te geven aan de vraag van de arts. De arts noteert zijn vraag en de aanwezigheid van de politie in het patiëntendossier.

In deze context is het ook van belang dat de arts de letsels in het patiëntendossier noteert overeenkomstig de richtlijnen in punt 3.2 van dit advies.

4.3. Handboeien tijdens de zorgverlening

De politiediensten hebben de bevoegdheid de patiënt te boeien overeenkomstig de principes van legaliteit, noodzakelijkheid en proportionaliteit.

De arts respecteert de beslissing van de politie om de patiënt geboeid te laten en kan zich slechts tegen deze beslissing verzetten om medische redenen, bijvoorbeeld wanneer het geboeid laten van de patiënt de zorgverlening hindert. In dat geval spreken de arts en de politiediensten onderling af hoe beiden hun taken veilig en kwalitatief kunnen vervullen. Beiden zijn gehouden tot de naleving van de wettelijke hulpverplichting zoals bepaald in artikel 422bis van het strafwetboek.

4.4. Gerechtelijk-geneeskundig bezwaar – model III C

Indien de arts die het overlijden vaststelt, twijfelt over de oorzaak ervan (natuurlijk of gewelddadig), kruist hij op strook A van het formulier III C het vakje “ja” aan in de rubriek “gerechtelijk-geneeskundig bezwaar”. Daarnaast kruist hij op strook C van hetzelfde formulier onder punt 1 (aard van het overlijden) het vakje “kan niet bepaald worden” aan.

De arts die gevraagd wordt een overlijdensattest op te maken, vervult zijn opdracht op onafhankelijke en objectieve wijze en mag hierbij geen eventuele druk ondervinden door de politiediensten.[11]


[1] Advies van de nationale raad van de Orde der artsen van 12 december 2020, a167039

[2] Police Watch, “Violences policières et la charge de la preuve: le rôle du certificat médical”, Analyse_LDH_Le-rôle-du-certificat-médical_version-longue_decembre-2020.pdf (liguedh.be)

[3]Police Watch - Accueil; Police Watch

[4]Liga voor Mensenrechten | Dossier politiegeweld in België

[5] Art. 26, lid 1, Code van medische deontologie

[6] Art. 6, Code van medische deontologie

[7] Overeenkomstig de cascade zoals bepaald door art. 14, Wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt

[8] Advies van de nationale raad van de Orde der artsen van 12 december 2020, a167039

[9] Art. 26, Code van medische deontologie

[10] Advies van de nationale raad van de Orde der artsen van 12 december 2020, a167039

[11] Zie ook advies nationale raad van de Orde der artsen van 15 februari 2020, “Druk die een arts kan ondervinden wanneer een overlijdensattest model III C/D dient te worden opgesteld”, a167003

Beroepsgeheim12/12/2020 Documentcode: a167039
Samenwerking tussen de politie, het openbaar ministerie en de ziekenhuizen – deontologische beginselen

Samenwerking tussen de politie, het openbaar ministerie en de ziekenhuizen - algemene beginselen

Inhoud

1. Inleiding

2. Bijzondere situaties

2.1. De patiënt pleegt een strafbaar feit in het ziekenhuis

2.2. De arts neemt kennis van een strafbaar feit buiten het ziekenhuis - patiënt als dader of slachtoffer

2.3. Verdovende middelen op of in het lichaam van de patiënt

2.4. Patiënt onder politiebegeleiding

2.5. Voorrang verlenen aan politie op spoedgevallendiensten

2.6. Politie betreedt het ziekenhuis

2.7. Politie vraagt om inlichtingen over interventies ziekenhuis

2.8. Verhoor in het ziekenhuis

2.9. Vermiste personen

2.9.1. Inschatten van het "onrustwekkend karakter" van de verdwijning

2.9.2. Opsporing van de patiënt

2.9.3. Ten behoeve van het opstellen van een ante-mortem dossier

2.10. Medisch attest in verband met geschiktheid tot opsluiting

2.11. Wettelijke middelen ter ondersteuning van het opsporings- of gerechtelijk onderzoek

2.11.1. De getuigenis in rechte

2.11.2. casusoverleg

2.11.3. Aanstellen van een arts-gerechtsdeskundige tijdens het onderzoek - afname bloed of speeksel in het kader van opsporen intoxicatie (alcohol, drugs) of ter bepaling van een DNA-profiel

2.11.3.1. Algemeen

2.11.3.2. Gerechtelijke bloedafname

2.11.3.3. Specifieke toepassing: gerechtelijke bloedafname indien het slachtoffer mogelijk besmet is met een ernstige ziekte ter gelegenheid van een strafbaar feit

2.11.3.4. DNA-onderzoek

2.12. Bewakingscamera's plaatsen om misdrijven in het ziekenhuis te voorkomen of vast te stellen

3. Besluit

1. Inleiding

Binnen de context van het ziekenhuisgebeuren, hebben artsen en ziekenhuisinstellingen een andere finaliteit dan politiediensten en parketten. Waar eerstgenoemden tot doel hebben kwaliteitsvolle zorg te verstrekken aan iedere patiënt die zich aanbiedt op de ziekenhuisdienst, hebben laatstgenoemden de taak de veiligheid van de maatschappij te waarborgen en objectieve vaststellingen te doen om naderhand de waarheidsvinding van de rechter te faciliteren.

Toch komen beiden geregeld met elkaar in aanraking en dwingt de situatie hen om samen te werken, niettegenstaande hun vaak tegenstrijdige doelen en normen. Zo is de arts gehouden tot het beroepsgeheim, terwijl de politie, in de context van een onderzoek, net zo veel mogelijk informatie van een potentiële dader of een slachtoffer poogt te verzamelen. Ook andere fundamentele rechten, zoals het recht op zorg en het recht van verdediging, blijven van toepassing.

Het voorziene wettelijke kader is soms onvoldoende gekend, zowel bij de artsen als de politiediensten, of schept niet genoeg duidelijkheid over hoe beide actoren in een specifieke situatie moeten handelen. In sommige regio's(1) hebben de ziekenhuizen, de politie en het openbaar ministerie een samenwerkingsprotocol opgesteld, dat een aantal afspraken vastlegt over hoe de interactie tussen hen moet verlopen met het oog op maximale efficiëntie en effectiviteit van beide diensten.

Dergelijke samenwerkingsprotocollen bevorderen een vlotte samenwerking tussen de verschillende actoren op het terrein en bieden een antwoord op een aantal specifieke situaties. Het risico bestaat er evenwel in dat iedere regio andere afspraken maakt of dat afspraken worden gemaakt die tegenstrijdig zijn met de bestaande wetgeving of de medische deontologie.

Om dit te voorkomen, geeft de nationale raad in volgend advies een overzicht van welke deontologische beginselen de arts in acht moet nemen in een bijzondere situatie, met respect voor het recht op privacy, het beroepsgeheim, de toegang tot de zorg, de kwaliteit van de zorg, de veiligheid van de patiënt, de menselijke waardigheid en de autonomie van de patiënt.

2. Bijzondere situaties

2.1. De patiënt pleegt een strafbaar feit in het ziekenhuis

Indien een patiënt zich schuldig maakt aan een strafbaar feit jegens een andere patiënt, een arts, het ziekenhuispersoneel of het ziekenhuis, mag de arts hiervan aangifte doen bij de politie. Het kan bijvoorbeeld gaan om bedreigingen tegenover de arts, fysiek geweld ten aanzien van medewerkers van het ziekenhuis of andere patiënten, vernielingen aan de praktijkruimte, in het bezit zijn van gevaarlijke wapens(2), e.a.

De arts geeft aan de politie de naam van de dader en de plaats waar het feit zich heeft voorgedaan. De medische gegevens van de dader worden niet vrijgegeven.

De politie die ter plaatse komt, wordt toegelaten tot de ruimte, waar de patiënt zich bevindt en waar de feiten zich hebben voorgedaan, om de eerste vaststellingen te kunnen doen.

2.2. De arts neemt kennis van een strafbaar feit buiten het ziekenhuis – patiënt als dader of slachtoffer

Wanneer de arts tijdens de uitoefening van zijn beroep te weten komt dat de patiënt een strafbaar feit heeft gepleegd, valt dit onder het beroepsgeheim.

Ook wanneer de arts tijdens de uitoefening van zijn beroep verneemt dat de patiënt het slachtoffer is geworden van een strafbaar feit, valt dit onder het beroepsgeheim en respecteert de arts de keuze van het slachtoffer om geen aangifte te doen bij de politie.

Voor sommige misdrijven gepleegd op een minderjarige of een kwetsbare persoon, bepaalt artikel 458bis van het Strafwetboek dat de arts zijn beroepsgeheim mag doorbreken, mits voldaan is aan bepaalde voorwaarden.(3) Het gaat in het bijzonder om misdrijven die een ernstige inbreuk vormen op de fysieke integriteit van een minderjarige of een kwetsbare persoon, zoals mensenhandel, moord of partnergeweld, of misdrijven van seksuele aard, zoals aanranding van de eerbaarheid of verkrachting van een kind of een gehandicapte persoon.(4)

Indien de arts kennis heeft van een voornoemd misdrijf en van oordeel is dat er een ernstig en dreigend gevaar bestaat dat de dader opnieuw zal toeslaan en hij de fysieke of psychische integriteit van de minderjarige of de kwetsbare persoon niet zelf of met hulp van anderen kan beschermen, mag hij het misdrijf ter kennis brengen van de procureur des Konings.(5)

Naast de wettelijke uitzondering van artikel 458bis van het Strafwetboek, is de arts onderworpen aan artikel 422bis van Strafwetboek, dat een wettelijke hulpverplichting inhoudt aan een persoon die in groot gevaar verkeert. In sommige situaties is het niet evident om beide normen, met name het beroepsgeheim en de wettelijke hulpverplichting, met elkaar te verzoenen.(6) Bij dergelijk conflict van plichten kan de "noodtoestand" van toepassing zijn.

De noodtoestand is een begrip ontwikkeld in de rechtsleer en de rechtspraak, dat impliceert dat, in uitzonderlijke omstandigheden, het overtreden van een strafrechtelijke norm (bijvoorbeeld de schending van het beroepsgeheim) niet zal gestraft worden wanneer deze inbreuk kan worden verantwoord ter bescherming van een ander belang met eenzelfde of een hoger geachte waarde of ter voorkoming van een ander misdrijf (bijvoorbeeld moord). Een schending van het beroepsgeheim kan uitzonderlijk worden verrechtvaardigd indien een ernstig, actueel en zeker gevaar op geen enkele andere manier kan worden afgewend.(7) Of er sprake is van een noodtoestand, is afhankelijk van de feitelijke omstandigheden. Het is aan de arts om de beide normen of belangen tegenover elkaar af te wegen.(8)

Ten slotte is, overeenkomstig artikel 30 van het Wetboek van strafvordering, iedere persoon die getuige is geweest van een aanslag, hetzij tegen de openbare veiligheid, hetzij op iemands leven of eigendom, verplicht daarvan bericht te geven aan de procureur des Konings, hetzij van de plaats van de misdaad of van het wanbedrijf, hetzij van de plaats waar de verdachte kan worden gevonden.(9)

In de context van de zorgrelatie tussen een arts en een patiënt komt deze algemene aangifteplicht van geweld- en eigendomscriminaliteit in strijd met het beroepsgeheim. Bijgevolg werd in de rechtsleer en de rechtspraak de stelling ontwikkeld dat de in artikel 30 Sv. vervatte aangifteplicht niet geldt voor een feit waarvan een patiënt de dader is geweest van een misdrijf.(10)

Indien een patiënt het slachtoffer is van een misdrijf, dient de algemene aangifteplicht, gelezen in samenhang met de uitzonderingen in artikel 458bis van het Strafwetboek, worden genuanceerd. Het kan nooit de bedoeling zijn om aangifte te doen van een misdrijf wanneer dit ingaat tegen de belangen van de patiënt. Binnen de zorgrelatie zal er slechts aangifte worden gedaan na een weloverwogen afweging van verschillende normen. Bijgevolg is er sprake van een spreekrecht en geen spreekplicht.

2.3. Verdovende middelen op of in het lichaam van de patiënt

De arts die tijdens het onderzoek of de behandeling verdovende middelen aantreft op of in het lichaam van een patiënt, overhandigt deze zo spoedig mogelijk aan de politiediensten, zonder vermelding van de persoons- of medische gegevens van de patiënt, tenzij er sprake is van een uitzondering op het beroepsgeheim (cf. 2.2). Dit wordt gecommuniceerd aan de patiënt en wordt vermeld in het patiëntendossier. Het is van belang dat de patiënt het vertrouwen in de arts en de zorgverlening behoudt en dat duidelijk wordt uitgelegd aan de patiënt dat de arts geen opsporingsbevoegdheid heeft en de identiteit van de patiënt niet vrij zal geven aan de politiediensten.

De arts mag in deze context rekening houden met het proportionaliteitsbeginsel.

2.4. Patiënt onder politiebegeleiding

Indien de politie van oordeel is dat een door haar begeleide patiënt een bedreiging vormt voor de (fysieke) integriteit van het ziekenhuispersoneel, laat de arts toe dat de politie aanwezig is in de behandelingsruimte of in de onmiddellijke nabijheid.

De arts respecteert de beslissing van de politie om de patiënt geboeid te laten en kan zich slechts tegen deze beslissing verzetten om medische redenen, bijvoorbeeld wanneer het geboeid laten van de patiënt de zorgverlening ernstig hindert. In dat geval spreken de arts en de politiediensten onderling af hoe beiden hun taken zo veilig en kwaliteitsvol mogelijk kunnen vervullen. Beiden zijn gehouden tot de naleving van de wettelijke hulpverplichting zoals bepaald in artikel 422bis van het Strafwetboek.

2.5. Voorrang verlenen aan politie op spoedgevallendiensten

Afhankelijk van de dringendheid van medische zorgen aan de patiënten aanwezig op de spoedafdeling, verleent de arts voorrang aan de patiënt onder politiebegeleiding of aan de politieambtenaar die in de uitoefening van zijn functie zelf gewond is en verzorging nodig heeft.

2.6. Politie betreedt het ziekenhuis

De politie mag de publieke ruimtes, zoals de ontvangsthal, de wachtkamer en de gangen van het ziekenhuis vrij betreden.

De praktijkruimte mag slechts betreden worden mits toestemming van de patiënt en de behandelende arts. De behandelende arts zal zich hiertegen slechts verzetten indien het betreden van de ruimte de verzorging ernstig hindert.

De patiëntenkamer mag slechts betreden worden mits toestemming van de patiënt, tenzij bij ontdekking op heterdaad of op bevel van de onderzoeksrechter overeenkomstig artikel 89bis van het Wetboek van Strafvordering.

2.7. Politie vraagt om inlichtingen over interventies ziekenhuis

De politiediensten die het politioneel onderzoek voeren, trachten zoveel mogelijk informatie te verzamelen, onder meer medische informatie over een vermoedelijke dader of een slachtoffer.

De behandelende arts is gehouden tot de eerbiediging van het beroepsgeheim en mag in principe geen medische informatie doorgeven aan de politiediensten. Dit bemoeilijkt het onderzoek en is naderhand niet bevorderlijk voor de waarheidsvinding van de rechter, in het bijzonder wanneer de politieambtenaar de medische situatie interpreteert op een wijze die niet volledig strookt met de medische werkelijkheid.(11)

Toch primeert de vertrouwensrelatie tussen de arts en de patiënt en moet de arts zeer voorzichtig omspringen met het doorbreken van het beroepsgeheim. Een te lakse houding ten aanzien van het beroepsgeheim kan grotere risico's met zich meebrengen dan de gevaren of nadelen die eventueel kunnen worden voorkomen.

De patiënt kan evenwel vragende partij zijn om medische informatie mee te delen aan de politiediensten of het parket. De patiënt heeft het recht zelf te beschikken over zijn medische informatie en mag zijn medewerking verlenen aan de politiediensten. In dat geval kan de arts een specifiek medisch attest opstellen, met beperkte medische gegevens(12), dat via de patiënt wordt afgeleverd aan de politie. Het is de taak van de arts om de patiënt te beschermen tegen de overdracht van zijn medische gegevens aan derden en hem in te lichten over de mogelijke gevolgen van het overhandigen van zijn medische gegevens aan de politiediensten.

De arts noteert in het patiëntendossier of hij een attest heeft opgesteld, welke de inhoud er van is en of hij het heeft afgeleverd aan de patiënt zelf of rechtstreeks aan de politiediensten, op vraag van de patiënt.

Ten slotte informeert de arts de patiënt over de mogelijkheid een uitgebreid medisch verslag op te stellen. De patiënt kan ervoor opteren dit verslag toe te voegen aan het politioneel dossier, eventueel op een later tijdstip. In dat geval wordt door de arts het verslag onder gesloten omslag gericht aan de eventuele arts-gerechtsdeskundige en met vermelding "medisch geheim" overhandigd aan de politiediensten.

In het geval de patiënt wilsonbekwaam is, is het gebruikelijk dat de arts een medisch attest, met een beperkt aantal medische gegevens, overhandigt aan de vertegenwoordiger van de patiënt of, bij afwezigheid van een vertegenwoordiger, aan de familieleden(13).

Bij afwezigheid van een vertegenwoordiger of familieleden, kan de arts, in het belang van de patiënt, na afweging van het principe van proportionaliteit en indien noodzakelijk, een medisch attest met een beperkt aantal medische gegevens rechtstreeks afleveren aan de politiediensten. Voorbeelden van een dergelijk attest zijn terug te vinden in bijlage 1.

2.8. Verhoor in het ziekenhuis

Indien de politie oordeelt dat het noodzakelijk is de potentiële dader of het slachtoffer te verhoren in het ziekenhuis, verschaft de arts de politie toegang tot de behandelingsruimte of de patiëntenkamer, mits toestemming van de patiënt, en mits de medische situatie van de patiënt dit toelaat.

2.9. Vermiste personen

Wanneer een persoon als vermist wordt opgegeven, heeft de politie tal van redenen om contact op te nemen met de behandelende arts van de vermiste persoon of de naburige ziekenhuizen.

2.9.1. Inschatten van het "onrustwekkend" karakter van de verdwijning

De politie kan genoodzaakt zijn om medische informatie van de vermiste persoon op te vragen om het "onrustwekkend karakter" van de vermissing in te schatten. De behandelende arts van de vermiste persoon mag enkel meedelen aan de politiediensten of de vermissing, gezien de medische situatie van de patiënt, potentieel levensbedreigend is, bijvoorbeeld omdat de patiënt suïcidaal is, er een risico bestaat op desoriëntatie, of omdat de patiënt afhankelijk is van levensnoodzakelijke medicatie.

2.9.2. Opsporing van de patiënt

Op basis van de Ministeriële richtlijn "Opsporing vermiste personen" van 26 april 2014, zullen de politiediensten, in geval van een "onrustwekkende verdwijning", de omliggende ziekenhuizen contacteren.

Om te vermijden dat het opsporingsonderzoek onnodig wordt verdergezet, mag de betrokken arts de politiediensten op de hoogte brengen van het al dan niet aanwezig zijn van de patiënt in het ziekenhuis, zonder de medische gegevens van de patiënt vrij te geven.

Concrete problemen rijzen wanneer de patiënt zijn ziekenhuisopname voor zijn omgeving wil geheimhouden. Enerzijds moet het recht op privacy van de betrokken patiënt gerespecteerd worden, anderzijds moet worden voorkomen dat het opsporingsonderzoek wordt verder gezet. In dat geval is het aangewezen een beroep te doen op een tussenpersoon, bijvoorbeeld de voorzitter van een provinciale raad van de Orde der artsen, of een gedelegeerd raadslid, die de bevoegde parketmagistraat meedeelt dat er geen redenen voorhanden zijn om de verdwijning als "onrustwekkend" te beschouwen.(14)

2.9.3. Voor wat betreft de zoektocht naar delinquenten, maakt de arts een afweging tussen het beroepsgeheim en het algemeen belang. Ten behoeve van het opstellen van een ante mortem-dossier

Het Disaster Victim Identification (DVI) van de Federale Politie heeft onder meer de taak om de overleden slachtoffers te identificeren op basis van een vergelijking tussen het ante mortem-dossier en het post mortem-dossier.(15)

Ter voorbereiding van een identificatie van een potentieel slachtoffer, kan, in opdracht van de procureur des Konings of de onderzoeksrechter een arts-gerechtsdeskundige worden aangesteld, voor het opmaken van een ante mortem-dossier. In dat geval zal de behandelende arts het patiëntendossier van de vermiste persoon overhandigen aan de politiediensten, onder gesloten omslag, gericht aan de arts-gerechtsdeskundige, met als opschrift "medisch geheim". De arts-gerechtsdeskundige zal oordelen welke gegevens uit het patiëntendossier nodig zijn voor het opstellen van het ante mortem-dossier.

De inzage van het patiëntendossier door de politiediensten met het oog op het opstellen van een ante mortem-dossier, houdt een schending in van het beroepsgeheim.

2.10. Medisch attest in verband met geschiktheid tot opsluiting

De situatie kan zich voordoen dat een persoon gewond raakt tijdens het plegen van een crimineel feit. Wanneer de politiediensten een gewonde persoon arresteren, zal deze in eerste instantie worden overgebracht naar het ziekenhuis voor verzorging. In het geval de politiediensten over gaan tot een vrijheidsberoving, wordt bij gelegenheid aan de behandelende arts gevraagd of de medische situatie van de patiënt het wel toelaat om de patiënt op te sluiten of te verhoren.

Het is niet de taak van de behandelende arts een geschiktheidsattest af te leveren dat bepaalt dat de medische situatie van de patiënt het toelaat deze laatste te verhoren of op te sluiten. De behandelende arts heeft immers niet de taak om op te treden als arts-gerechtsdeskundige. De behandelende arts heeft enkel de taak om verzorging te verlenen en kan, via de patiënt, een attest afleveren aan de politiediensten met een beperkt aantal medische gegevens (cf. supra).(16)

2.11. Wettelijke middelen ter ondersteuning van het opsporings- of gerechtelijk onderzoek

Het beroepsgeheim is niet absoluut. De wet voorziet in een aantal uitzonderingen die de arts toelaten te spreken (cfr. 2.2.).

Daarnaast hebben de procureur des Konings en de onderzoekrechter wettelijke middelen ter beschikking voor het voeren van een efficiënt en waarheidsgetrouw onderzoek.

2.11.1.De getuigenis in rechte

De arts kan opgeroepen worden om een getuigenis af te leggen voor de onderzoeksrechter of voor een parlementaire onderzoekscommissie.(17)

De arts heeft een spreekrecht, geen spreekplicht.(18)

Deze wettelijke uitzondering laat evenwel niet toe een getuigenis af te leggen voor de politiediensten of het parket.

2.11.2.Casusoverleg

Artikel 458ter van het Strafwetboek biedt mogelijkheden om tussen diverse dragers van het beroepsgeheim een zogenaamd casusoverleg te organiseren en tot een interdisciplinaire samenwerking te komen, met het oog op de bescherming van de fysieke of psychische integriteit van een persoon of van derden, of ter voorkoming van terroristische misdrijven of van misdrijven in het raam van een criminele organisatie zoals bepaald in artikel 324bis van het Strafwetboek.

Het overleg wordt georganiseerd bij of krachtens een wet, decreet of ordonnantie, of bij een met redenen omklede toestemming van de procureur des Konings.(19)

De arts die gevraagd wordt deel te nemen aan het overleg heeft een spreekrecht, geen spreekplicht.

2.11.3.Aanstellen van een arts-gerechtsdeskundige tijdens het onderzoek - afname bloed of speeksel in het kader van opsporen intoxicatie (alcohol, drugs) of ter bepaling van een DNA-profiel

2.11.3.1. Algemeen

De procureur des Konings of de onderzoeksrechter kan tijdens het opsporingsonderzoek of het gerechtelijk onderzoek een arts-gerechtsdeskundige aanstellen om de medische toestand van de potentiële dader of het slachtoffer te onderzoeken.(20)

De arts die als arts-gerechtsdeskundige verslag uitbrengt over de gezondheidstoestand van een persoon, binnen de grenzen van zijn opdracht, schendt het beroepsgeheim niet.

De behandelende arts dient de nodige informatie ter beschikking te stellen aan de arts-gerechtsdeskundige.

De opdrachten als arts-gerechtsdeskundige zijn evenwel onverenigbaar met deze van behandelende arts.(21)

2.11.3.2. Gerechtelijke bloedafname

De arts die op vordering van de bevoegde overheid een gerechtelijke bloedafname uitvoert en een bijhorend verslag opstelt, maakt zich niet schuldig aan een schending van het beroepsgeheim. Indien enkel de behandelende arts kan worden gevorderd, neemt hij het gerechtelijk bloedstaal af zonder informatie te verschaffen over de eventuele tekens van intoxicatie of andere medische gegevens.

De arts is verplicht de gevorderde handelingen te stellen en kan zich hiervan slechts onthouden wanneer zijn bevindingen een formele contra-indicatie tegen deze maatregel opleveren of wanneer hij de redenen welke de betrokkene aanvoert om zich eraan te onttrekken, als gegrond erkent.(22)

De resultaten van de bloedproef en het bijhorende verslag kunnen onder gesloten omslag worden meegegeven aan de politiediensten, die deze aan de opvorderende magistraat zullen overhandigen.

De arts mag geen fysiek geweld gebruiken tegen de betrokkene die weigert zich te onderwerpen aan de afname van een gerechtelijk bloedstaal.

2.11.3.3. Specifieke toepassing: gerechtelijke bloedafname indien het slachtoffer mogelijk besmet is met een ernstige ziekte ter gelegenheid van een strafbaar feit

Als er ernstige aanwijzingen zijn dat een slachtoffer van een misdrijf bij gelegenheid van dat strafbaar feit besmet kan zijn met een ernstige ziekte die voorkomt op een bij koninklijk besluit vastgestelde lijst(23), kan de procureur des Konings de verdachte vragen een bloedstaal te laten afnemen om te onderzoeken of hij drager is van deze ziekte.

In dit geval valt de medische informatie onder het beroepsgeheim en zal het gevorderde referentielaboratorium het resultaat enkel overmaken aan de behandelende arts van het slachtoffer, en de behandelende arts van de verdachte op diens verzoek. De medische gegevens worden niet overgemaakt aan de procureur des Konings.

2.11.3.4. DNA-onderzoek

De arts kan eveneens gevorderd worden voor het afnemen van haar (met wortels), wangslijmvlies of bloed tot het verrichten van een gerechtelijk DNA-onderzoek.(24) De arts is verplicht deze handelingen te stellen en een verslag op te maken.

Ook voor de uitvoering van een DNA-onderzoek mag de arts geen fysiek geweld gebruiken tegen de betrokkene. Indien de betrokkene weigert zich te onderwerpen aan de proeven, wordt dit vermeld in het proces-verbaal.

2.12. Bewakingscamera's plaatsen om misdrijven in het ziekenhuis te voorkomen of vast te stellen

Het maken van beeldopnames in de praktijkruimte of de patiëntenkamer is onaanvaardbaar.(25)

Onder de voorwaarden bepaald in de wet van 21 maart 2007 tot regeling van de plaatsing en het gebruik van bewakingscamera's, kunnen camera's geplaatst worden in ruimten toegankelijk voor het publiek (inkomhal, gangen van het ziekenhuis, enz.), teneinde de veiligheid voor artsen en patiënten in ziekenhuizen te garanderen en bewijzen te verzamelen van een misdrijf. Het beeldmateriaal van het misdrijf kan worden overhandigd aan de politiediensten.

3. Besluit

De samenwerking tussen de arts, het ziekenhuis, de politionele diensten en het openbaar ministerie moet gepaard gaan met respect voor de deontologische beginselen eigen aan ieders beroep. Het is de taak van de arts zich te informeren over de wettelijke bepalingen en de principes van medische deontologie alvorens medische informatie over te dragen aan de gerechtelijke overheid en de politie.

Het is de deontologische plicht van de arts om bij vordering door een magistraat zijn taak als arts-gerechtsdeskundige eerlijk en nauwgezet te vervullen. Een goede communicatie en duidelijke afspraken tussen beide actoren zijn bevorderend voor de goede werking van het justitieel apparaat en de zorgsector.

De deontologische principes in dit advies zijn van toepassing op alle artsen. Daarnaast werkt de nationale raad aan een advies betreffende de samenwerking tussen de politie, het openbaar ministerie en de huisartsen.

Voor deontologisch advies in concrete situaties kunnen artsen steeds terecht bij hun provinciale raad.

Bijlage 1

Bijlage 2

Bronnen

Wetgeving

- Artt. 422bis, 458, 458bis, 458ter, Strafwetboek

- Artt. 30, 43, 44, 56, Wetboek van Strafvordering

- Koninklijk Besluit van 10 juni 1959 betreffende de bloedproef met het oog op het bepalen van het alcoholgehalte en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de wet van 15 april 1958 tot wijziging van het Wetboek van strafvordering, van de wet van 1 augustus 1899 houdende herziening van de wetgeving en van de reglementen op de politie van het vervoer en van de besluitwet van 14 november 1939 betreffende de beteugeling van de dronkenschap

- Wet van 21 maart 2007 tot regeling van de plaatsing en het gebruik van bewakingscamera's

- Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (Algemene Verordening Gegevensbescherming)

Koninklijk Besluit van 16 maart 1968, tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het Wegverkeer

Documentatie

- Code van medische deontologie, versie 2018

- Handboek Gezondheidsrecht Volume II, T. Vansweevelt en F. Dewallens

- Omgaan met beroepsgeheim, B. Hubeau, J. Mertens, J. Put, R. Roose, K. Stas, F. Vander Laenen

- Beroepsgeheim en hulpverlening, I. Van der Straete, J. Put

- Forensische geneeskunde, W. Van de Voorde

- Beroepsgeheim en Politie/Justitie, KNMG

- Samenwerkingsprotocol tussen de Limburgse algemene ziekenhuizen -Limburgse politiediensten - Parket Limburg

- Samenwerkingsprotocol tussen de functies gespecialiseerde spoedgevallenzorg en de lokale politie Antwerpen

- Samenwerkingsprotocol politiezones-huisartsen tussen de lokale huisartsenkring en artsenkring Zennevallei

- Protocolakkoord-organisatie en afspraken wachtdienstregeling artsen gedwongen opnames voor meerderjarigen-Parket van de procureur des Konings Oost-Vlaanderen-afdeling Dendermonde

Adviezen nationale raad Orde der artsen

- Bewakingscamera in een geneeskundepraktijk, advies NR van 21 september 2019, a166010

- Drugs en wapens in de psychiatrische ziekenhuizen, advies NR van 19 maart 2005, a108007

- Opname in een psychiatrisch ziekenhuis-mededeling aan politie of procureur des Konings, advies NR 24 april 1999, a085004

- Afleveren van een attest voor een opsluiting bij de politie, advies NR van 20 april 2013, a141014-R

- Begrip ‘ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid' voor het slachtoffer van opzettelijke slagen en verwondingen - artikel 399 van het Strafwetboek, advies NR 6 mei 2017, a157009

- Medisch geheim en justitie, advies NR 30 september 2013, a144011



(1) Bijvoorbeeld in Antwerpen en Limburg

(2) Zie ook advies nationale raad Orde der artsen, "drugs en wapens in de psychiatrische ziekenhuizen", 19 maart 2005, a108007

(3) Dit geldt zowel voor de situatie waarbij de patiënt de dader is, als voor de situatie waarbij de patiënt het slachtoffer is.

(4) Artikel 458bis, Strafwetboek

(5) Ibid.

(6) Bijvoorbeeld: een patiënt wil uit het leven stappen en vertrouwt de arts toe dat hij bij thuiskomst eerst zijn echtgenote van het leven zal beroven. De arts is enerzijds gehouden tot het beroepsgeheim, anderzijds is hij verplicht een persoon in groot gevaar te helpen (t.t.z. de patiënt en de echtgenote). De arts kan oordelen dat de wettelijke hulpverplichting doorweegt op het beroepsgeheim en derden op de hoogte brengen (bijvoorbeeld de politiediensten).

(7) Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de patiënt de arts toevertrouwt dat hij van plan is een andere persoon van het leven te beroven.

(8) Bij conflict zal het uiteindelijk de rechter zijn die oordeelt of er sprake is van een noodtoestand.

(9) Art. 30 Wetboek van Strafvordering

(10) Het is evenwel niet uitgesloten dat de bekendmaking van de feiten dan wordt gerechtvaardigd door een beroep te doen op de noodtoestand, bijvoorbeeld wanneer de patiënt de arts, andere medewerkers van het ziekenhuis of andere patiënten ernstig bedreigt of het ziekenhuis vernielt (cf. 2.1.). De arts van de patiënt-dader, die soms de enige getuige zal zijn van het misdrijf, kan de politiediensten oproepen om de veiligheid van collega's en andere patiënten in het ziekenhuis te waarborgen. De arts zal in dergelijke situatie evenwel geen medische informatie van de patiënt doorgeven aan de politiediensten.

(11) Bijvoorbeeld de identificatie van het type letsel.

(12) In dit attest worden opgenomen: naam en voornaam patiënt, geboortedatum, adres, datum van verzorging, naam van het ziekenhuis, algemene beschrijving van de letsels, raming van de ernst, raming van de voorziene duur van arbeidsongeschiktheid

(13) De echtgenoot, de wettelijk samenwonende partner, de feitelijk samenwonende partner, de kinderen, de ouders, de zussen of de broers.

(14) Advies nationale raad Orde der artsen, "Opname in een psychiatrisch ziekenhuis - Mededeling aan politie of procureur des Konings", 24 april 1999, a085004

(15) Interpol standing committee on DVI - Resolution AGN/65/res/13; Koninklijk besluit van 10 juni 2014 tot bepaling van de opdrachten en taken van civiele veiligheid uitgevoerd door de hulpverleningszones en de operationele eenheden van de Civiele bescherming en tot wijziging van het koninklijk besluit van 16 februari betreffende de nood- en interventieplannen; Koninklijk besluit van 14 november 2006 betreffende de organisatie en de bevoegdheden van de federale politie

(16) Zie ook advies van de nationale raad Orde der artsen, "Afleveren van een attest voor een opsluiting bij de politie", 20 april 2013, a141014-R

(17) Art. 458 Strafwetboek

(18) Art. 28 Code van medische deontologie

(19) Art. 458ter Strafwetboek

(20) Art. 43, 44 en 56 Wetboek van strafvordering

(21) Art. 43 Code van medische deontologie

(22) Koninklijk Besluit van 10 juni 1959 betreffende de bloedproef met het oog op het bepalen van het alcoholgehalte en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de wet van 15 april 1958 tot wijziging van het Wetboek van strafvordering, van de wet van 1 augustus 1899 houdende herziening van de wetgeving en van de reglementen op de politie van het vervoer en van de besluitwet van 14 november 1939 betreffende de beteugeling van de dronkenschap

(23) Koninklijk besluit van 17 mei 2018 houdende vaststelling van de besmettelijke ziekten voor dewelke de procedure bedoeld in ‘Hoofdstuk IX - Onderzoek naar de mogelijkheid van overbrenging van een ernstige besmettelijke ziekte bij gelegenheid van een strafbaar feit', van boek II, titel IV, van het Wetboek van Strafvordering kan worden toegepast en tot vaststelling van de laboratoria aan dewelke deze onderzoeken kunnen worden opgedragen

(24) Art. 44ter e.v. Wetboek van strafvordering

(25) Advies nationale raad Orde der artsen, "Bewakingscamera in een geneeskundepraktijk", 21 september 2019, a166010

Aangifte bij de politie, de gerechtelijke overheid30/04/2020 Documentcode: a167013
Samenwerking tussen de politie, het openbaar ministerie en de ziekenhuizen – algemene beginselen

Samenwerking tussen de politie, het openbaar ministerie en de ziekenhuizen - algemene beginselen

Inhoud

1. Inleiding

2. Bijzondere situaties

2.1. De patiënt pleegt een strafbaar feit in het ziekenhuis

2.2. De arts neemt kennis van een strafbaar feit buiten het ziekenhuis - patiënt als dader of slachtoffer

2.3. Verdovende middelen op of in het lichaam van de patiënt

2.4. Patiënt onder politiebegeleiding

2.5. Voorrang verlenen aan politie op spoedgevallendiensten

2.6. Politie betreedt het ziekenhuis

2.7. Politie vraagt om inlichtingen over interventies ziekenhuis

2.8. Verhoor in het ziekenhuis

2.9. Vermiste personen

2.9.1. Inschatten van het "onrustwekkend karakter" van de verdwijning

2.9.2. Opsporing van de patiënt

2.9.3. Ten behoeve van het opstellen van een ante-mortem dossier

2.10. Medisch attest in verband met geschiktheid tot opsluiting

2.11. Wettelijke middelen ter ondersteuning van het opsporings- of gerechtelijk onderzoek

2.11.1. De getuigenis in rechte

2.11.2. casusoverleg

2.11.3. Aanstellen van een arts-gerechtsdeskundige tijdens het onderzoek - afname bloed of speeksel in het kader van opsporen intoxicatie (alcohol, drugs) of ter bepaling van een DNA-profiel

2.11.3.1. Algemeen

2.11.3.2. Gerechtelijke bloedafname

2.11.3.3. Specifieke toepassing: gerechtelijke bloedafname indien het slachtoffer mogelijk besmet is met een ernstige ziekte ter gelegenheid van een strafbaar feit

2.11.3.4. DNA-onderzoek

2.12. Bewakingscamera's plaatsen om misdrijven in het ziekenhuis te voorkomen of vast te stellen

3. Besluit

1. Inleiding

Binnen de context van het ziekenhuisgebeuren, hebben artsen en ziekenhuisinstellingen een andere finaliteit dan politiediensten en parketten. Waar eerstgenoemden tot doel hebben kwaliteitsvolle zorg te verstrekken aan iedere patiënt die zich aanbiedt op de ziekenhuisdienst, hebben laatstgenoemden de taak de veiligheid van de maatschappij te waarborgen en objectieve vaststellingen te doen om naderhand de waarheidsvinding van de rechter te faciliteren.

Toch komen beiden geregeld met elkaar in aanraking en dwingt de situatie hen om samen te werken, niettegenstaande hun vaak tegenstrijdige doelen en normen. Zo is de arts gehouden tot het beroepsgeheim, terwijl de politie, in de context van een onderzoek, net zo veel mogelijk informatie van een potentiële dader of een slachtoffer poogt te verzamelen. Ook andere fundamentele rechten, zoals het recht op zorg en het recht van verdediging, blijven van toepassing.

Het voorziene wettelijke kader is soms onvoldoende gekend, zowel bij de artsen als de politiediensten, of schept niet genoeg duidelijkheid over hoe beide actoren in een specifieke situatie moeten handelen. In sommige regio's(1) hebben de ziekenhuizen, de politie en het openbaar ministerie een samenwerkingsprotocol opgesteld, dat een aantal afspraken vastlegt over hoe de interactie tussen hen moet verlopen met het oog op maximale efficiëntie en effectiviteit van beide diensten.

Dergelijke samenwerkingsprotocollen bevorderen een vlotte samenwerking tussen de verschillende actoren op het terrein en bieden een antwoord op een aantal specifieke situaties. Het risico bestaat er evenwel in dat iedere regio andere afspraken maakt of dat afspraken worden gemaakt die tegenstrijdig zijn met de bestaande wetgeving of de medische deontologie.

Om dit te voorkomen, geeft de nationale raad in volgend advies een overzicht van welke deontologische beginselen de arts in acht moet nemen in een bijzondere situatie, met respect voor het recht op privacy, het beroepsgeheim, de toegang tot de zorg, de kwaliteit van de zorg, de veiligheid van de patiënt, de menselijke waardigheid en de autonomie van de patiënt.

2. Bijzondere situaties

2.1. De patiënt pleegt een strafbaar feit in het ziekenhuis

Indien een patiënt zich schuldig maakt aan een strafbaar feit jegens een andere patiënt, een arts, het ziekenhuispersoneel of het ziekenhuis, mag de arts hiervan aangifte doen bij de politie. Het kan bijvoorbeeld gaan om bedreigingen tegenover de arts, fysiek geweld ten aanzien van medewerkers van het ziekenhuis of andere patiënten, vernielingen aan de praktijkruimte, in het bezit zijn van gevaarlijke wapens(2), e.a.

De arts geeft aan de politie de naam van de dader en de plaats waar het feit zich heeft voorgedaan. De medische gegevens van de dader worden niet vrijgegeven.

De politie die ter plaatse komt, wordt toegelaten tot de ruimte, waar de patiënt zich bevindt en waar de feiten zich hebben voorgedaan, om de eerste vaststellingen te kunnen doen.

2.2.De arts neemt kennis van een strafbaar feit buiten het ziekenhuis - patiënt als dader of slachtoffer

Wanneer de arts tijdens de uitoefening van zijn beroep te weten komt dat de patiënt een strafbaar feit heeft gepleegd, valt dit onder het beroepsgeheim.

Ook wanneer de arts tijdens de uitoefening van zijn beroep verneemt dat de patiënt het slachtoffer is geworden van een strafbaar feit, valt dit onder het beroepsgeheim en respecteert de arts de keuze van het slachtoffer om geen aangifte te doen bij de politie.

Voor sommige misdrijven gepleegd op een minderjarige of een kwetsbare persoon, bepaalt artikel 458bis van het Strafwetboek dat de arts zijn beroepsgeheim mag doorbreken, mits voldaan is aan bepaalde voorwaarden.(3) Het gaat in het bijzonder om misdrijven die een ernstige inbreuk vormen op de fysieke integriteit van een minderjarige of een kwetsbare persoon, zoals mensenhandel, moord of partnergeweld, of misdrijven van seksuele aard, zoals aanranding van de eerbaarheid of verkrachting van een kind of een gehandicapte persoon.(4)

Indien de arts kennis heeft van een voornoemd misdrijf en van oordeel is dat er een ernstig en dreigend gevaar bestaat dat de dader opnieuw zal toeslaan en hij de fysieke of psychische integriteit van de minderjarige of de kwetsbare persoon niet zelf of met hulp van anderen kan beschermen, mag hij het misdrijf ter kennis brengen van de procureur des Konings.(5)

Naast de wettelijke uitzondering van artikel 458bis van het Strafwetboek, is de arts onderworpen aan artikel 422bis van Strafwetboek, dat een wettelijke hulpverplichting inhoudt aan een persoon die in groot gevaar verkeert. In sommige situaties is het niet evident om beide normen, met name het beroepsgeheim en de wettelijke hulpverplichting, met elkaar te verzoenen.(6) Bij dergelijk conflict van plichten kan de "noodtoestand" van toepassing zijn.

De noodtoestand is een begrip ontwikkeld in de rechtsleer en de rechtspraak, dat impliceert dat, in uitzonderlijke omstandigheden, het overtreden van een strafrechtelijke norm (bijvoorbeeld de schending van het beroepsgeheim) niet zal gestraft worden wanneer deze inbreuk kan worden verantwoord ter bescherming van een ander belang met eenzelfde of een hoger geachte waarde of ter voorkoming van een ander misdrijf (bijvoorbeeld moord). Een schending van het beroepsgeheim kan uitzonderlijk worden verrechtvaardigd indien een ernstig, actueel en zeker gevaar op geen enkele andere manier kan worden afgewend.(7) Of er sprake is van een noodtoestand, is afhankelijk van de feitelijke omstandigheden. Het is aan de arts om de beide normen of belangen tegenover elkaar af te wegen.(8)

Ten slotte is iedere persoon die getuige is geweest van een aanslag, hetzij tegen de openbare veiligheid, hetzij op iemands leven of eigendom, verplicht daarvan bericht te geven aan de procureur des Konings, hetzij van de plaats van de misdaad of van het wanbedrijf, hetzij van de plaats waar de verdachte kan worden gevonden.(9) In de context van de arts-patiëntrelatie, geldt de in artikel 30 van het wetboek van strafvordering vervatte aangifteplicht voor de arts slechts voor een misdrijf waarvan een patiënt het slachtoffer is geweest. Als de patiënt de dader is, dan geldt het beroepsgeheim wel. Het is evenwel niet uitgesloten dat de bekendmaking van de feiten dan wordt gerechtvaardigd door een beroep te doen op de noodtoestand.(10) De arts zal in dergelijke situatie evenwel geen medische informatie van de patiënt doorgeven aan de politiediensten.

2.3. Verdovende middelen op of in het lichaam van de patiënt

De arts die tijdens het onderzoek of de behandeling verdovende middelen aantreft op of in het lichaam van een patiënt, overhandigt deze zo spoedig mogelijk aan de politiediensten, zonder vermelding van de persoons- of medische gegevens van de patiënt, tenzij er sprake is van een uitzondering op het beroepsgeheim (cf. 2.2). Dit wordt gecommuniceerd aan de patiënt en wordt vermeld in het patiëntendossier. Het is van belang dat de patiënt het vertrouwen in de arts en de zorgverlening behoudt en dat duidelijk wordt uitgelegd aan de patiënt dat de arts geen opsporingsbevoegdheid heeft en de identiteit van de patiënt niet vrij zal geven aan de politiediensten.

De arts mag in deze context rekening houden met het proportionaliteitsbeginsel.

2.4. Patiënt onder politiebegeleiding

Indien de politie van oordeel is dat een door haar begeleide patiënt een bedreiging vormt voor de (fysieke) integriteit van het ziekenhuispersoneel, laat de arts toe dat de politie aanwezig is in de behandelingsruimte of in de onmiddellijke nabijheid.

De arts respecteert de beslissing van de politie om de patiënt geboeid te laten en kan zich slechts tegen deze beslissing verzetten om medische redenen, bijvoorbeeld wanneer het geboeid laten van de patiënt de zorgverlening ernstig hindert. In dat geval spreken de arts en de politiediensten onderling af hoe beiden hun taken zo veilig en kwaliteitsvol mogelijk kunnen vervullen. Beiden zijn gehouden tot de naleving van de wettelijke hulpverplichting zoals bepaald in artikel 422bis van het Strafwetboek.

2.5. Voorrang verlenen aan politie op spoedgevallendiensten

Afhankelijk van de dringendheid van medische zorgen aan de patiënten aanwezig op de spoedafdeling, verleent de arts voorrang aan de patiënt onder politiebegeleiding of aan de politieambtenaar die in de uitoefening van zijn functie zelf gewond is en verzorging nodig heeft.

2.6. Politie betreedt het ziekenhuis

De politie mag de publieke ruimtes, zoals de ontvangsthal, de wachtkamer en de gangen van het ziekenhuis vrij betreden.

De praktijkruimte mag slechts betreden worden mits toestemming van de patiënt en de behandelende arts. De behandelende arts zal zich hiertegen slechts verzetten indien het betreden van de ruimte de verzorging ernstig hindert.

De patiëntenkamer mag slechts betreden worden mits toestemming van de patiënt, tenzij bij ontdekking op heterdaad of op bevel van de onderzoeksrechter overeenkomstig artikel 89bis van het Wetboek van Strafvordering.

2.7. Politie vraagt om inlichtingen over interventies ziekenhuis

De politiediensten die het politioneel onderzoek voeren, trachten zoveel mogelijk informatie te verzamelen, onder meer medische informatie over een vermoedelijke dader of een slachtoffer.

De behandelende arts is gehouden tot de eerbiediging van het beroepsgeheim en mag in principe geen medische informatie doorgeven aan de politiediensten. Dit bemoeilijkt het onderzoek en is naderhand niet bevorderlijk voor de waarheidsvinding van de rechter, in het bijzonder wanneer de politieambtenaar de medische situatie interpreteert op een wijze die niet volledig strookt met de medische werkelijkheid.(11)

Toch primeert de vertrouwensrelatie tussen de arts en de patiënt en moet de arts zeer voorzichtig omspringen met het doorbreken van het beroepsgeheim. Een te lakse houding ten aanzien van het beroepsgeheim kan grotere risico's met zich meebrengen dan de gevaren of nadelen die eventueel kunnen worden voorkomen.

De patiënt kan evenwel vragende partij zijn om medische informatie mee te delen aan de politiediensten of het parket. De patiënt heeft het recht zelf te beschikken over zijn medische informatie en mag zijn medewerking verlenen aan de politiediensten. In dat geval kan de arts een specifiek medisch attest opstellen, met beperkte medische gegevens(12), dat via de patiënt wordt afgeleverd aan de politie. Het is de taak van de arts om de patiënt te beschermen tegen de overdracht van zijn medische gegevens aan derden en hem in te lichten over de mogelijke gevolgen van het overhandigen van zijn medische gegevens aan de politiediensten.

De arts noteert in het patiëntendossier of hij een attest heeft opgesteld, welke de inhoud er van is en of hij het heeft afgeleverd aan de patiënt zelf of rechtstreeks aan de politiediensten, op vraag van de patiënt.

Ten slotte informeert de arts de patiënt over de mogelijkheid een uitgebreid medisch verslag op te stellen. De patiënt kan ervoor opteren dit verslag toe te voegen aan het politioneel dossier, eventueel op een later tijdstip. In dat geval wordt door de arts het verslag onder gesloten omslag gericht aan de eventuele arts-gerechtsdeskundige en met vermelding "medisch geheim" overhandigd aan de politiediensten.

In het geval de patiënt wilsonbekwaam is, is het gebruikelijk dat de arts een medisch attest, met een beperkt aantal medische gegevens, overhandigt aan de vertegenwoordiger van de patiënt of, bij afwezigheid van een vertegenwoordiger, aan de familieleden(13).

Bij afwezigheid van een vertegenwoordiger of familieleden, kan de arts, in het belang van de patiënt, na afweging van het principe van proportionaliteit en indien noodzakelijk, een medisch attest met een beperkt aantal medische gegevens rechtstreeks afleveren aan de politiediensten. Voorbeelden van een dergelijk attest zijn terug te vinden in bijlagen.

2.8. Verhoor in het ziekenhuis

Indien de politie oordeelt dat het noodzakelijk is de potentiële dader of het slachtoffer te verhoren in het ziekenhuis, verschaft de arts de politie toegang tot de behandelingsruimte of de patiëntenkamer, mits toestemming van de patiënt, en mits de medische situatie van de patiënt dit toelaat.

2.9. Vermiste personen

Wanneer een persoon als vermist wordt opgegeven, heeft de politie tal van redenen om contact op te nemen met de behandelende arts van de vermiste persoon of de naburige ziekenhuizen.

2.9.1. Inschatten van het "onrustwekkend" karakter van de verdwijning

De politie kan genoodzaakt zijn om medische informatie van de vermiste persoon op te vragen om het "onrustwekkend karakter" van de vermissing in te schatten. De behandelende arts van de vermiste persoon mag enkel meedelen aan de politiediensten of de vermissing, gezien de medische situatie van de patiënt, potentieel levensbedreigend is, bijvoorbeeld omdat de patiënt suïcidaal is, er een risico bestaat op desoriëntatie, of omdat de patiënt afhankelijk is van levensnoodzakelijke medicatie.

2.9.2. Opsporing van de patiënt

Op basis van de Ministeriële richtlijn "Opsporing vermiste personen" van 26 april 2014, zullen de politiediensten, in geval van een "onrustwekkende verdwijning", de omliggende ziekenhuizen contacteren.

Om te vermijden dat het opsporingsonderzoek onnodig wordt verdergezet, mag de betrokken arts de politiediensten op de hoogte brengen van het al dan niet aanwezig zijn van de patiënt in het ziekenhuis, zonder de medische gegevens van de patiënt vrij te geven.

Concrete problemen rijzen wanneer de patiënt zijn ziekenhuisopname voor zijn omgeving wil geheimhouden. Enerzijds moet het recht op privacy van de betrokken patiënt gerespecteerd worden, anderzijds moet worden voorkomen dat het opsporingsonderzoek wordt verder gezet. In dat geval is het aangewezen een beroep te doen op een tussenpersoon, bijvoorbeeld de voorzitter van een provinciale raad van de Orde der artsen, of een gedelegeerd raadslid, die de bevoegde parketmagistraat meedeelt dat er geen redenen voorhanden zijn om de verdwijning als "onrustwekkend" te beschouwen.(14)

Voor wat betreft de zoektocht naar delinquenten, maakt de arts een afweging tussen het beroepsgeheim en het algemeen belang.

2.9.3. Ten behoeve van het opstellen van een ante mortem-dossier

Het Disaster Victim Identification (DVI) van de Federale Politie heeft onder meer de taak om de overleden slachtoffers te identificeren op basis van een vergelijking tussen het ante mortem-dossier en het post mortem-dossier.(15)

Ter voorbereiding van een identificatie van een potentieel slachtoffer, kan, in opdracht van de procureur des Konings of de onderzoeksrechter een arts-gerechtsdeskundige worden aangesteld, voor het opmaken van een ante mortem-dossier. In dat geval zal de behandelende arts het patiëntendossier van de vermiste persoon overhandigen aan de politiediensten, onder gesloten omslag, gericht aan de arts-gerechtsdeskundige, met als opschrift "medisch geheim". De arts-gerechtsdeskundige zal oordelen welke gegevens uit het patiëntendossier nodig zijn voor het opstellen van het ante mortem-dossier.

De inzage van het patiëntendossier door de politiediensten met het oog op het opstellen van een ante mortem-dossier, houdt een schending in van het beroepsgeheim.

2.10. Medisch attest in verband met geschiktheid tot opsluiting

De situatie kan zich voordoen dat een persoon gewond raakt tijdens het plegen van een crimineel feit. Wanneer de politiediensten een gewonde persoon arresteren, zal deze in eerste instantie worden overgebracht naar het ziekenhuis voor verzorging. In het geval de politiediensten over gaan tot een vrijheidsberoving, wordt bij gelegenheid aan de behandelende arts gevraagd of de medische situatie van de patiënt het wel toelaat om de patiënt op te sluiten of te verhoren.

Het is niet de taak van de behandelende arts een geschiktheidsattest af te leveren dat bepaalt dat de medische situatie van de patiënt het toelaat deze laatste te verhoren of op te sluiten. De behandelende arts heeft immers niet de taak om op te treden als arts-gerechtsdeskundige. De behandelende arts heeft enkel de taak om verzorging te verlenen en kan, via de patiënt, een attest afleveren aan de politiediensten met een beperkt aantal medische gegevens (cf. supra).(16)

2.11. Wettelijke middelen ter ondersteuning van het opsporings- of gerechtelijk onderzoek

Het beroepsgeheim is niet absoluut. De wet voorziet in een aantal uitzonderingen die de arts toelaten te spreken (cfr. 2.2.).

Daarnaast hebben de procureur des Konings en de onderzoekrechter wettelijke middelen ter beschikking voor het voeren van een efficiënt en waarheidsgetrouw onderzoek.

2.11.1.De getuigenis in rechte

De arts kan opgeroepen worden om een getuigenis af te leggen voor de onderzoeksrechter of voor een parlementaire onderzoekscommissie.(17)

De arts heeft een spreekrecht, geen spreekplicht.(18)

Deze wettelijke uitzondering laat evenwel niet toe een getuigenis af te leggen voor de politiediensten of het parket.

2.11.2.Casusoverleg

Artikel 458ter van het Strafwetboek biedt mogelijkheden om tussen diverse dragers van het beroepsgeheim een zogenaamd casusoverleg te organiseren en tot een interdisciplinaire samenwerking te komen, met het oog op de bescherming van de fysieke of psychische integriteit van een persoon of van derden, of ter voorkoming van terroristische misdrijven of van misdrijven in het raam van een criminele organisatie zoals bepaald in artikel 324bis van het Strafwetboek.

Het overleg wordt georganiseerd bij of krachtens een wet, decreet of ordonnantie, of bij een met redenen omklede toestemming van de procureur des Konings.(19)

De arts die gevraagd wordt deel te nemen aan het overleg heeft een spreekrecht, geen spreekplicht.

2.11.3. Aanstellen van een arts-gerechtsdeskundige tijdens het onderzoek - afname bloed of speeksel in het kader van opsporen intoxicatie (alcohol, drugs) of ter bepaling van een DNA-profiel

2.11.3.1. Algemeen

De procureur des Konings of de onderzoeksrechter kan tijdens het opsporingsonderzoek of het gerechtelijk onderzoek een arts-gerechtsdeskundige aanstellen om de medische toestand van de potentiële dader of het slachtoffer te onderzoeken.(20)

De arts die als arts-gerechtsdeskundige verslag uitbrengt over de gezondheidstoestand van een persoon, binnen de grenzen van zijn opdracht, schendt het beroepsgeheim niet.

De behandelende arts dient de nodige informatie ter beschikking te stellen aan de arts-gerechtsdeskundige.

De opdrachten als arts-gerechtsdeskundige zijn evenwel onverenigbaar met deze van behandelende arts.(21)

2.11.3.2. Gerechtelijke bloedafname

De arts die op vordering van de bevoegde overheid een gerechtelijke bloedafname uitvoert en een bijhorend verslag opstelt, maakt zich niet schuldig aan een schending van het beroepsgeheim. Indien enkel de behandelende arts kan worden gevorderd, neemt hij het gerechtelijk bloedstaal af zonder informatie te verschaffen over de eventuele tekens van intoxicatie of andere medische gegevens.

De arts is verplicht de gevorderde handelingen te stellen en kan zich hiervan slechts onthouden wanneer zijn bevindingen een formele contra-indicatie tegen deze maatregel opleveren of wanneer hij de redenen welke de betrokkene aanvoert om zich eraan te onttrekken, als gegrond erkent.(22)

De resultaten van de bloedproef en het bijhorende verslag kunnen onder gesloten omslag worden meegegeven aan de politiediensten, die deze aan de opvorderende magistraat zullen overhandigen.

De arts mag geen fysiek geweld gebruiken tegen de betrokkene die weigert zich te onderwerpen aan de afname van een gerechtelijk bloedstaal.

2.11.3.3.Aanstellen van een arts-gerechtsdeskundige tijdens het onderzoek - afname bloed of speeksel in het kader van opsporen intoxicatie (alcohol, drugs) of ter bepaling van een DNA-profiel

Als er ernstige aanwijzingen zijn dat een slachtoffer van een misdrijf bij gelegenheid van dat strafbaar feit besmet kan zijn met een ernstige ziekte die voorkomt op een bij koninklijk besluit vastgestelde lijst(23), kan de procureur des Konings de verdachte vragen een bloedstaal te laten afnemen om te onderzoeken of hij drager is van deze ziekte.

In dit geval valt de medische informatie onder het beroepsgeheim en zal het gevorderde referentielaboratorium het resultaat enkel overmaken aan de behandelende arts van het slachtoffer, en de behandelende arts van de verdachte op diens verzoek. De medische gegevens worden niet overgemaakt aan de procureur des Konings.

2.11.3.4. DNA-onderzoek

De arts kan eveneens gevorderd worden voor het afnemen van haar (met wortels), wangslijmvlies of bloed tot het verrichten van een gerechtelijk DNA-onderzoek.(24) De arts is verplicht deze handelingen te stellen en een verslag op te maken.

Ook voor de uitvoering van een DNA-onderzoek mag de arts geen fysiek geweld gebruiken tegen de betrokkene. Indien de betrokkene weigert zich te onderwerpen aan de proeven, wordt dit vermeld in het proces-verbaal.

2.12. Bewakingscamera's plaatsen om misdrijven in het ziekenhuis te voorkomen of vast te stellen

Het maken van beeldopnames in de praktijkruimte of de patiëntenkamer is onaanvaardbaar.(25)

Onder de voorwaarden bepaald in de wet van 21 maart 2007 tot regeling van de plaatsing en het gebruik van bewakingscamera's, kunnen camera's geplaatst worden in ruimten toegankelijk voor het publiek (inkomhal, gangen van het ziekenhuis, enz.), teneinde de veiligheid voor artsen en patiënten in ziekenhuizen te garanderen en bewijzen te verzamelen van een misdrijf. Het beeldmateriaal van het misdrijf kan worden overhandigd aan de politiediensten.

3. Besluit

De samenwerking tussen de arts, het ziekenhuis, de politionele diensten en het openbaar ministerie moet gepaard gaan met respect voor de deontologische beginselen eigen aan ieders beroep. Het is de taak van de arts zich te informeren over de wettelijke bepalingen en de principes van medische deontologie alvorens medische informatie over te dragen aan de gerechtelijke overheid en de politie.

Het is de deontologische plicht van de arts om bij vordering door een magistraat zijn taak als arts-gerechtsdeskundige eerlijk en nauwgezet te vervullen. Een goede communicatie en duidelijke afspraken tussen beide actoren zijn bevorderend voor de goede werking van het justitieel apparaat en de zorgsector.

De deontologische principes in dit advies zijn van toepassing op alle artsen. Daarnaast werkt de nationale raad aan een advies betreffende de samenwerking tussen de politie, het openbaar ministerie en de huisartsen.

Voor deontologisch advies in concrete situaties kunnen artsen steeds terecht bij hun provinciale raad.

Bronnen

Wetgeving

- Artt. 422bis, 458, 458bis, 458ter, Strafwetboek

- Artt. 30, 43, 44, 56, Wetboek van Strafvordering

- Koninklijk Besluit van 10 juni 1959 betreffende de bloedproef met het oog op het bepalen van het alcoholgehalte en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de wet van 15 april 1958 tot wijziging van het Wetboek van strafvordering, van de wet van 1 augustus 1899 houdende herziening van de wetgeving en van de reglementen op de politie van het vervoer en van de besluitwet van 14 november 1939 betreffende de beteugeling van de dronkenschap

- Wet van 21 maart 2007 tot regeling van de plaatsing en het gebruik van bewakingscamera's

- Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (Algemene Verordening Gegevensbescherming)

Koninklijk Besluit van 16 maart 1968, tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het Wegverkeer

Documentatie

- Code van medische deontologie, versie 2018

- Handboek Gezondheidsrecht Volume II, T. Vansweevelt en F. Dewallens

- Omgaan met beroepsgeheim, B. Hubeau, J. Mertens, J. Put, R. Roose, K. Stas, F. Vander Laenen

- Beroepsgeheim en hulpverlening, I. Van der Straete, J. Put

- Forensische geneeskunde, W. Van de Voorde

- Beroepsgeheim en Politie/Justitie, KNMG

- Samenwerkingsprotocol tussen de Limburgse algemene ziekenhuizen -Limburgse politiediensten - Parket Limburg

- Samenwerkingsprotocol tussen de functies gespecialiseerde spoedgevallenzorg en de lokale politie Antwerpen

- Samenwerkingsprotocol politiezones-huisartsen tussen de lokale huisartsenkring en artsenkring Zennevallei

- Protocolakkoord-organisatie en afspraken wachtdienstregeling artsen gedwongen opnames voor meerderjarigen-Parket van de procureur des Konings Oost-Vlaanderen-afdeling Dendermonde

Adviezen nationale raad Orde der artsen

- Bewakingscamera in een geneeskundepraktijk, advies NR van 21 september 2019, a166010

- Drugs en wapens in de psychiatrische ziekenhuizen, advies NR van 19 maart 2005, a108007

- Opname in een psychiatrisch ziekenhuis-mededeling aan politie of procureur des Konings, advies NR 24 april 1999, a085004

- Afleveren van een attest voor een opsluiting bij de politie, advies NR van 20 april 2013, a141014-R

- Begrip ‘ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid' voor het slachtoffer van opzettelijke slagen en verwondingen - artikel 399 van het Strafwetboek, advies NR 6 mei 2017, a157009

- Medisch geheim en justitie, advies NR 30 september 2013, a144011



(1) Bijvoorbeeld in Antwerpen en Limburg

(2) Zie ook advies nationale raad Orde der artsen, "drugs en wapens in de psychiatrische ziekenhuizen", 19 maart 2005, a108007

(3) Dit geldt zowel voor de situatie waarbij de patiënt de dader is, als voor de situatie waarbij de patiënt het slachtoffer is.

(4) Artikel 458bis, Strafwetboek

(5) Ibid.

(6) Bijvoorbeeld: een patiënt wil uit het leven stappen en vertrouwt de arts toe dat hij bij thuiskomst eerst zijn echtgenote van het leven zal beroven. De arts is enerzijds gehouden tot het beroepsgeheim, anderzijds is hij verplicht een persoon in groot gevaar te helpen (t.t.z. de patiënt en de echtgenote). De arts kan oordelen dat de wettelijke hulpverplichting doorweegt op het beroepsgeheim en derden op de hoogte brengen (bijvoorbeeld de politiediensten).

(7) Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de patiënt de arts toevertrouwt dat hij van plan is een andere persoon van het leven te beroven.

(8) Bij conflict zal het uiteindelijk de rechter zijn die oordeelt of er sprake is van een noodtoestand.

(9) Art. 30 Wetboek van Strafvordering

(10) Bijvoorbeeld wanneer de patiënt de arts, andere medewerkers van het ziekenhuis of andere patiënten ernstig bedreigt of het ziekenhuis vernielt (cf. 2.1.). De arts van de patiënt-dader, die soms de enige getuige zal zijn van het misdrijf, kan de politiediensten oproepen om de veiligheid van collega's en andere patiënten in het ziekenhuis te waarborgen.

(11) Bijvoorbeeld de identificatie van het type letsel.

(12) In dit attest worden opgenomen: naam en voornaam patiënt, geboortedatum, adres, datum van verzorging, naam van het ziekenhuis, algemene beschrijving van de letsels, raming van de ernst, raming van de voorziene duur van arbeidsongeschiktheid

(13) De echtgenoot, de wettelijk samenwonende partner, de feitelijk samenwonende partner, de kinderen, de ouders, de zussen of de broers.

(14) Advies nationale raad Orde der artsen, "Opname in een psychiatrisch ziekenhuis - Mededeling aan politie of procureur des Konings", 24 april 1999, a085004

(15) Interpol standing committee on DVI - Resolution AGN/65/res/13; Koninklijk besluit van 10 juni 2014 tot bepaling van de opdrachten en taken van civiele veiligheid uitgevoerd door de hulpverleningszones en de operationele eenheden van de Civiele bescherming en tot wijziging van het koninklijk besluit van 16 februari betreffende de nood- en interventieplannen; Koninklijk besluit van 14 november 2006 betreffende de organisatie en de bevoegdheden van de federale politie

(16) Zie ook advies van de nationale raad Orde der artsen, "Afleveren van een attest voor een opsluiting bij de politie", 20 april 2013, a141014-R

(17) Art. 458 Strafwetboek

(18) Art. 28 Code van medische deontologie

(19) Art. 458ter Strafwetboek

(20) Art. 43, 44 en 56 Wetboek van strafvordering

(21) Art. 43 Code van medische deontologie

(22) Koninklijk Besluit van 10 juni 1959 betreffende de bloedproef met het oog op het bepalen van het alcoholgehalte en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de wet van 15 april 1958 tot wijziging van het Wetboek van strafvordering, van de wet van 1 augustus 1899 houdende herziening van de wetgeving en van de reglementen op de politie van het vervoer en van de besluitwet van 14 november 1939 betreffende de beteugeling van de dronkenschap

(23) Koninklijk besluit van 17 mei 2018 houdende vaststelling van de besmettelijke ziekten voor dewelke de procedure bedoeld in ‘Hoofdstuk IX - Onderzoek naar de mogelijkheid van overbrenging van een ernstige besmettelijke ziekte bij gelegenheid van een strafbaar feit', van boek II, titel IV, van het Wetboek van Strafvordering kan worden toegepast en tot vaststelling van de laboratoria aan dewelke deze onderzoeken kunnen worden opgedragen

(24) Art. 44ter e.v. Wetboek van strafvordering

(25) Advies nationale raad Orde der artsen, "Bewakingscamera in een geneeskundepraktijk", 21 september 2019, a166010

Aangifte bij de politie, de gerechtelijke overheid06/05/2017 Documentcode: a157009
Begrip ‘ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid’ voor het slachtoffer van opzettelijke slagen en verwondingen – artikel 399 van het Strafwetboek

De nationale raad van de Orde der artsen onderzocht de vraag van de gerechtelijke overheden om de artsen te herinneren aan het begrip ‘ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid' voor het slachtoffer van opzettelijke slagen en verwondingen.

Advies van de nationale raad :

In zijn vergadering van 6 mei 2017 heeft de nationale raad van de Orde der artsen op verzoek van de gerechtelijke overheden beslist de artsen te herinneren aan de criteria die in acht dienen genomen te worden bij het onderzoek van een persoon die het slachtoffer is van opzettelijke slagen en verwondingen.

De straf die opgelegd wordt voor het strafbare feit van opzettelijke slagen en verwondingen wordt verzwaard indien de slagen of verwondingen bij het slachtoffer een ziekte of ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid veroorzaakt hebben (artikel 399 van het Strafwetboek).

Het begrip 'ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid' waarnaar verwezen wordt in artikel 399 van het Strafwetboek heeft een bijzondere juridische betekenis.

Uit de rechtspraak van het Hof van Cassatie (1) blijkt dat de ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid verstaan dient te worden als de ongeschiktheid voor het slachtoffer tot het verrichten van een willekeurige persoonlijke arbeid.

Die verzwarende omstandigheid die alleen rekening houdt met de zwaarwichtigheid van de verwondingen ongeacht de sociale status van het slachtoffer of zijn gewoonlijke en professionele arbeid, wordt toegepast ook als het slachtoffer geen enkele winstgevende activiteit uitoefent en ongeacht de omvang van de ongeschiktheid.

Een goede rechtsbedeling vereist bijgevolg dat het attest dat verstrekt wordt aan een slachtoffer van vrijwillige slagen en verwondingen preciseert of deze een ziekte of ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid veroorzaakt hebben in de zin van artikel 399 van het Strafwetboek, ongeacht of het slachtoffer al dan niet een beroepsactiviteit uitoefent.

1. Cass., 19 april 2006, Pas. 2006, p. 878 en www.cass.be

Aangifte bij de politie, de gerechtelijke overheid06/05/2017 Documentcode: a157009
Begrip ‘ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid’ voor het slachtoffer van opzettelijke slagen en verwondingen – artikel 399 van het Strafwetboek

De nationale raad van de Orde der artsen onderzocht de vraag van de gerechtelijke overheden om de artsen te herinneren aan het begrip ‘ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid' voor het slachtoffer van opzettelijke slagen en verwondingen.

Advies van de nationale raad :

In zijn vergadering van 6 mei 2017 heeft de nationale raad van de Orde der artsen op verzoek van de gerechtelijke overheden beslist de artsen te herinneren aan de criteria die in acht dienen genomen te worden bij het onderzoek van een persoon die het slachtoffer is van opzettelijke slagen en verwondingen.

De straf die opgelegd wordt voor het strafbare feit van opzettelijke slagen en verwondingen wordt verzwaard indien de slagen of verwondingen bij het slachtoffer een ziekte of ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid veroorzaakt hebben (artikel 399 van het Strafwetboek).

Het begrip 'ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid' waarnaar verwezen wordt in artikel 399 van het Strafwetboek heeft een bijzondere juridische betekenis.

Uit de rechtspraak van het Hof van Cassatie (1) blijkt dat de ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid verstaan dient te worden als de ongeschiktheid voor het slachtoffer tot het verrichten van een willekeurige persoonlijke arbeid.

Die verzwarende omstandigheid die alleen rekening houdt met de zwaarwichtigheid van de verwondingen ongeacht de sociale status van het slachtoffer of zijn gewoonlijke en professionele arbeid, wordt toegepast ook als het slachtoffer geen enkele winstgevende activiteit uitoefent en ongeacht de omvang van de ongeschiktheid.

Een goede rechtsbedeling vereist bijgevolg dat het attest dat verstrekt wordt aan een slachtoffer van vrijwillige slagen en verwondingen preciseert of deze een ziekte of ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid veroorzaakt hebben in de zin van artikel 399 van het Strafwetboek, ongeacht of het slachtoffer al dan niet een beroepsactiviteit uitoefent.

1. Cass., 19 april 2006, Pas. 2006, p. 878 en www.cass.be

Beroepsgeheim04/07/2015 Documentcode: a150004
Eerbiediging van het medisch geheim wanneer de arts verneemt dat zijn patiënt het slachtoffer was van een misdrijf

De Nationale Raad van de Orde der geneesheren heeft de vraag onderzocht of de arts de procureur des Konings moet inlichten over feiten waarvan zijn patiënt het slachtoffer was, aangezien de rechtspraak stelt dat het geheim zich niet uitstrekt tot de feiten waarvan de patiënt het slachtoffer was.

Advies van de Nationale Raad :

In zijn vergadering van 4 juli 2015 heeft de Nationale Raad van de Orde der geneesheren de vraag onderzocht of de arts de procureur des Konings moet inlichten over feiten waarvan zijn patiënt het slachtoffer was, aangezien de rechtspraak stelt dat het geheim zich niet uitstrekt tot de feiten waarvan de patiënt het slachtoffer was(1) .

1° Het medisch geheim heeft tot doel de vertrouwensrelatie tussen de arts en de patiënt te beschermen.

Iedere beoefenaar die door een patiënt wordt geraadpleegd of die een patiënt dient te verzorgen of raad te geven, is tot dit geheim gehouden in gelijk welke omstandigheid. Het beroepsgeheim van de arts omvat alles wat de arts heeft gezien, gehoord, vernomen, vastgesteld, ontdekt of opgevangen bij of ter gelegenheid van de uitoefening van zijn beroep(2) . De gegevens van het medisch dossier zijn altijd gedekt door het beroepsgeheim, ongeacht de situatie.

Het beroepsgeheim waartoe de arts is gehouden, is van openbare orde aangezien het ertoe strekt het vertrouwen van de burger in het gezondheidssysteem te vrijwaren, waardoor de toegang van iedereen tot de zorg wordt in de hand gewerkt. Daarnaast is het gericht op een privébelang, namelijk het belang om de patiënt te beschermen tegen inbreuken op zijn persoonlijke levenssfeer.

Het medisch geheim is niet absoluut(3) . Naast de wettelijke uitzonderingen en de getuigenis in rechte en voor een parlementaire onderzoekscommissie, kunnen andere waarden in concurrentie treden met het medisch geheim(4) .

Bovendien kan het medisch geheim alleen worden tegengeworpen aan derden; het kan geenszins worden tegengeworpen aan de patiënt. Dit zou strijdig zijn met het informatierecht van de patiënt (artikel 7 van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt).

2° De patiënt die het slachtoffer is van een misdrijf, heeft, net als om het even welke patiënt, recht op een vertrouwensrelatie met zijn arts. Het beroepsgeheim strekt zich uit tot alle geheimen die zijn toevertrouwd door het slachtoffer, met inbegrip van deze welke betrekking hebben op strafrechtelijke feiten waarvan hij het slachtoffer werd.

Indien de situatie van slachtoffer-zijn op zich elke geheimhoudingsplicht zou opheffen, dreigt het gevaar dat sommige patiënten (slachtoffer) niet wensen te worden verzorgd uit vrees dat de feiten zullen worden aangegeven(5) .

3° Het is noodzakelijk het toepassingsgebied van het medisch geheim, dat in herinnering werd gebracht in punt 2°, en de voorwaarden waaronder van het medisch geheim in geval van een patiënt/slachtoffer, kan worden afgeweken, van elkaar te onderscheiden.

3.1. In de veronderstelling dat de patiënt minderjarig is of zich in een kwetsbare toestand bevindt door zijn leeftijd, zwangerschap, partnergeweld, een ziekte, een handicap of een lichamelijk of geestelijk gebrek, verwijst de Nationale Raad naar artikel 61 van de Code van geneeskundige plichtenleer en naar zijn advies van 14 september 2013(6) . Dit laatste bevat de memorie van toelichting bij de wijziging van het voornoemde artikel 61 ingevolge de wijziging van artikel 458bis van het Strafwetboek.

3.2. In de hypothese waarin de patiënt (slachtoffer) volledig oordeelsbekwaam is en zelf zijn belangen kan verdedigen, zal de arts met hem de actiemogelijkheden bespreken opdat hij zelf, indien gewenst, de nodige stappen kan ondernemen.

De vrije wilsbeschikking, waarop de nadruk wordt gelegd in de Patiëntenrechtenwet, dient te worden geëerbiedigd. De arts verleent hulp aan de patiënt op medisch gebied, zowel fysiek als psychisch; indien nodig verwijst hij de patiënt naar een speciaal daartoe opgerichte multidisciplinaire structuur om zijn probleem te behandelen.

Enkel wanneer de arts meent dat teneinde hulp te verlenen aan een persoon in groot gevaar (artikel 422bis van het Strafwetboek), ongeacht of deze persoon in gevaar de patiënt of een derde is, hij deze persoon slechts kan helpen door zijn beroepsgeheim te schenden, kan de arts op basis van de noodtoestand oordelen dat hij de procureur des Konings zelf in kennis dient te stellen van de feiten waarvan zijn patiënt het slachtoffer was(7) .Het komt aan de arts zelf toe de afweging te maken tussen het beroepsgeheim en de wettelijke hulpverleningsplicht.

Het Strafwetboek bevat geen verplichting aangifte te doen bij de procureur des Konings. De aangifte gebeurt slechts indien de arts niet in staat is om alleen of met de hulp van derden de integriteit van de patiënt (slachtoffer) te beschermen (subsidiariteitsbeginsel).

+++

Tot besluit herinnert de Nationale Raad eraan dat het medisch geheim van toepassing is op alle patiënten zonder onderscheid.

In verband met de omstandigheden waarin kan worden afgeweken van deze geheimhouding meent de Nationale Raad dat er geen verplichting of zelfs geen recht bestaat om de procureur des Konings op de hoogte te brengen telkens wanneer de bewaarder van het geheim verneemt dat de persoon die hem in vertrouwen heeft genomen het slachtoffer was van een strafmisdrijf.

Elke situatie waarin het beroepsgeheim in vraag wordt gesteld, dient door de bewaarder van het geheim te worden beoordeeld op grond van de wettelijke uitzonderingen, in het bijzonder artikel 458bis van het Strafwetboek en van de noodtoestand.

De noodzaak tot bestraffing heeft geen onvoorwaardelijke voorrang op het medisch geheim. Indien de arts wordt geconfronteerd met een moeilijk te beoordelen situatie, kan hij steeds het advies inwinnen van de provinciale raad van de Orde van geneesheren waartoe hij behoort.

1.Hof van Cassatie, 18 juni 2010, 22.05.2012 en 31.10.2012
2.Artikelen 55, 56 en 57 van de Code van geneeskundige plichtenleer
3.Artikel 458 van het Strafwetboek : Geneesheren, heelkundigen, officieren van gezondheid, apothekers, vroedvrouwen en alle andere personen die uit hoofde van hun staat of beroep kennis dragen van geheimen die hun zijn toevertrouwd, en deze bekendmaken buiten het geval dat zij geroepen worden om in rechte of voor een parlementaire onderzoekscommissie getuigenis af te leggen en buiten het geval dat de wet hen verplicht die geheimen bekend te maken, worden gestraft (...).
4.De noodtoestand wordt gedefinieerd als een uitzonderlijke situatie waarin de schending van strafbepalingen (in casu artikel 458 van het Strafwetboek) en van strafrechtelijk beschermde waarden en juridische bepalingen de enige weg is om andere hogere waarden en juridische belangen te beschermen.
5.Benoît Dejemeppe, Uittreksel uit "Paroles de médecins - paroles de juristes", 2013 -
Medisch geheim en justitie, Tijdschrift van de Nationale Raad nr. 144
6.Tijdschrift van de Nationale Raad, nr. 143
7.Benoît Dejemeppe, Uittreksel uit "Paroles de médecins - paroles de juristes", 2013 -
Medisch geheim en justitie, Tijdschrift van de Nationale Raad nr. 144

Beroepsgeheim24/03/2012 Documentcode: a137028
Verdwijning van een persoon die als onrustwekkend wordt beschouwd

De Nationale Raad besprak nogmaals de problematiek van de eerbiediging van het medisch geheim in het kader van de onderzoeken die de politie uitvoert in ziekenhuizen naar aanleiding van de verdwijning van een persoon die als onrustwekkend wordt beschouwd.

Advies van de Nationale Raad :

In zijn vergadering van 24 maart 2012 besprak de Nationale Raad van de Orde van geneesheren nogmaals de problematiek van de eerbiediging van het medisch geheim in het kader van de onderzoeken die de politie uitvoert in ziekenhuizen naar aanleiding van de verdwijning van een persoon die als onrustwekkend wordt beschouwd.

De Nationale Raad bevestigt zijn adviezen van 24 april 1999 over "Opname in een psychiatrisch ziekenhuis - Mededeling aan politie of procureur des Konings" (TNR nr. 85, p. 10) en van 8 mei 2010 over "Onderzoek door de politie in ziekenhuizen - Beroepsgeheim" (TNR nr. 130, p. 4).

Voor alle duidelijkheid voegt de Nationale Raad aan de laatste alinea van het advies van 8 mei 2010 een zin toe, zodat deze alinea wordt : "Op grond van deze uitvoerige discussie en rekening houdend met de wettelijke regels terzake, bevestigt de Nationale Raad zijn advies van 24 april 1999 over "Opname in een psychiatrisch ziekenhuis - Mededeling aan politie of procureur des Konings" "(TNR nr. 85, p. 10) en preciseert hij dat de erin uiteengezette principes van toepassing zijn voor elk ziekenhuis.".

cc. de heer Christiaan DECOSTER, Directeur-generaal Organisatie Gezondheidszorgvoorzieningen, betreffende een onrustwekkende verdwijning.

Beroepsgeheim10/12/2011 Documentcode: a136011
Disaster Victim Identification Team (DVI) – Beroepsgeheim

In naam van de geneesheren-directeurs van de verzekeringsinstellingen wordt aan de Orde van geneesheren een bijkomende vraag gesteld omtrent het advies van de Nationale Raad van 30 april 2011, Victim Identification Team (DVI) - Beroepsgeheim, over het doorgeven van medische informatie bij vermiste personen.
De verzekeringsinstellingen worden soms geconfronteerd met de vraag om een aantal gegevens van medische aard en namen van zorgverstrekkers waar de persoon in behandeling was door te geven.
Betekent het advies van de Nationale Raad van 30 april 2011 dat de adviserend geneesheer kan ingaan op een gewone vraag van de procureur des Konings of van het DVI-team zelf?

Advies van de Nationale Raad :

In zijn zitting van 10 december 2011 heeft de Nationale Raad van de Orde van geneesheren uw e-mail van 16 juni 2011 besproken aangaande een bijkomende vraag omtrent het advies van de Nationale Raad van 30 april 2011 "Victim Identification Team (DVI) - Beroepsgeheim", over het doorgeven van medische informatie naar aanleiding van de verdwijning van personen.

De ziekenfondsen dienen bij een vraag van de politiediensten naar medische informatie in verband met of ter vervollediging van verzamelde gegevens met het oog op het identificeren van een lijk te verwijzen naar de behandelende arts.

Wat de vermissing betreft mag de adviserende arts van het ziekenfonds de namen van de zorgverstrekker(s) bij wie de persoon in behandeling was meedelen, doch medische gegevens kunnen enkel opgevraagd worden bij de behandelende arts. Deze kan de gevraagde medische gegevens meedelen wanneer hij zich kan beroepen op de noodtoestand waarover hij naar eer en geweten oordeelt.

Beroepsgeheim30/04/2011 Documentcode: a133022
Disaster Victim Identification Team (DVI) - Beroepsgeheim

Het Disaster Victim Identification (DVI) is werkzaam op twee gebieden, namelijk in zaken waar lijken niet kunnen worden geïdentificeerd door middel van lichaam, haar, kleren enz., en in zaken van vermissingen. In het eerste geval worden gegevens gebruikt die nuttig zijn voor de identificatie (bv uiterlijke beschrijving van de persoon, littekens, operaties). In het tweede geval heeft men nood aan gegevens van de vermiste.

Advies van de Nationale Raad :

In zijn zitting van 30 april 2011 besprak de Nationale Raad van de Orde van geneesheren de politionele aspecten bij rampenplannen.

Een arts mag medische informatie in verband met of ter vervolledig van door de politiediensten verzamelde gegevens voor het identificeren van een lijk in een gesloten omslag via die diensten aan de daartoe door de gerechtelijke overheid gevorderde forensische arts geven.

Wat de vermissing betreft mag een arts de gevraagde gegevens meedelen wanneer hij zich kan beroepen op de noodtoestand waarover hij naar eer en geweten oordeelt.

De noodtoestand wordt gedefinieerd als een uitzonderlijke situatie waarin de schending van strafbepalingen (in casu artikel 458 van het Strafwetboek) en van strafrechtelijk beschermde juridische waarden en belangen het enige middel is om andere hogere juridische waarden en belangen te behoeden. De bekendmaking van het medisch geheim dient beperkend geïnterpreteerd te worden. De arts is nooit verplicht te spreken.

De gegevens van een overleden persoon en van een vermiste persoon moeten vernietigd worden wanneer deze gegevens niet meer nuttig zijn.

Aangifte bij de politie, de gerechtelijke overheid11/12/2010 Documentcode: a132005
Aangifte kindermishandeling : de arts tussen wet en Code

Aangespoord door de vele vragen van collega's, hebben de heer Holsters en professor Deneyer een brief opgesteld betreffende de wettelijke en deontologische bepalingen die de houding van de behandelende arts die vaststelt dat een minderjarige het slachtoffer is van seksueel geweld moeten leiden.
In zijn vergadering van 11 december heeft de Nationale Raad dit initiatief onderschreven en de voorgestelde tekst goedgekeurd.

Advies van de Nationale Raad :

AANGIFTE KINDERMISHANDELING : DE ARTS TUSSEN WET EN CODE

Vraag : Kan de behandelende arts van een minderjarige bij kindermishandeling aangifte doen van zijn vaststellingen of vermoedens ?

Vóór de invoering van het artikel 458bis [1] van het Strafwetboek (Sw) kon de arts zijn verplichting tot geheimhouding (art. 458 Sw) en zijn hulpverleningsplicht (art. 422bis Sw) enkel verzoenen door in ernstige gevallen een beroep te doen op de noodtoestand, waarbij het recht op fysieke en psychische integriteit van de minderjarige de bovenhand haalde ten opzichte van de geheimhoudingsplicht.

Volgens het artikel 458bis Sw kan de arts de procureur des Konings inlichten ingeval hij kennis heeft van ernstige misdrijven gepleegd op minderjarigen, mits aan drie voorwaarden wordt voldaan:
- zelf het slachtoffer te hebben onderzocht of in vertrouwen te hebben genomen;
- aanwezigheid van een ernstig en dreigend gevaar voor de psychische en/of fysieke integriteit;
- deze integriteit zelf of met hulp van anderen niet kunnen beschermen.

Deze drie voorwaarden maken dat het meldingsrecht vervat in de 458bis Sw een "ultimum remedium" blijft en impliceert dat de arts eerst zijn verantwoordelijkheid moet nemen door zelf hulp te verlenen of door zelf het initiatief te nemen om andere zorgverstrekkers in te schakelen bij de hulp.

De drie voorwaarden kunnen a posteriori getoetst worden door de rechter en, indien deze oordeelt dat niet aan de voorwaarden werd voldaan, bestaat er inbreuk op het artikel 458 Sw met mogelijke straf-, tucht- en civielrechtelijke gevolgen.

Deze mogelijke toetsing mag echter geen beletsel vormen om melding te doen van ernstige feiten in het belang van het kind : het gebiedt enkel voorzichtigheid.

De Code van geneeskundige plichtenleer neemt de ervaring van de dagelijkse praktijk mee in artikel 61[2] .
Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen een vermoeden en de vaststelling van kindermishandeling. De Code noopt de arts bij een vermoeden van mishandeling van een kind tot voorzichtigheid door hem te doen opteren voor de inschakeling van een voor die problematiek opgerichte specifieke voorziening. Indien een arts vaststelt dat een kind in ernstig gevaar verkeert dient hij onmiddellijk het nodige te doen om het kind te beschermen. Indien het gevaar dreigend is en er geen andere middelen zijn om het kind te beschermen, kan de arts de procureur des Konings in kennis stellen van zijn bevindingen.

Er dient ook te worden opgemerkt dat de Code (art. 61, § 2) [2] bepaalt dat voor de door ziekte, handicap of leeftijd weerloze patiënten, die mishandeld, misbruikt of ernstig verwaarloosd worden, analoge beschermingsmaatregelen als voor de minderjarige kunnen worden genomen.

Prof. dr. M. DENEYER

D. HOLSTERS
Voorzitter

[1]Artikel 458bis van het Strafwetboek luidt als volgt :

Eenieder, die uit hoofde van zijn staat of beroep houder is van geheimen en die hierdoor kennis heeft van een misdrijf zoals omschreven in de artikelen 372 tot 377, 392 tot 394, 396 tot 405ter, 409, 423, 425 en 426, gepleegd op een minderjarige kan, onverminderd de verplichtingen hem opgelegd door artikel 422bis, het misdrijf ter kennis brengen van de procureur des Konings, op voorwaarde dat hij het slachtoffer heeft onderzocht of door het slachtoffer in vertrouwen werd genomen, er een ernstig en dreigend gevaar bestaat voor de psychische of fysieke integriteit van de betrokkene en hij deze integriteit zelf of met hulp van anderen niet kan beschermen.”

[2] Artikel 61 van de Code van geneeskundige plichtenleer (Gewijzigd op 16 november 2002) luidt als volgt :

Ҥ1. Als een geneesheer vermoedt dat een kind wordt mishandeld, seksueel wordt misbruikt of ernstig wordt verwaarloosd dient hij te opteren voor een multidisciplinaire benadering zoals bijvoorbeeld de inschakeling van een voor die problematiek opgerichte specifieke voorziening.

Indien een geneesheer vaststelt dat een kind in ernstig gevaar verkeert dient hij onmiddellijk het nodige te doen om het kind te beschermen. Indien het gevaar dreigend is en er geen andere middelen zijn om het kind te beschermen, kan de geneesheer de procureur des Konings in kennis stellen van zijn bevindingen.

De ouders of de voogd van het kind zullen door de geneesheer geïnformeerd worden over zijn bevindingen en de initiatieven die hij wenst te nemen tenzij dit de belangen van het kind kan schaden.

Alvorens om het even welk initiatief te nemen, dient de geneesheer voorafgaandelijk met het kind te overleggen in de mate dat zijn onderscheidingsvermogen dit toelaat.

§2. Als een geneesheer vermoedt dat een door ziekte, handicap of leeftijd weerloze patiënt wordt mishandeld, misbruikt of ernstig wordt verwaarloosd zal hij, indien de verstandelijke mogelijkheden van de patiënt dit toelaten, zijn bevindingen met de patiënt bespreken. De geneesheer zal de patiënt ertoe aansporen zelf de nodige initiatieven te nemen, zoals onder meer het informeren van zijn naaste verwanten.

Indien deze bespreking met de patiënt niet mogelijk is, kan de behandelend geneesheer met een ter zake bevoegde collega overleggen aangaande diagnostiek en benadering van de problematiek.

Indien de patiënt in ernstig gevaar verkeert en er geen andere middelen zijn om hem te beschermen, kan de geneesheer de procureur des Konings in kennis stellen van zijn bevindingen.

De geneesheer zal de naaste verwanten in kennis stellen van zijn bevindingen en de initiatieven die hij wenst te nemen om de patiënt te beschermen indien dit de belangen van deze laatste niet schaadt.”