keyboard_arrow_right
Deontologie

Resultaten

Resultaten

Vorige pagina

3

pagina

Persoonlijke levenssfeer16/04/1994 Documentcode: a065003
Rijbewijs

De Minister van Verkeer en Infrastructuur bezorgt de Nationale Raad de studie die een binnen het Ministerie samengestelde werkgroep uitgevoerd heeft i.v.m. de aanpassing van de Belgische reglementering aan de EG-richtlijn betreffende het rijbewijs.
Hij verzoekt de Nationale Raad hem zijn standpunt mede te delen met betrekking tot de voorgestelde normen, en zeker met betrekking tot de normen inzake zijn bevoegdheid.

Advies van de Nationale Raad:

In aansluiting aan onze brief van 19 februari 1994 (ref.: 25339/RS/25057) heb ik de eer U mede te delen dat de Nationale Raad in zijn vergadering van 16 april 1994 uw brief van 10 februari 1994 met bijlagen (Uw kenmerken: D2/1.4.2/EEG/115/MS) betreffende de aanpassing van de Belgische Reglementering aan bijlage 3 van de Richtlijn 91/439/EEG van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs verder heeft onderzocht.

De Nationale Raad van de Orde der geneesheren legt er de nadruk op dat in elke stap i.v.m. de beoordeling van de fysieke en psychische geschiktheid, het medisch beroepsgeheim en de privésfeer van de kandidaat dienen geëerbiedigd te worden en dat bijgevolg alle briefwisseling zal dienen gericht aan, resp. dienen uit te gaan van, de arts van de Centraal Medische Dienst, die dan ook met naam aan de keurend arts moet worden bekend gemaakt.

De keurend arts kan niet de behandelend geneesheer (huisarts) van de aanvrager zijn, vermits het een expertise-onderzoek betreft.

De Nationale Raad van de Orde der geneesheren spreekt zich niet uit over de voorgestelde medische criteria zelf omdat zulks buiten zijn bevoegdheid valt.
De documenten waarop de keurend arts omnipracticus of specialist zijn vaststellingen dient neer te schrijven en waarnaar verwezen wordt in doc. 3 werden niet aan de Nationale Raad van de Orde der geneesheren voorgelegd zodat hij zich daarover niet kan uitspreken.

Beroepsgeheim14/12/1991 Documentcode: a055013
Kindermishandeling - Beroepsgeheim

Kindermishandeling ‑ Beroepsgeheim

Ingevolge een adviesaanvraag van de Procureur‑generaal van Gent aangaande de eerbiediging van het beroepsgeheim bij de procedures voor de bescherming van mishandelde kinderen, had de Raad een commissie gelast dit probleem te bestuderen. De infrastructuur waarover de Franse Gemeenschap en de Vlaamse Gemeenschap beschikken, blijkt niet identiek dezelfde te zijn.

Advies van de Nationale Raad ( 14 december 1991):

A. Wanneer de arts, optredend als gezinsarts, tekenen van mishandeling of verwaarlozing bij een minderjarig kind vaststelt, legt het beginsel, vervat in Art. 61 van de Code van geneeskundige Plichtenleer, aan die arts de deontologische plicht op de ouders, voogd of gerechtelijke overheid hiervan in kennis te stellen.

Aangezien dergelijke situaties kaderen in het geheel van een gegeven gezinsproblematiek, zal bij voorkeur samen met de ouders naar een oplossing worden gestreefd. Hierbij kan de hulp worden ingeroepen van daartoe opgerichte vertrouwensartsencentra.

Dergelijke handelwijze zal zich vooral opdringen in het geval van lichte vormen van mishandeling of verwaarlozing.

Wanneer deze pogingen mislukken en de wanbehandeling voortduurt, dient de arts te overwegen de gerechtelijke overheid hiervan in kennis te stellen.

Wanneer de gezondheid of het leven van het kind echter duidelijk in gevaar wordt gebracht zal de arts in eerste instantie het kind voor verder onheil dienen te behoeden (Art. 422 bis van het SWB).

Dit kan het best geschieden via hospitalisatie, waarvoor de instemming van de ouders vereist is.
Wanneer het kind gehospitaliseerd wordt dient de ziekenhuisarts, die op dat ogenblik niet als behandelend arts van de ouders fungeert, de gerechtelijke overheid in kennis te stellen.

Ingeval de hospitalisatie door de ouders wordt geweigerd, dient de gezinsarts de zorg om de gezondheid van het kind te laten primeren boven zijn beroepsgeheim t.a.v. de ouders en dient hij de bevoegde overheid van de bestaande situatie in kennis te stellen en daarvan mededeling te doen aan de ouders.

B. Wanneer het minderjarig kind de arts uitdrukkelijk verzoekt de mishandeling op zijn persoon gepleegd onder geen beding aan iemand ter kennis te brengen, dient de arts zich te laten leiden door zijn appreciatie over het feit of het kind al dan niet tot rationele oordeelsvorming in staat is.

Is dit wel het geval, dan dient de arts deze wilsuiting te eerbiedigen en blijft hij gebonden door het medisch geheim.

Is dit niet het geval, dan dient hij te handelen zoals geschetst onder A.

Beroepsgeheim14/09/1991 Documentcode: a054020
Beroepsgeheim - Rijkswacht

In zijn vergadering van 14 september 1991 heeft de Nationale Raad zijn goedkeuring gehecht aan het antwoord dat de Provinciale Raad van Henegouwen wenste te verstrekken op de vraag of een geneesheer de naam van een patiënt die verdacht wordt van diefstal, mag mededelen aan de rijkswacht.

Advies van de PR Henegouwen:

Wij hebben uw brief die wij op 14 juni laatstleden ontvangen hebben, met veel belangstelling gelezen.

In die brief formuleert u een zeer concrete vraag, namelijk of het u toegestaan is aan de rijkswacht de identiteit bekend te maken van de enige en laatste patiënt die u tijdens het spreekuur van donderdag 16 mei gezien hebt.

Het door u voorgelegde probleem is zeer complex en vergt absoluut een genuanceerd antwoord.

Artikel 57 van de Code van Plichtenleer geeft een zeer uitgebreide definitie van dit beroepsgeheim dat "alles omvat wat de geneesheer heeft gezien, gehoord, vernomen, vastgesteld, ontdekt of opgevangen tijdens of bij gelegenheid van de uitoefening van zijn beroep".

Volgens deze bepaling is de naam van de patiënten die u tijdens het spreekuur ziet, een inlichting die onder het beroepsgeheim valt en in principe niet bekend gemaakt mag worden.

In het onderhavige geval wordt u echter om strafrechtelijke inlichtingen verzocht in het kader van een geschil waarbij twee van uw patiënten, de ene als slachtoffer, de andere als dader, betrokken zouden kunnen zijn.

In principe wordt u het verbod opgelegd bij de rechterlijke instanties aangifte te doen van een strafbaar feit waarvan u bij de uitoefening van uw beroep kennis genomen zou hebben, en dit geldt in de eerste plaats voor de naam van de patiënt die u verdenkt.

In het geval dat u ons voorlegt zou u zich kunnen verschansen achter het beroepsgeheim om de identiteit van uw laatste patiënt van 16 mei niet bekend te moeten maken aan de rijkswacht.

Geheel anders zou het geweest zijn indien de betrokken zaak toevertrouwd werd aan een onderzoeksrechter die in uw praktijkruimte zou kunnen overgaan tot een huiszoeking en inbeslagneming.
Bovendien zou het slachtoffer van de diefstal u onmiddellijk aansprakelijk kunnen stellen op grond van bedrieglijke diefstal.

Wij zijn steeds bereid u bijkomende inlichtingen te verschaffen.

Beroepsgeheim24/08/1991 Documentcode: a054005
Gerechtelijke politie - Beroepsgeheim

Een eerstaanwezend commissaris van de gerechtelijke politie verzoekt de Nationale Raad om advies met betrekking tot het volgende probleem: kan een verzorgingsinstelling het beroepsgeheim inroepen om de politie geen antwoord te moeten verstrekken in verband met de opname van een welbepaalde persoon in het ziekenhuis en om zich te verzetten tegen de inzage in het opnameregister ?

Nadat de leden van de Raad kennis genomen hebben van een nota van de studiedienst die de wettelijke, deontologische en jurisprudentiële bepalingen op dit vlak in herinnering brengt, wisselen zij van gedachten.
De Raad beslist in zijn antwoord nogmaals te wijzen op het advies dat hij uitgebracht heeft omtrent de inlichtingen aan politie en rijkswacht en op artikel 458 van het Strafwetboek.

Advies van de Nationale Raad:

In een advies van 12 februari 1983 i.v.m. de inlichtingen die bij ongevallen dienen verstrekt te worden aan de politie of de rijkswacht, stelde de Nationale Raad o.m.:

"[...]

INLICHTINGEN AAN POLITIE OF RIJKSWACHT OVER SLACHTOFFERS VAN ONGEVALLEN OP OPENBARE WEG OF OPENBARE PLAATSEN - DIENST 100:

Vooraf dient er te worden aangestipt dat de opname in een ziekenhuis strikt genomen onder het beroepsgeheim valt.
Het is echter niet vol te houden dat een opname in een ziekenhuis t.a.v. de rijkswacht of politie nog geheim is, wanneer deze voortvloeit uit een ongeval op de openbare weg en via de 100 wordt gerealiseerd.
[...]

INLICHTINGEN AAN POLITIE OF RIJKSWACHT BIJ ONGEVAL DAT ZICH NIET VOORDEED OP OPENBARE WEG OF OPENBARE PLAATS - TRANSPORT VIA DIENST 100 ALS PRIVE AMBULANCE OF MET ANDERE MIDDELEN.

Wanneer een patiënt in een ziekenhuis wordt opgenomen en er op een andere wijze terecht komt dan via de dienst 100 als openbare dienst, dient ervan uitgegaan te worden dat de opname onder het beroepsgeheim valt en dat er geen inlichtingen kunnen verstrekt worden aan rijkswacht of politie [...]"

Volgens art. 458 van het Strafwetboek "worden geneesheren, heelkundigen, officieren van gezondheid, apothekers, vroedvrouwen en alle andere personen die uit hoofde van hun staat of beroep kennis dragen van geheimen die hun zijn toevertrouwd, en deze bekend maken buiten het geval dat zij geroepen worden om in rechte getuigenis af te leggen en buiten het geval dat de wet hen verplicht die geheimen bekend te maken, gestraft met [...]".

Gelet op de ruime formulering van dit artikel wordt aangenomen dat alle personen die beroepshalve een taak vervullen in de gezondheidszorg onder het toepassingsgebied ervan vallen.

Over het administratief personeel van een verzorgingsinstelling bestaat echter discussie omdat deze personen niet betrokken zijn bij de verzorging van patiënten en dus ook niet op de hoogte gebracht moeten worden van inlichtingen die onder het medisch geheim vallen. Het kan nochtans gebeuren dat deze personeelsleden toch bepaalde vertrouwelijke inlichtingen vernemen zoals bijv. in welke afdeling een patiënt is opgenomen. In de rechtsleer is men daarom geneigd aan te nemen dat ook het administratief personeel door het beroepsgeheim gebonden is.

Beroepsgeheim15/12/1990 Documentcode: a051015
Beroepsgeheim - Rijbewijs

Beroepsgeheim ‑ Rijbewijs

Een Provinciale Raad zendt de volgende adviesaanvraag van een geneesheer door naar de Nationale Raad : een patiënte die aan de ziekte van Alzheimer lijdt (gepaard gaande met apraktische stoornissen, stoornissen in het beoordelingsvermogen, geheugenstoornissen) weigert niet langer met de auto te rijden. Is de geneesheer deontologisch gemachtigd (of verplicht) deze situatie aan te geven bij de politie of bij een magistraat ?

In het ontwerp‑antwoord dat de Provinciale Raad voorlegt aan de Nationale Raad, brengt hij in herinnering dat het medisch beroepsgeheim van openbare orde is en dat het ingesteld is in het algemeen belang. Aangezien het van algemeen belang is, moet de geneesheer dit algemeen belang in aanmerking nemen om te beoordelen of hij het beroepsgeheim al dan niet moet eerbiedigen. De Provinciale Raad wijst tevens op het koninklijk besluit van 6 mei 1988, hoofdstuk II, 1.2. : "Elke psychische stoornis die zich uit door belangrijke gedragsafwijkingen of die in significante mate het vermogen om te oordelen of de psychomotorische reacties van de kandidaat verstoort, heeft de uitsluiting van de kandidaat tot gevolg".

"Indien de geneesheer gewetensvol besluit dat de betrokken persoon een ongeval kan veroorzaken, rechtvaardigt deze noodsituatie dat de procureur des Konings verwittigd wordt", aldus de Provinciale Raad.

Na een gedachtenwisseling hecht de Raad zijn goedkeuring aan het antwoord van de Provinciale Raad, na de op een na laatste alinea gewijzigd te hebben.

Advies van de Nationale Raad :

De Nationale Raad hecht zijn goedkeuring aan Uw ontwerpantwoord mits de op een na laatste alinea als volgt gewijzigd wordt :

"Indien U dus gewetensvol besluit dat de betrokken persoon een ongeval kan veroorzaken met zware gevolgen voor haarzelf of voor derden, kan deze "noodsituatie" rechtvaardigen dat U de Procureur des Konings op de hoogte brengt van Uw twijfels in verband met de rijvaardigheid van deze persoon".

Zelfdoding15/10/1988 Documentcode: a043005
Zelfdoding

De voorzitter van de medische raad van een universitair ziekenhuis verzoekt de Nationale Raad om advies m.b.t. zelfmoordsituaties die in een ziekenhuis kunnen voorkomen en problemen scheppen tussen de directie nursing en de verantwoordelijke arts.

De directie nursing van bedoeld ziekenhuis zou aan zijn personeel van wacht adviseren elk geval van zelfdoding, na overleg met de arts, systematisch bij de politie aan te geven. De artsen van de psychiatrische afdeling van hun kant zouden formeel verbod hebben opgelegd in dergelijke gevallen de bevoegde dienst van de politie te verwittigen.

Samengevat luidt de vraag: moet het parket worden verwittigd bij elk geval van zelfdoding dat zich voordoet in een algemeen ziekenhuis, in een psychiatrische instelling of in de psychiatrische afdeling van een algemeen ziekenhuis ?

Op 19 september 1984 werd door de Nationale Raad in dat verband een negatief advies uitgebracht.

Deze vraag werd door de geneesheer‑directeur van de medische raad tegelijk aan de procureur‑generaal voorgelegd, die in zijn antwoord verwijst naar artikel 20 van het koninklijk besluit van 31 mei 1885 waarin wordt bepaald dat elke geneesheer, "die opgeroepen wordt in gevallen die aanleiding zouden kunnen geven tot een gerechtelijke informatie, de verplichting heeft daarvan ogenblikkelijk kennis te geven aan de gerechtelijk overheid". Als voorbeeld van een dergelijk geval, wordt "vergiftiging" vermeld. Hetgeen aan de gerechtelijke overheid (en niet aan de politie als dusdanig) in geval van zelfmoord dient ter kennis gebracht te worden, aldus nog de procureur‑generaal in zijn antwoord, is niet de "zelfmoord" noch de bevindingen daaromtrent van de geneesheer, maar alleen "het geval dat zou kunnen aanleiding geven tot een onderzoek door de gerechtelijke overheid". Het is immers dit onderzoek dat zal moeten uitmaken of "het geval" al dan niet een zelfmoord is...

Tijdens de beraadslaging wordt door sommige leden onderstreept dat zelfdoding geen natuurlijke doodsoorzaak is en bijgevolg moet worden aangegeven. Deze zienswijze wordt evenwel door anderen betwist. Indien twijfel bestaat omtrent de "natuurlijke" oorzaak, is een aangifte noodzakelijk. Er mag niet uit het oog worden verloren dat een reeks gevallen van suïcide in feite verdoken misdaden zijn en de arts moet er zich voor hoeden zich de rol van justitie toe te eigenen. Duidelijk is dat het advies van september 1984 niet langer de algemene goedkeuring wegdraagt.

Een commissie wordt ermee belast dit probleem opnieuw ter studie te nemen.

Vorige pagina

3

pagina