keyboard_arrow_right
Deontologie

Deontologische aspecten van de zorgrelatie tussen een arts en een patiënt die tevens een naaste of een vriend is

In zijn vergadering van 18 juni 2022 heeft de nationale raad van de Orde der artsen de deontologische aspecten onderzocht van de zorgrelatie tussen een arts en een patiënt die tevens een naaste of een vriend is.

In de privésfeer gebeurt het vaak dat een familielid of een persoon met wie de arts een emotionele of vriendschappelijke relatie heeft een beroep doet op diens medische bekwaamheid en kennis.

Dergelijke vraag komt er doorgaans gemakshalve en omdat de persoon vertrouwen heeft in de arts als persoon en als beroepsbeoefenaar. Soms is het de wens van de arts zelf om zijn kinderen of naasten te verzorgen.

Hoewel er enkele wettelijke onverenigbaarheden[1] zijn, is het niet verboden dat een arts een therapeutische relatie heeft met een familielid of een naaste.

Vanuit deontologisch oogpunt is het verlenen van zorg aan een patiënt met wie de arts een emotionele of vriendschappelijke relatie heeft niet altijd wenselijk en moet aandacht geschonken worden aan de volgende aspecten.

1. Kwaliteit van de zorg

De arts is zich ervan bewust dat de persoonlijke relatie die hij heeft met de patiënt invloed heeft op hun respectieve gedrag in de context van de zorgrelatie.

De patiënt zou uit schaamte wegens hun privérelatie bepaalde inlichtingen of antecedenten kunnen achterhouden.

De arts van zijn kant zou om redenen van gêne, indiscretie of ongemak problemen kunnen ondervinden om de anamnese en het medisch onderzoek nauwkeurig uit te voeren.

Het medisch onderzoek en de anamnese zijn fundamenteel voor kwalitatieve zorg. Indien ze door de feitelijke omstandigheden niet correct kunnen plaatsvinden, verwijst de arts de patiënt door naar een collega.

De arts is alert voor emoties die vreemd zijn aan de zorgrelatie en die zijn klinisch oordeel kunnen beïnvloeden.

Hij bewaart zijn onafhankelijkheid en geeft niet toe aan onterechte eisen om niet tegen te werken of om te behagen.

Hij staat in voor het bijhouden van het dossier en de nazorg van de patiënt.

Kwaliteitszorg vereist een aangepaste omgeving en ingesteldheid. Informele, onaangekondigde en in ongeschikte ruimtes gehouden raadplegingen dienen vermeden te worden. De arts die in de privésfeer om een medisch advies of mening gevraagd wordt, is voorzichtig, genuanceerd en spoort de patiënt zo nodig aan een beroepsbeoefenaar te raadplegen in omstandigheden die de kwaliteit van de zorg waarborgen.

2. Zelfbeschikkingsrecht van de patiënt

De privérelatie die een arts met een patiënt heeft, mag niet belemmeren dat de patiënt gebruik maakt van zijn zelfbeschikkingsrecht bij het maken van keuzes in verband met zijn gezondheid. De arts besteedt hier bijzondere aandacht aan wanneer de patiënt een naaste is, vooral wanneer zijn leeftijd, gezondheidstoestand of economische afhankelijkheid hem in een kwetsbare situatie plaatst.

Hij respecteert de wensen van de patiënt en vermijdt een paternalistische houding aan te nemen wegens zijn genegenheid voor de patiënt. Niet-professionele overwegingen die eigen zijn aan de arts of aan de omgeving van de patiënt mogen hem niet leiden bij de keuze van de behandeling of de zorg. De zorgrelatie mag niet uitmonden in een ongewenste inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en de intimiteit van de patiënt.

Indien de arts een gebrek aan therapietrouw vaststelt als gevolg van een rolverwarring, verwijst hij de patiënt door naar een collega.

Hoewel het vragen van een second opinion, de voorkeur geven aan een andere behandeling, het weigeren van zorg en het nemen van een beslissing na volledig geïnformeerd te zijn volstrekt natuurlijke houdingen zijn in een zorgrelatie, zouden zij in een privérelatie aanzien kunnen worden als een uiting van een gebrek aan vertrouwen. De arts zorgt ervoor dat onduidelijkheden weggenomen worden door heldere en professionele communicatie.

De arts onderschat de complexiteit van de zorg voor een naaste niet. Wanneer hij met een ethisch dilemma wordt geconfronteerd, vraagt hij advies aan ervaren collega's.

3. Vertrouwelijkheid en belangenconflicten

Alvorens de gezondheidsgegevens van een naaste of een kennis die advies of zorg vraagt in te kijken, licht hij deze in over de gegevens waarin hij inzage zal hebben en verzekert hij zich ervan dat de patiënt hierin toestemt.

De eerbiediging van het beroepsgeheim en van de persoonlijke levenssfeer van de patiënt zijn essentieel voor elke zorgrelatie. Wanneer de arts vragen krijgt van familieleden of vrienden, handelt hij in overleg met de patiënt en respecteert hij zijn wensen.

De arts laat zich leiden door het belang van zijn patiënt. In geen geval mag hij de elementen waarvan hij in het kader van de zorgrelatie kennis heeft genomen voor persoonlijke privédoeleinden gebruiken. Wanneer de arts geconfronteerd wordt met een belangenconflict, beëindigt hij de medische relatie zonder de continuïteit van de zorg uit het oog te verliezen.

4. Getuigschriften en andere medische documenten

De arts ziet erop toe dat hij onafhankelijk is en zich niet blootstelt aan gegronde twijfel omtrent zijn onafhankelijkheid.

Banden van verwantschap en vriendschap kunnen bij de persoon aan wie het getuigschrift overhandigd wordt twijfel doen rijzen over de objectiviteit en de onpartijdigheid van diegene die het opgesteld heeft.

Daarom is het, in het bijzonder wanneer uit de overlegging van een geneeskundig getuigschrift een sociaal of contractueel voordeel voortvloeit (gewaarborgd loon, vergoeding in uitvoering van een verzekeringspolis, enz.), niet gepast een dergelijk document te verstrekken aan een naast familielid of een nauwe vriend en, a fortiori, aan zichzelf.

5. Voorschrijven van geneesmiddelen

Het voorschrijven voor zichzelf of naasten van medicatie die aanleiding kunnen geven tot misbruik of misbruik bestendigen moet worden verboden.

De arts spoort familieleden of vrienden die om het voorschrijven van dergelijke stoffen verzoeken aan zich tot hun huisarts te wenden.

6. Welzijn van de arts

Het gescheiden houden van het privéleven en het beroepsleven draagt bij tot het welzijn van de arts.

De arts moet oog hebben voor de emotionele complexiteit van het onderhouden van een medische en een familie- of vriendschapsrelatie met dezelfde persoon, of er nu sprake is van het omgaan met ontevredenheid over de zorg, het weigeren van een voorschrift of getuigschrift, het voldoen aan de verwachtingen van voortdurende beschikbaarheid, het brengen van slecht nieuws, het respecteren van de vertrouwelijkheid, enz.. De gevolgen voor de kwaliteit van het privéleven en de privérelaties mogen niet onderschat worden.

Tot besluit, hoewel de arts zelf moet beslissen over de betrokken waarden bij de behandeling van een naaste, een vriend of zichzelf, moet hij van de behandeling afzien bij twijfel over de mogelijkheid zijn beroep uit te oefenen met eerbiediging van de deontologie.

De arts heeft het recht om zorg te weigeren, behalve in dringende situaties. Moeilijkheden bij de verzorging van een naaste zijn goede redenen om de patiënt door te verwijzen naar een collega.

Het is verstandig degene met wie men een privérelatie heeft aan te moedigen een andere behandelend arts dan zichzelf te kiezen.


[1] Bijvoorbeeld artikel 488bis, §6, Burgerlijk Wetboek dat stelt dat de omstandige geneeskundige verklaring gevoegd bij het verzoekschrift tot aanstelling van een voorlopige bewindvoerder niet mag worden opgesteld door een arts die een bloed- of aanverwant is van de te beschermen persoon of de verzoeker