Rol van de pluridisciplinaire antibiotherapiebeleidsgroep
De Nationale Raad wordt om advies gevraagd m.b.t. de rol van de pluridisciplinaire antibiotherapiebeleidsgroep, de toegang tot het medische ziekenhuisdossier door de leden van de groep en de weigering van een ziekenhuisarts zich te houden aan de aanbevelingen van deze groep.
Advies van de Nationale Raad :
In zijn vergadering van 6 maart 2010 heeft de Nationale Raad van de Orde van geneesheren de rol van de pluridisciplinaire antibiotherapiebeleidsgroep zoals gedefinieerd door het koninklijk besluit van 12 februari 2008 tot wijziging van het koninklijk besluit van 4 maart 1991 houdende vaststelling van de normen waaraan een ziekenhuisapotheek moet voldoen om te worden erkend (B.S. 28 maart 2008, p. 17240), bestudeerd.
De pluridisciplinaire antibiotherapiebeleidsgroep wordt opgericht in de schoot van het medisch-farmaceutisch comité aangehaald in de artikelen 24 en volgende van het koninklijk besluit van 4 maart 1991 houdende vaststelling van de normen waaraan een ziekenhuisapotheek moet voldoen om te worden erkend (B.S. 23 maart 1991, p.5965). Hij is er belast met de taken op het vlak van anti-infectieuze geneesmiddelen.
Zijn samenstelling wordt wettelijk vastgelegd; hij bestaat uit artsen en apothekers, onder het voorzitterschap van een arts.
De antibiotherapiebeleidsgroep ontwikkelt dat gedeelte van het therapeutische formularium dat betrekking heeft op de anti-infectieuze geneesmiddelen van het ziekenhuis.
Hij definieert en verspreidt onder de voorschrijvende artsen van de instelling schriftelijke aanbevelingen en in het bijzonder de nationale aanbevelingen goedgekeurd door de commissie voor de coördinatie van het antibioticabeleid, inzake empirische, etiologische en profylactische anti-infectieuze behandelingen.
Hij meet regelmatig de implementatiegraad van het formulier en van de aanbevelingen.
De Nationale Raad wordt ondervraagd over de toegang tot het medische ziekenhuisdossier door de leden van de groep om deze taken te kunnen vervullen en over de houding die de groep moet aannemen wanneer hij geconfronteerd wordt met een arts-voorschrijver die weigert zich te houden aan zijn aanbevelingen.
1. De antibiotherapiebeleidsgroep is belast met de taken van het medisch-farmaceutisch comité op het vlak van anti-infectieuze geneesmiddelen. De wettekst bepaalt uitdrukkelijk dat het medisch-farmaceutisch comité het geneesmiddelenverbruik in het ziekenhuis analyseert, en dit per geneesmiddelenklasse, per dienst en per voorschrijvende arts. Deze analyse is gebaseerd op consumptiemodellen in vergelijkbare pathologieën.
Om deze opdrachten uit te voeren moet het lid van de antibiotherapiebeleidsgroep toegang hebben tot de medische dossiers teneinde te beschikken over elementen die hem in staat stellen de conformiteit van het voorschrift met het therapeutische formularium en met de aanbevelingen na te gaan.
De huidige informaticaprogramma's maken een automatische opvolging van de geneesmiddelenvoorschriften en een kruising van deze informatie met de microbiologische gegevens mogelijk, zodat de toegang beperkt kan worden tot de problematische gevallen.
Het lid van de groep dat handelt in het kader van de hierboven gedefinieerde functies, of hij nu arts is of apotheker, is gehouden het geheim te eerbiedigen in overeenstemming met artikel 458 van het Strafwetboek.
2. Het voorschrijven van een antibiotherapie binnen een ziekenhuisinstelling gaat de individuele verantwoordelijkheid te boven en heeft eveneens gevolgen op institutioneel gebied en voor de volksgezondheid.
De leden van de antibiotherapiebeleidsgroep, en meer bepaald de afgevaardigde bij het antibioticabeheer van het ziekenhuis, hebben een expertiseopdracht bij het opstellen van goede praktijkregels en het valideren van protocollen.
Wanneer blijkt dat een arts-voorschrijver het formulier en de therapeutische aanbevelingen niet eerbiedigt, ondanks het rechtstreeks optreden van de afgevaardigde bij het antibioticabeheer, is de Nationale Raad van mening dat het aan de hoofdarts van de instelling en aan de medische raad is zich ervan te verzekeren dat dit gedrag de kwaliteit van de zorg en de volksgezondheid niet schaadt.