Medische dossiers - Dertigjarige bewaartermijn
Medische dossiers - Dertigjarige bewaringstermijn
De Provinciale Raad van Henegouwen ontving een brief van een op zijn Lijst ingeschreven arts die zijn medische activiteiten wenst te beëindigen en wil verhuizen naar een kleinere woning. De arts vraagt wat hij, praktisch gezien, moet aanvangen met zijn medische dossiers die, volgens art. 46 van de Code van geneeskundige Plichtenleer, gedurende 30 jaar bewaard moeten worden.
Nadat de Provinciale Raad een aantal gedeeltelijke oplossingen had voorgesteld, ontstond een briefwisseling met de betrokken arts over de interpretatie van een arrest van het Hof van Cassatie van 13 januari 1994 in verband met de aanvang van de verjaring van de rechtsvordering tot vergoeding van de door een misdrijf veroorzaakte schade (Arresten van het Hof van Cassatie, 1994, 27; Journal des tribunaux, 1994, 291).
De Provinciale Raad van Henegouwen stuurde onderstaande brief naar de adviesvragende arts en naar de Nationale Raad, met het verzoek aan deze laatste de brief goed te keuren dan wel te wijzigen:
Brief van de Provinciale Raad van Henegouwen :
Na lectuur van uw brief die wij op 31 december 1997 ontvingen, delen wij mee dat wij uw analyse van het arrest van het Hof van Cassatie van 13 januari 1994 niet kunnen overnemen.
Alhoewel het misdrijf van onopzettelijke slagen en verwondingen een ogenblikkelijk strafbaar feit is, neemt, volgens dit arrest, de verjaring van de daad ter vergoeding van de schade toegebracht door dit feit slechts een aanvang op het ogenblik van het verschijnen van de schade, aangezien het strafbaar feit slechts vanaf dat moment bestaat.
In feite ligt dit arrest in de lijn van de jurisprudentie van het Hof van Cassatie, zelfs al ontbreekt er een zekere evolutie. De gestelde vraag blijft die van het verschijnen van de schade.
Het Hof van Beroep nam als datum van verschijning van de schade, element van het strafbaar feit, niet die van het verschijnen van een letsel dat slechts een symptoom is dat kan voorkomen in afwezigheid van een medische fout, maar wel die van de hospitalisering ten gevolge van een abnormale verergering van de infectie. Het Hof van Cassatie verklaarde de beslissing van het Hof van Beroep wettelijk gegrond.
U zult zeker met interesse de nota lezen die voorkomt onder het arrest (Pasicrisie 1995, Ih 24).
In werkelijkheid is dit arrest slechts van relatief belang voor de vraag die u bezighoudt.
Men moet inderdaad het probleem bestuderen in het licht van arrest nr. 25/95 van 21 maart 1995 van het Arbitragehof :
- zegt voor recht dat "artikel 26 van de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt", beslissing onder meer gebaseerd op volgende redenen : "De betrokken bepaling heeft tot gevolg dat zij die door een fout schade lijden in een merkelijk ongunstiger positie verkeren wanneer die fout een misdrijf uitmaakt, dan wanneer zulks niet het geval is. Dit brengt, vooral in gevallen waarin de schade zich pas na lange tijd doet gevoelen - en ook al aanvaardt het Hof van Cassatie sinds kort dat de verjaringstermijn van de burgerlijke rechtsvordering voortkomend uit het misdrijf van onopzettelijke slagen en verwondingen pas begint te lopen op de dag dat de schade zich veruitwendigt (Cass., 13 januari 1994, Pasicrisie 1994, I, p. 23) - een ernstige beperking van de rechten van het slachtoffer met zich mee die niet opweegt tegen de belangen die de wetgever van 1878 en die van 1961 met de maatregel beoogden te beschermen, namelijk het recht op vergetelheid van de dader van een misdrijf waarborgen (Pasinomie 1891, p. 176), de rechtszekerheid waarborgen (Gedr. St., Senaat, 1956-1957, nr. 232, p 2.) en voorkomen dat de inmiddels herstelde openbare vrede andermaal wordt verstoord (ibidem). Die bezorgdheden verantwoorden dat voor de strafvordering bijzondere verjaringstermijnen gelden, die in verhouding staan tot de ernst van de feiten. Maar ze verantwoorden niet dat de burgerlijke rechtsvordering tot vergoeding van de door die feiten teweeggebrachte schade na vijf jaar verjaart - ongeacht de aanpassingen die door de wet en de rechtspraak werden aangebracht - terwijl de vergoeding van de schade teweeggebracht door een burgerlijke fout, die minder zwaar is dan een fout die de wetgever als strafbaar heeft aan-gemerkt, gedurende dertig jaar kan worden gevorderd".
- Dit arrest werd bevestigd door dat van 12 juli 1996 (Belgisch Staatsblad, 14 augustus 1996, p. 21580).
Men kan dus in casu besluiten dat de dertigjarige verjaring van toepassing is.
Gezien het belang van de kwestie, leggen wij ons antwoord voor aan de Nationale Raad en vragen wij hem het ofwel te bekrachtigen ofwel te wijzigen.
In zijn vergadering van 25 april 1998 bestudeerde de Nationale Raad deze brief en antwoordde als volgt aan de Provinciale Raad van Henegouwen:
De Nationale Raad is tijdens zijn vergadering van 25 april 1998 overgegaan tot het onderzoek van de briefwisseling tussen uw raad en dokter X, ingeschreven op uw Lijst, betreffende de dertigjarige bewaring van medische dossiers.
De Nationale Raad stemt in met uw ontwerpantwoord. Hij vestigt echter uw aandacht op het wetsontwerp tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de verjaring, dat, na zijn goedkeuring in de Kamer van Volksvertegenwoordigers op 12 februari 1998, nu in behandeling is in de Senaat. Dit wetsontwerp bepaalt in artikel 5:
Een artikel 2262bis, luidend als volgt, wordt in hetzelfde wetboek ingevoegd:
"Art. 2262bis - § 1. Alle persoonlijke rechtsvorderingen verjaren door verloop van tien jaar.
In afwijking van het eerste lid verjaren alle rechtsvorderingen tot vergoeding van schade op grond van buitencontractuele aansprakelijkheid door verloop van vijf jaar vanaf de dag volgend op die waarop de benadeelde kennis heeft gekregen van de schade of van de verergering ervan en van de identiteit van de daarvoor aansprakelijke persoon.
De in het tweede lid vermelde vorderingen verjaren in ieder geval door verloop van twintig jaar vanaf de dag volgend op die waarop het feit waardoor de schade is veroorzaakt zich heeft voorgedaan, behoudens bedrog.
§ 2. Indien een in kracht van gewijsde gegane beslissing over een vordering tot vergoeding van schade enig voorbehoud heeft erkend, dan is de eis die strekt om over het voorwerp van dat voorbehoud vonnis te doen wijzen, ontvankelijk gedurende twintig jaar na de uitspraak.".
De termijn van 30 jaar vastgelegd in de Code van geneeskundige Plichtenleer voor de bewaring van de dossiers houdt rekening met de wettelijke bepalingen in civiele zaken en legt de arts de bewaring van de originele documenten op gedurende deze periode, wie ze ook bewaart of waar ze ook bewaard worden. Nieuwe wetsbepalingen zouden in de toekomst een aanpassing van artikel 46 van de Code van geneeskundige Plichtenleer kunnen ten gevolge hebben.
De dertigjarige verjaringstermijn van de rechtsvordering tot herstel van de schade van een fout vangt, in het kader van de huidige wetgeving, aan op het ogenblik van het verschijnen van de schade.
De paragrafen die handelen over het Arbitragehof en meer in het bijzonder het arrest nr. 25/95 moeten niet in uw antwoord voorkomen om uw gesprekspartner niet verkeerd te informeren. Immers, een arrest van het Arbitragehof vervangt de wet niet.
(1) Inmiddels werden sommige bepalingen betreffende de verjaring gewijzigd bij wet. Zie rubriek "Actualiteit", blz. 21.