keyboard_arrow_right
Deontologie

Gelijktijdige uitoefening van de geneeskunde en de artsenijbereidkunde

Onder referte aan het door de Nationale Raad uitgebracht advies (Tijdschrift nr 35, pag. 17(1), verzoekt een geneesheer-apotheker de Nationale Raad om inlichtingen over de gelijktijdige uitoefening van de geneeskunde en van de artsenijbereidkunde door iemand die tegelijk houder is van een diploma van geneeskunde en van een diploma van artsenijbereidkunde.

Hij vraagt het volgende :

  1. mag de houder van deze twee diploma's gelijktijdig ingeschreven zijn op de Lijst van de Orde der geneesheren en op de Lijst van de Orde der apothekers ?
  2. indien ja, aanvaardt de Nationale Raad dat er omstandigheden zijn waarin de betrokkene beide beroepen zou kunnen uitoefenen ?
  3. indien ja, welke zullen dan de criteria zijn die deze omstandigheden ondubbelzinnig bepalen ?

Tijdens de discussie komen er een aantal vragen naar voren. Het lijkt moeilijk een houder van wettelijke diploma's het verbod op te leggen ingeschreven te zijn op de Lijsten van de betrokken professionele Orden. Is het niet zo dat de inschrijving op de Lijst van een professionele Orde aan diegene die ingeschreven is, het recht toekent om het overeenkomstig beroep uit te oefenen ?
Is de gelijktijdige uitoefening van de geneeskunde en de artsenijbereidkunde echter wel verenigbaar met de deontologische verplichtingen die eigen zijn aan elk beroep en, met de wetteksten die de geneeskunde regelen ?

De Raad acht het noodzakelijk de Orde der apothekers te raadplegen alvorens een advies uit te brengen. Hij stelt voor een vergadering te beleggen van de Bureaus van de Nationale Orden van de geneesheren en van de apothekers.

(1) "Met referte aan uw schrijven aangaande de medisch-farmaceutische cumulatie, heb ik de eer U te laten weten dat de Nationale Raad, in zijn vergadering van 15 november 1986, deze problematiek heeft onderzocht.

De Raad verwijst naar artikel 1 van de wet van 12 april 1958 betreffende de medisch-farmaceutische cumulatie die de gelijktijdige uitoefening van de geneeskunde en van de artsenijbereidkunde verbiedt, zelfs aan houders van diploma's die het recht verlenen elk dezer beroepen uit te oefenen.

Om de Provinciale Raad van de Orde daarnaast in staat te stellen te oordelen of de betrokkene op deontologische gronden vervangingen mag uitvoeren in een apotheek, wenst de Nationale Raad over de concrete gegevens te beschikken die aan de bevoegde Provinciale Raad zullen worden overgemaakt.

Mag ik U derhalve verzoeken mij nadere gegevens te willen mededelen ?"