keyboard_arrow_right
Deontologie

A.S.L.K. en overlijdensattest

Bij het afsluiten van een levensverzekering bij de Algemene Spaar‑ en Lijfrentekas, wordt de aanvrager verzocht een verklaring te ondertekenen waarbij hij de behandelende arts de toelating geeft de familie in het bezit te stellen van een getuigschrift waarin de doodsoorzaak wordt medegedeeld.

In een besluit van de Algemene Raad van de Algemene Spaaren Lijfrentekas, goedgekeurd bij koninklijk besluit van 18 januari 1974, wordt bij artikel 8 voorzien dat de door de Verzekeringskas verschuldigde sommen aan de begunstigde worden uitbetaald tegen aflevering in geval van overlijden van de verzekerde, van een geneeskundig getuigschrift dat de oorzaak en de omstandigheden van het overlijden vermeldt.

***

Aangezien op analoge verzoeken vanwege privé verzekeringsmaatschappijen nooit eerder werd ingegaan, kan de Nationale Raad onmogelijk een uitzondering hierop maken voor wat het besluit betreft van de Algemene Raad van de ASLK.

Bedoelde bepaling is onverenigbaar met de voorschriften van artikels 458 van het Strafwetboek en 65 van de Code van Plichtenleer, alsmede met de jurisprudentie.

***

De Nationale Raad betwist de geldigheid van de verbintenis aangegaan door de verzekeringsnemer bij de ondertekening van het contract.

Alhoewel binnen de jurisprudentie van de feitenrechters en de rechtsleer, meningsverschillen bestaan omtrent het karakter van het medisch beroepsgeheim, is de doctrine van het Hof van Cassatie constant en formeel.

In de twee recentste arresten die op het vlak van het medisch geheim werden gewezen (23 juni 1958 en 14 juni 1965), heeft het Hof telkens uitdrukkelijk gewezen op het karakter van openbare orde van het medisch geheim.

Bijgevolg is de toestemming van een particulier, met name de zieke of in dit geval de verzekeringsnemers, niet voldoende om de arts van zijn zwijgplicht te ontslaan.

De clausule waarbij de arts van zijn beroepsgeheim wordt ontslaan kan geen enkel praktisch gevolg hebben.

Het spreekt namelijk vanzelf dat een arts niet gebonden is door de clausule van een contract waarvan hij geen partij is. Er bestaat voor de arts bijgevolg geen enkele contractuele verplichting om het getuigschrift af te leveren en hij kan geen enkele contractuele verantwoordelijkheid dragen ten opzichte van de begunstigden van de verzekering of ten opzichte van de verzekeraar, wanneer hij weigert het gevraagde getuigschrift af te leveren.

Anderzijds kan de arts die weigert een getuigschrift af te leveren evenmin een quasi‑delictuele verantwoordelijkheid dragen. Hij handelt namelijk overeenkomstig de beschikkingen van openbare orde inzake het beroepsgeheim en overeenkomstig de regels van de Code van Plichtenleer. Bovendien is de arts, zelfs bij ontbreken van dergelijke beschikkingen of regels, door geen enkele wettelijke beschikking of enige beroepsplicht gehouden een dergelijk getuigschrift af te leveren.

Verder lijkt het uiterst onwaarschijnlijk dat, wanneer ingevolge de weigering van de arts, de begunstigden van de verzekering het gevraagde getuigschrift niet kunnen voorleggen, de verzekeraar enkel op basis daarvan zou kunnen weigeren het contract uit te voeren. Voor de begunstigden is dat namelijk een geval van overmacht.

De geldigheid van een clausule, waarbij in een wederkerig contract een partij het naleven van haar verplichtingen bindt aan het uitvoeren van een formaliteit door een derde die van zijn kant door geen enkele verplichting is gebonden, is vanzelfsprekend betwistbaar.