keyboard_arrow_right
Deontologie

Belastingcontrole - Beroepsgeheim

Een geneesheer vraagt aan de Nationale Raad of hij voor via een post of bankrekening ontvangen betalingen verplicht is de getuigschriften voor verstrekte hulp met referentienummer voor te leggen aan de belastingcontroleur. Volgens deze geneesheer kan de controleur aldus via de naam van de patiënt achterhalen welk soort verzorging toegediend werd.
De Raad beslist deze adviesaanvraag door te zenden naar de betrokken provinciale raad, samen met de nota van de studiedienst.

Brief van de Nationale Raad:

Het Bureau van de Nationale Raad heeft het genoegen u, voor passend gevolg, een adviesaanvraag te bezorgen van Dokter X betreffende de belastingcontrole op via een post of bankrekening uitgevoerde betalingen.

Als bijlage zenden wij u tevens een studie die dienaangaande uitgevoerd werd door onze juridische dienst.

NOTA VAN DE STUDIEDIENST:

In toepassing van art. 320 par. 1 al 1 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (WIB92) zijn artsen ertoe gehouden voor elke in geld, per cheque of op andere wijze gedane inning van honoraria en terugbetalingen van kosten een gedagtekend en ondertekend ontvangstbewijs af te leveren dat gelijktijdig in origineel en duplo wordt opgesteld en dat wordt getrokken uit een boekje waarvan het model en de wijze waarop artsen ervan worden voorzien, worden vastgesteld door de Minister van Financiën(1).

De verplichting een ontvangstbewijs uit te reiken geldt niet voor betalingen gedaan door storting of overschrijving op de post of bankrekening van de arts (Ministerieel Besluit van 15 maart 1985 tot vastlegging van het model en het gebruik van het ontvangstbewijs getuigschrift voor verstrekte hulp en van het dagboek die moeten worden gebruikt door de geneesheren en de apothekers en licentiaten in de wetenschappen die erkend zijn om verstrekkingen inzake klinische biologie te verrichten in het raam van de ziekte en invaliditeitsverzekering, art. 10).
Indien de honoraria (inbegrepen de terugbetaling van de kosten), niet contant betaald worden, dient bij de verstrekking een getuigschrift voor verstrekte hulp aan de patiënt uitgereikt te worden en dient het ontvangstbewijs doorstreept en bewaard te worden; bij de betaling op de post of bankrekening van de arts dient geen formulier ingevuld te worden maar wordt het ontvangen bedrag rechtstreeks ingeschreven in het dagboek (Commentaar op het Wetboek van de inkomstenbelastingen (Com.IB) nr. 320/25).

***

Krachtens art. 315 al 1 WIB92 "is eenieder die onderhevig is aan de personenbe-lasting, de vennootschapsbelasting, de rechtspersonenbelasting of de belasting van niet inwoners verplicht de administratie, op haar verzoek, zonder verplaatsing, met het oog op het nazien ervan, alle boeken en bescheiden voor te leggen die noodzakelijk zijn om het bedrag van zijn belastbare inkomsten te bepalen".

Wat de ontvangstbewijsboekjes/getuigschriften voor verstrekte hulp betreft, wordt in hogervermeld M.B. van 15 maart 1985 (art. 13 al. 2) bepaald dat de arts ertoe gehouden is, op verzoek van de Administratie der directe belastingen, haar de gebruikte boekjes of reeksen van 50 kettingformulieren en de voorraad niet gebruikte boekjes voor te leggen.

Deze voorleggingsplicht geldt ook voor alle bescheiden betreffende de rekeningen waarop beroepsontvangsten werden overgeschreven of gestort (Com.IB 315/8 al. 2): in geval van betaling van honoraria en kosten op de post of bankrekening van de arts is deze dus verplicht alle documenten hieromtrent (bijv. rekeninguittreksels) aan de belastingadministratie voor te leggen.

***

Bij dit alles dient echter het beroepsgeheim van de arts gevrijwaard te worden, inzonderheid wat de identiteit van de door hem behandelde patiënten en de toegepaste behandeling betreft. Uit de Commentaar bij art. 334 WIB92 (nrs. 334/4 5) kan afgeleid worden dat de taxatieambtenaren in dit verband:

  • het recht hebben om kennis te nemen van de aard van de verleende geneeskundige verstrekkingen (cf. duplicaat getuigschriften voor verstrekte hulp), dit om de taxatie van de arts mogelijk te maken;
  • tijdens hun verificaties geen kennis mogen nemen van de identiteit van de behandelde patiënten;
  • in geen geval de identiteit van de patiënten in verband mogen kunnen brengen met de verleende verstrekkingen.

Naar analogie met de verificatieprocedures in inrichtingen voor geneeskundige verzorging, kan de betrokken arts daarom vragen dat op de voor te leggen documenten de identiteit van de patiënten mag bedekt worden.

Indien in dit verband moeilijkheden zouden rijzen, kan de arts zijn beroepsgeheim doen gelden en de voorlegging van de gevraagde stukken voorlopig weigeren. De aanslagambtenaar is dan verplicht de territoriaal bevoegde tuchtoverheid om tussenkomst te verzoeken teneinde, in het concrete geval van de betrokken arts, een uitspraak te bekomen over de vraag of, en eventueel in welke mate, de gevraagde overlegging van stukken verzoenbaar is met het eerbiedigen van het beroepsgeheim (art. 334 WIB92; Com.IB nrs. 334/6 7).

Machteld Van Lil
2 maart 1994

(1)Wat artsen betreft, is dit ontvangstbewijs samengevoegd met het getuigschrift voor verstrekte hulp, maar beide documenten kunnen desgevallend afzonderlijk worden gebruikt.