keyboard_arrow_right
Deontologie

Beroepsgeheim en expertise

BEROEPSGEHEIM EN EXPERTISE (*)

1. In onze huidige samenleving wordt de persoonlijke levenssfeer van de mens meer en meer aan agressies blootgesteld. De grote vlucht van de technologie heeft het mogelijk gemaakt, via afluister‑ en opneemapparatuur, via camera's en de automatische verwerking van persoonlijke gegevens, in het privé leven van elke mens binnen te dringen.

De wetgever maakt er dan ook sinds geruime tijd werk van om de bescherming van de persoonlijke levenssfeer bij wet te waarborgen. Toch kon tot hiertoe nog geen enkel wetsvoorstel of ontwerp van wet tot een goed eind worden gebracht, omdat de moeilijkheid vooral ligt in de uitzonderingen ingegeven door de bezorgdheid om de maatschappij tegen uiterste vormen van geweld te beschermen.

2. Medisch gesproken, valt het respect voor de persoonlijke levenssfeer onder het beroepsgeheim. Zonder hierover nu in detail te willen treden, is het wellicht toch nuttig eraan te herinneren dat over het algemeen, het beroepsgeheim wordt gerechtvaardigd door een nood aan vertrouwen en dat, inzonderheid voor wat de arts betreft, dat vertrouwen aanwezig moet zijn. De patiënt die een geneesheer raadpleegt moet namelijk zaken vertellen die hij in andere omstandigheden en voor anderen, in zijn diepste binnenste zou verbergen (1).

Het medisch geheim geldt niet enkel voor de geheimen die aan de arts worden toevertrouwd maar eveneens voor alles wat hij, overigens buiten het weten om van de patiënt, heeft ontdekt. Het medisch geheim omvat verder alles wat de arts in de uitoefening van zijn beroep of naar aanleiding ervan heeft vernomen of vastgesteld.

Aangezien de medische zwijgplicht de sociale belangen moet beschermen die voortvloeien uit de arts‑patiënt relatie en niet de persoonlijke belangen van een zieke, is het beroepsgeheim van openbare orde en wordt de schending ervan strafrechtelijk beteugeld.

3. In bepaalde gevallen wordt de arts door de wet van zijn zwijgplicht ontheven zodat hij zaken kan of moet bekendmaken die hij in de uitoefening van zijn beroep heeft vernomen.

Zo mag de geneesheer die voor de strafrechter of voor de burgerlijke rechter wordt geroepen om in rechte getuigenis af te leggen, het geheim vrijgeven. Maar zelfs in die omstandigheden is hij daartoe niet verplicht ook al heeft de patiënt zijn toestemming verleend. Hij moet in geweten handelen onder het toezicht van de rechter die ervoor moet waken dat het beroepsgeheim niet wordt misbruikt en wordt ingeroepen om fouten van derden te dekken. Een toezicht dat uiteraard heel delicaat is.

In rechte getuigenis afleggen blijft niet beperkt tot de verklaringen op de terechtzitting maar omvat tevens de door de onderzoeksrechter afgenomen verklaringen. Het Hof van cassatie heeft beslist dat, in de zin van artikel 458 van het Strafwetboek, een persoon die door de onderzoeksrechter wordt verzocht een mondelinge of schriftelijke verklaring af te leggen, geroepen wordt om in rechte getuigenis af te leggen.

Het betrof het geval van een arts die op schriftelijk verzoek van de rechter belast met een onderzoek ten laste van daders van slagen en verwondingen met dodelijke afloop, de bloedgroep had medegedeeld van het slachtoffer dat hij vóór diens overlijden had verzorgd (2). Opgemerkt moet worden dat de geneesheer die in rechte wordt gedagvaard, aan de oproeping gevolg moet geven. Pas nadat hij de eed heeft afgelegd en van de vragen kennis heeft genomen, mag hij het beroepsgeheim inroepen.

Bij het overlopen van de principes is het volkomen overbodig stil te staan bij de gevallen waarin de arts, om sanitaire redenen, bij wet ertoe verplicht is bepaalde bekendmakingen te doen. Deze gevallen worden opgesomd in artikel 58 van de Code van geneeskundige Plichtenleer die in 1975 door de Nationale Raad van de Orde der geneesheren werd opgesteld.

Deze principes gelden zowel voor de particuliere arts die vrij door de patiënt wordt gekozen als voor de ziekenhuisgeneesheer aan wiens zorgen de zieke of het slachtoffer worden toevertrouwd.

4. Dezelfde regels blijven gelden na het overlijden van de patiënt. Waarom zou een arts op dat ogenblik mogen bekendmaken wat hij ingevolge zijn beroepsrelatie heeft vernomen van de persoon die hem in vertrouwen nam ? Het is bijgevolg normaal dat de hoven en rechtbanken postmortale getuigschriften over de fysieke of mentale gezondheidstoestand verwerpen wanneer deze door de behandelende geneesheer aan een of ander familielid werden afgeleverd (3). Alhoewel soms wordt gemeend dat "een hele reeks hypothesen of uitzonderingen bestaan waarin het afleveren van een getuigschrift wettig en wettelijk verantwoord is"(4), is het niet eenvoudig om hiervoor een geldige reden te vinden en al even moeilijk om de grens te trekken tussen wat al dan niet rechtmatig is.

Naast het feit dat een medisch getuigschrift, op straffe van nietigheid, na de dood van de patiënt niet aan derden mag worden afgeleverd, kan de arts tevens worden vervolgd wegens schending van het beroepsgeheim (5).

Ingeval de geneesheer in rechte wordt gedagvaard, moet hij zelf oordelen of de vaststellingen die hij tijdens het leven van zijn cliënt heeft gedaan, al dan niet mogen worden bekendgemaakt.

En waarom zouden andere regels gelden ten overstaan van levensverzekeringsmaatschappijen ?

De clausule waarbij de verzekerde bij het afsluiten van een verzekering verklaart, dat de artsen belast door de verzekeringsmaatschappij met het onderzoek van de doodsoorzaken, van hun zwijgplicht worden ontheven, wordt als nietig beschouwd aangezien artikel 6 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat aan de wetten die de openbare orde en de goede zeden betreffen, geen afbreuk kan worden gedaan door bijzondere overeenkomsten (6).

5. Op zijn verzoek mag de arts aan de patiënt een medisch getuigschrift over zijn gezondheidstoestand afleveren. Hij is daartoe evenwel niet verplicht en oordeelt als enige over de opportuniteit en de inhoud ervan.

6. Tot hiertoe kwam de geneesheer‑deskundige nog niet ter sprake.

In dat verband is het wellicht ook niet onbelangrijk enkele principes in herinnering te brengen om naderhand een klare en duidelijke discussie mogelijk te maken.

De deskundige is een specialist wiens opdracht erin bestaat het gerecht over technische kwesties voor te lichten of, zoals Professor PIEDELIEVRE schreef, kan de deskundige worden vergeleken met "een lorgnet door de magistraat gebruikt om te verafgelegen en met het blote oog onzichtbare dingen te onderscheiden"(7).

De term "geneesheer‑deskundige" wordt gewoonlijk alleen gebruikt met betrekking tot de arts die door de gerechtelijke overheid wordt aangesteld, terwijl voor de arts gekozen door een der partijen, de term "adviserende geneesheer" wordt gebezigd.

De geneesheer‑deskundige en sommige adviserende geneesheren hebben tot taak onderzoekingen te verrichten en de resultaten ervan aan hun opdrachtgever mede te delen.

Hun relatie met de zieke verschilt dus fundamenteel van de gewone arts‑patiënt relatie. De behandelende geneesheer mag dan ook in geen geval zijn beroepsgeheim delen met de geneesheer‑deskundige die niet door de zwijgplicht gebonden is. Wat de geneesheer‑deskundige in het kader van zijn opdracht verneemt, maakt hij zonder onderscheid aan zijn opdrachtgever bekend.

Zowel de geneesheer‑deskundige als de adviserende geneesheer die ermee belast worden de zieke te contacteren, moeten hun hoedanigheid kenbaar maken. Deze verplichting geldt niet enkel ten overstaan van de zieke maar ook ten overstaan van de collegae die de zieke in behandeling hebben en de ziekenhuisdirectie. Het is namelijk van groot belang dat zij weten dat deze arts niet door het beroepsgeheim is gebonden maar, integendeel, als opdracht heeft de ingewonnen informatie door te spelen. De gerechtelijke deskundige mag de behandelende geneesheren niet tot vertrouwelijke mededelingen brengen door hen over zijn hoedanigheid in het ongewisse te laten; de behandelende geneesheren zouden ten gevolge daarvan overigens van schending van het beroepsgeheim kunnen worden beschuldigd (8).

7. Wanneer wordt door justitie een geneesheer‑deskundige aangesteld ?

Ik onderscheid in hoofdzaak twee situaties:
1) wanneer er aanwijzingen bestaan dat een medische fout werd begaan;
2) wanneer de vroegere fysieke en psychische toestand van het slachtoffer moet gekend zijn om het lichamelijke letsel te kunnen evalueren.

8. Ingeval een medische fout wordt vermoed, moet de deskundige inzage kunnen nemen van de objectieve elementen van het medisch dossier. Indien de feiten het voorwerp uitmaken van een gerechtelijk onderzoek - m.a.w. bij strafrechtelijke vervolgingen - kan de onderzoeksrechter voorafgaandelijk de inbeslagneming van de vereiste medische stukken bevelen.

In geval van een burgerlijk geding, mag de deskundige m.i. ook kennis nemen van de objectieve elementen van het medisch dossier dat bewaard wordt in de verzorgingsinstelling of bij de in de rechtszaak betrokken arts. Wel rijzen daarbij problemen over de plaats waar het medisch dossier ter beschikking wordt gesteld: in de verzorgingsinstelling, in het kabinet van de arts? Of mag de deskundige eisen dat de instelling of de arts hem het dossier overhandigen ?

9. En hoe moet worden te werk gegaan wanneer gegevens over de vroegere gezondheidstoestand van de zieke vereist zijn ?

Objectieve medische gegevens zullen zeker gemakkelijker worden bekomen wanneer de zieke met de mededeling instemt, alhoewel het steeds de behandelende geneesheer toekomt over de draagwijdte van de mededeling te oordelen. Hij kan die mededeling eventueel doen door aan de patiënt een getuigschrift te overhandigen.

Maar wat gebeurt er wanneer de zieke weigert ? Niet zelden zal hij uit eigenbelang zijn standpunt herzien maar, zoals ik kom te zeggen, is daarmee nog lang niet alles opgelost.

10. Ik zie niet in hoe volgens deze principes, objectieve gegevens uit het medisch dossier of alleen inlichtingen, aan verzekeringsgeneesheren kunnen worden verstrekt. Verzekeringsmaatschappijen kunnen de verzekerde altijd door een door hen aangestelde arts laten onderzoeken. De moeilijkheid ligt hierin, dat de verzekeringsmaatschappijen meestal geen arts aanstellen maar aan de kandidaat‑verzekerde vragen een vragenlijst te laten invullen door de arts van zijn keuze.

In dergelijke gevallen is de kandidaat‑verzekerde bijna altijd bereid om de vragenlijst door de arts te laten invullen omdat hij uit eigenbelang een verzekering afsluit (levensverzekering vereist voor de toekenning van een hypothecaire lening). De arts is echter nooit verplicht dergelijke vragenlijst in te vullen.

Raymond SCREVENS
Voorzitter van de Nationale Raad
van de Orde der geneesheren
Voorzitter van het Hof van cassatie

Pas: pasicrisie.
J.T.: Journal des Tribunaux.
Jur. Liège: Jurisprudence de Liège.

(*) Inleiding op Expertalia 1985, Congres georganiseerd te Brussel op 15 november 1985 door de Belgische Vereniging voor geneesheren‑specialisten in de lichamelijke schade‑evaluatie rond het thema "Beroepsgeheim en expertise".
(1 ) R. SCREVENS (met medewerking van B. BULTHE), «Le médecin témoin ou expert devant les juridictions et les droits de l'homme», Revue de droit pénal et de criminologie, 1982, blz. 107 tot 125; «Le secret médical» in «Le médecin et les droits de l'homme», Conseil de l'Europe, Enseignement supérieur et recherche, Strasbourg, 1985, blz. 323 tot 341.
(2) Cass., 12 april 1976, Pas. 1976, I, 900.
(3) P. LAMBERT, «Le secret professionnel», Editions Némésis, 1985, blz.165, nota's 64 en 65, in het bijzonder Mons, 20 juni 1979, Pas, 1979, Il, 130 en nota 5 die verschillende referenties inhoudt; Liège, 22 januari 1981, Jur. Liège, 1981, Mons,18 juni 1980, Recueil Général de l'Enregistrement et du Notariat, 1981, nr. 22.632, Liège, 6 december 1979, Jur. Liège, 1980, blz. 129 nota P. HENRY.
(4) P. LAMBERT, Ibidem, blz. 166.
(5) Gent, 12 april 1965, Pas., 1965, Il, 181.
(6) Brussel, 27 oktober 1976, Pas., 1977, Il, 128, J.T., 1976, p. 624.
(7) J. LE GUEUT en A. MARTIN, «Expertise médico‑judiciaire», Masson et Cie., 1963, Préface
(8) Brussel, 11 maart 1969, Pas., 1969, Il, 132.