Beroepsgeheim van gevangenisartsen
Artikel 138ter van het koninklijk besluit van 4 april 2003 tot wijziging van het koninklijk besluit van 21 mei 1965 houdende algemeen reglement van de strafinrichtingen bepaalt dat de Commissie van Toezicht in de gevangenis waarbij zij is opgericht o.m. tot taak heeft ” toezicht te houden op alles wat betrekking heeft op de bejegening van de gedetineerden en op de naleving van de voorschriften ter zake”. “Voor zover dit voor de uitoefening van de taken noodzakelijk is, hebben de leden van de Commissies van Toezicht het recht om […] alle op de gevangenis betrekking hebbende boeken en bescheiden in te zien, en mits voorafgaande schriftelijke instemming van de gedetineerde, van alle stukken die individuele gegevens bevatten van de gedetineerde” (art. 138quater). Naar aanleiding van een vraag van de geneesheer-directeur van de Penitentiaire Gezondheidsdienst van de FOD Justitie antwoordde het Bureau van de Nationale Raad dat dergelijke algemene bepalingen niet op het medisch dossier slaan.
De voorzitter van de Commissie van Toezicht van een gevangenis meent dat deze Commissie in het kader van haar opdracht toezicht dient te houden op aangelegenheden die grenzen aan het beroepsgeheim van de aan de instelling verbonden arts, bv. wanneer de Commissie geïnterpelleerd wordt over de correcte toediening van medische zorg of wanneer een arts via een gedetineerde verneemt dat deze drugs krijgt van een personeelslid. Hij vraagt of er voor de penitentiaire context richtlijnen beschikbaar zijn of dienen uitgewerkt te worden.
Advies van de Nationale Raad :
Tijdens zijn vergadering van 22 september 2007 bracht de Nationale Raad het volgende advies uit :
Wat betreft het beroepsgeheim :
- De wettelijke en deontologische regels ter zake dienen door alle artsen, aldus ook door gevangenisartsen, te worden nageleefd.
- Wettelijke uitzonderingen, waarbij een wet de arts verplicht afstand te doen van zijn beroepsgeheim, zijn er niet ten aanzien van de leden van een Commissie van Toezicht.
- Op deontologisch vlak zijn er geen afwijkingen op de regels voorzien ten behoeve van de leden van een Commissie van Toezicht.
- De toepassing van het zogenaamde “gedeelde beroepsgeheim” is niet mogelijk ten aanzien van een arts, lid van een Commissie van Toezicht, omdat zulke arts niet betrokken is bij de diagnostische en therapeutische opdracht van de behandelende gevangenisarts.
- Evenwel kan de gevangenisarts medische inlichtingen overmaken aan een arts, lid van een Commissie van Toezicht, indien het voor hem het enige middel is om zich te verdedigen tegen een verdenking of betichting van fout.
- De gevangenisarts die via een gedetineerde een misdrijf van deze laatste of van een personeelslid of van een bezoeker verneemt, is ook wat deze informatie betreft gebonden door het beroepsgeheim.
Wat betreft het recht op inzage van patiëntendossiers :
- Dat recht op inzage wordt geregeld door de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt. Deze wet is ook van toepassing op de gedetineerde patiënten en de gevangenisartsen.
- In die wet wordt geen recht op inzage, laat staan recht op afschrift, van patiëntendossiers toegekend aan de leden van een Commissie van Toezicht.
- Het inzagerecht wordt door de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden ook niet verleend aan de leden van een Commissie van Toezicht.
- Wel bepaalt deze laatste wet in haar artikel 92 een afwijking op de wet betreffende de rechten van de patiënt: de gedetineerde is beperkt in zijn keuze van een “vertrouwenspersoon” tot hetzij een arts van buiten de gevangenis, hetzij een advocaat, hetzij een door de gevangenis aangestelde of toegelaten vertegenwoordiger van zijn godsdienst of levensbeschouwing. Bovendien kan de gedetineerde geen afschrift verkrijgen van zijn patiëntendossier maar kan hij alleen verzoeken een afschrift te bezorgen aan de door hem aangeduide “vertrouwenspersoon”.
Als besluit is de Nationale Raad van mening dat de gevangenisartsen door de wet en de medische deontologie verplicht zijn het beroepsgeheim ook na te leven ten aanzien van de leden (ook de artsen) van een Commissie van Toezicht en dat het recht op inzage van het patiëntendossier slechts uitgeoefend kan worden hetzij door de gedetineerde zelf, hetzij door de door de gedetineerde aangeduide “vertrouwenspersoon”, hetzij, als de gedetineerde zijn rechten als patiënt niet zelf kan uitoefenen, door een door de wet betreffende de rechten van de patiënt voorziene “vertegenwoordiger”.
Ten slotte kan de vraag gesteld worden of een arts, lid van een Commissie van Toezicht, door een gedetineerde als vertrouwenspersoon, in de zin van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt, kan aangeduid worden en aldus in die hoedanigheid inzage kan verkrijgen van het patiëntendossier.