Beroepsgeheim van gevangenisartsen ten aanzien van de leden van de Commissies van Toezicht
Een arts, lid van de Commissie van Toezicht van een gevangenis, heeft vragen bij het advies van de Nationale Raad van 22 september 2007 (Tijdschrift Nationale Raad nr. 118, december 2007, p. 5) waarin o.m. wordt gesteld dat de gevangenisartsen wettelijk en deontologisch gebonden zijn door het beroepsgeheim tegenover de arts van de Commissie van Toezicht.
De betrokken arts is van mening dat het raadplegen van het medisch dossier van een gedetineerde onontbeerlijk is in het kader van de uitoefening van zijn functie.
Advies van de Nationale Raad :
Op zijn vergaderingen van 19 juli en 20 september 2008 besprak de Nationale Raad van de Orde van geneesheren uw brief van 11 mei 2008.
In uw brief uit u bezwaren tegen het advies van de Nationale Raad van 22 september 2007 betreffende het beroepsgeheim van gevangenisartsen ten aanzien van de leden van de Commissies van Toezicht in de gevangenissen.
In dat advies werd o.m. gesteld dat de arts, lid van een Commissie van Toezicht, geen recht op inzage van het medisch dossier van de gedetineerden kan doen gelden.
De Nationale Raad merkt daarbij het volgende op:
U bent van oordeel dat :
1. « La consultation des dossiers est une prérogative prévue à l’article 138quater de l’arrêté royal du 4 avril 2003 (Het betreft in feite het artikel 138quater van het koninklijk besluit van 21 mei 1965 houdende algemeen reglement van de strafinrichtingen, ingevoegd bij artikel 6 van het koninklijk besluit van 4 april 2003.). Verder stelt u dat : « la consultation des dossiers doit permettre à la fois une information sur des situations ponctuelles et sur le fonctionnement général de l’établissement » en nog : « avec l’accord écrit du détenu, le médecin membre de la commission peut avoir accès à son dossier médical ».
Het geciteerde artikel 138quater, § 1, van het KB van 21 mei 1965, vervangen bij artikel 14 van het KB van 27 september 2005, luidt als volgt:
“Voor zover dit voor de uitoefening van de taken omschreven in artikel 138ter noodzakelijk is, hebben de leden van de Commissie van Toezicht vrije toegang tot alle plaatsen in de gevangenis en hebben zij het recht om ter plaatse, behoudens wettelijke uitzonderingen, alle op de gevangenis betrekking hebbende boeken en bescheiden in te zien, en mits voorafgaande schriftelijke instemming van de gedetineerde, van alle stukken die individuele gegevens van gedetineerden bevatten.”
De Nationale Raad, hiermede een vroeger standpunt bevestigend, is van oordeel dat dergelijke algemene bepalingen niet slaan op het medisch dossier.
Het weze bovendien opgemerkt dat art. 138quater alle leden, dus ook zij die niet arts zijn, van de Commissies van Toezicht betreft. De Code van deontologie van de Commissies heeft een formulering bedacht met een bevoegdheid specifiek voor de arts van zulke Commissie. Zulke voor die arts specifieke bevoegdheid is echter niet terug te vinden in dat art. 138quater.
2. De arts-lid van de Commissie van Toezicht kan geen beroep doen op het zogenaamde “gedeelde beroepsgeheim”: hij/zij is immers niet betrokken bij de diagnostische en/of therapeutische handelingen.
3. De “vertrouwenspersoon” in de zin van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt heeft volgens die wet (art. 9, § 2) op verzoek van de patiënt recht op inzage van diens patiëntendossier.
De vertrouwenspersoon in de zin van de geciteerde wet behartigt de belangen van de patiënt die hem/haar in die hoedanigheid aanstelde en is dus partij.
De leden van de Commissies zijn, zoals u zelf schreef “clairement le regard de la société civile sur le régime auquel sont soumis les prévenus et détenus”.
Zij treden inderdaad op namens de maatschappij en niet namens particuliere belanghebbenden.
Zij zijn geen partij maar moeten in alle onafhankelijkheid en onpartijdigheid oordelen over bepaalde toestanden in de gevangenis, hetgeen uiteraard niet belet, evenmin als voor een rechter, dat zij na objectief onderzoek namens de “société civile” uiteindelijk gelijk kunnen geven aan een partij die zowel de gedetineerde als een lid van het personeel van de gevangenis kan zijn.
De basiswet van 12 januari 2005 (de zogenaamde wet “Dupont”) voorziet (cf. art. 27, 3°) dat de Commissies van Toezicht ook als taak kunnen hebben te bemiddelen tussen de directeur en de gedetineerden : mochten de leden van de Commissie partij zijn, dan zouden zij niet kunnen bemiddelen.
Daarom blijft de Nationale Raad van oordeel dat een lid van een Commissie van Toezicht de taak van “vertrouwenspersoon” van een gedetineerde (in de zin van de wet patiëntenrechten) niet kan opnemen.
Dat de leden van de Commissies door hun onafhankelijk optreden het vertrouwen van gedetineerden genieten, is iets anders dan hun “vertrouwenspersoon” zijn.
4. In de uitoefening van zijn rechten als patiënt heeft de gedetineerde recht op inzage van het hem/haar betreffende patiëntendossier.
Art. 92, § 1, van de geciteerde basiswet bepaalt wie de gedetineerde kan aanduiden als “vertrouwenspersoon”: een arts van buiten de gevangenis, een advocaat, een vertegenwoordiger van zijn/haar godsdienst of levensbeschouwing.
Die vertrouwenspersonen hebben toegang tot het patiëntendossier en de gedetineerde kan schriftelijk verzoeken een afschrift van dat dossier over te maken aan zijn vertrouwenspersoon (art. 92, § 2, van de geciteerde basiswet).
Dat de arts van de Commissie van Toezicht zelf geen toegang heeft tot het patiëntendossier sluit geenszins uit, gelet op de wettelijke mogelijkheden waarover de gedetineerde zelf beschikt, dat hij/zij toch inlichtingen van medische aard zou bekomen.
Om die redenen bevestigt de Nationale Raad zijn advies van 22 september 2007.