keyboard_arrow_right
Deontologie

Conventies inzake de opschorting, het uitstel en de probatie

Een provinciale raad stuurt een brief door van de voorzitter van een medische raad die in naam van het gehele medisch-psychiatrische team van zijn gespecialiseerd ziekenhuiscentrum het advies vraagt over samenwerkingsovereenkomsten die o.m. door de betrokken arts dienen te worden ondertekend op verzoek van de Justitiehuizen betreffende patiënten die menen aanspraak te kunnen maken op een van de volgende maatregelen :

  1. De wet van 31 mei 1888 betreffende de voorwaardelijke invrijheidsstelling (gewijzigd door de wet van 5 maart 1998);
  2. De wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis;
  3. De wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie;
  4. De wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en gewoontemisdadigers;
  5. Artikel 216ter van het Wetboek van strafvordering betreffende de bemiddeling in strafzaken;
  6. Een voorlopige invrijheidstelling.
    Het betreft in casu een patiënte die meent aanspraak te kunnen maken op de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie (1.3).

Deze arts vraagt of volgende punten in deze samenwerkingsovereenkomst niet strijdig zijn met de medische deontologie, meer bepaald met het beroepsgeheim :

  1. Het verstrekken van een verslag in de gevallen van een voorwaardelijke invrijheidsstelling is toegelaten en wettelijk, maar bij de probatie lijkt dit hem “omstreden”.
  2. Kan de arts zich ertoe verbinden “verslagen op te maken voor de justitieassistent” van o.m. “de moeilijkheden die gerezen zijn bij de uitvoering van de behandeling” (punt 7) ?;
  3. Moeten de justitieassistent en de patiënt het voorrecht hebben te vragen de overeenkomst stop te zetten (punt 10) ?

De betrokken provinciale raad heeft vragen over de wettelijke bevoegdheid van de justitieassistent om tussen te komen in een therapeutisch proces zoals bepaald in de overeenkomst en legt het probleem voor aan de Nationale Raad.

Advies van de Nationale Raad :

De Nationale Raad van de Orde der geneesheren beëindigde in zijn vergadering van 14 juli 2007 het onderzoek van de door dr. X aangekaarte aangelegenheid, die voor beter begrip werd besproken met de ter zake bevoegde leidende ambtenaar van het departement van justitie (mevrouw Annie Devos, directeur-generaal Justitiehuizen).
De Nationale Raad meent hieromtrent het volgende standpunt te kunnen innemen.

De probatie waarvan te dezen sprake wordt in het bijzonder geregeld door de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, hoofdstuk V.

Naar luid van het artikel 9 van de wet wordt op de tenuitvoerlegging van de probatiemaatregelen toegezien door de, bij iedere rechtbank van eerste aanleg ingestelde (art. 10, eerste lid, van de wet), probatiecommissie door bemiddeling van begeleidende ambtenaren van de Dienst Justitiehuizen van de FOD Justitie, die als justitieassistenten het Ministerie van Justitie, departement van de Federale Staat, vertegenwoordigen. Deze justitieassistenten zijn belast met de begeleiding van de onder probatie zijnde persoon.

De betreffende overeenkomst met een geneesheer is niet algemeen eigen aan de uitvoering van probatiemaatregelen, maar komt slechts tussen in bijzondere gevallen waar voor het welslagen van de probatie een medische begeleiding of behandeling aangewezen is.
Het in die gevallen door de arts die de overeenkomst onderschrijft, aan de probatiecommissie uit te brengen verslag betreft :

  • de dagen en uren van de vastgestelde raadplegingen;
  • de ongewettigde afwezigheden;
  • het eenzijdig stopzetten van de behandeling of begeleiding door de betrokkene;
  • de situaties die een ernstig risico inhouden voor derden en
  • de moeilijkheden die bij de uitvoering van de behandeling zijn gerezen.

” de moeilijkheden die bij de uitvoering daarvan zijn gerezen” betreffen geenszins moeilijkheden van medische aard en betreffen alleen feitelijke problemen die vreemd zijn aan elk therapeutisch optreden waarin de justitieassistent op geen enkele wijze tussenkomt.

U vindt hierbij kopie van de bijdrage van Lucien Nouwynck, advocaat-generaal bij het Hof van Beroep te Brussel, “La position des différents intervenants psycho-médico-sociaux face au secret professionnel dans le travail avec les justiciables” (Revue de droit pénal et de Criminologie, 2001, pp.3-28) - zie o.m. de rubriek 1.3 met de noot 30 - waarvan naar verzekering door de leidende ambtenaar de principes en richtlijnen strikt in acht worden genomen.

Gezien de wettelijke organisatie van de uitvoering van door de rechtbank besliste probatiemaatregelen en de door de wet aan de justitieassistenten - ambtenaren van het bestuur Justitiehuizen van de FOD Justitie - toegewezen taak als begeleiders van de onder probatie gestelden, is een eventueel voorstel tot stopzetting van de probatiemaatregel(en), dat dus niet op therapeutische gegevens is gegrond maar wel kan steunen op een door de tussenkomende arts, met eerbiediging van het beroepsgeheim, uitgebracht verslag, normaal onderdeel van hun door de wet aangewezen taak.

Deze opmerkingen gelden mutatis mutandis voor de andere procedures die voorzien zijn in het punt 1 van de overeenkomst.