Getuigenis in rechte en medisch beroepsgeheim
Prof. Dr Jur. H. NYS
Studiedienst Nationale Raad
Artsen die worden gedagvaard om voor een rechter te komen getuigen, weten vaak niet goed welke houding zij moeten aannemen. In dit artikel worden de verschillende mogelijkheden nader belicht.(*)
1. Algemene richtlijnen
De arts die gedagvaard wordt om in rechte getuigenis af te leggen, moet in de eerste plaats uitmaken of hetgeen hem wordt gevraagd al dan niet door het medisch beroepsgeheim is gedekt.
Indien dat niet het geval is, zal hij getuigenis afleggen;
Indien dat naar zijn mening wel het geval is, kan hij twee houdingen aannemen:
- Hij kan zich op zijn zwijgplicht beroepen en weigeren te getuigen. Het is dan mogelijk dat de rechter oordeelt dat zijn weigering niet verantwoord is. In dat geval zal hij moeten spreken. Blijft hij weigeren omdat naar zijn oordeel het feit wel onder de zwijgplicht valt, dan riskeert hij een geldboete en eventueel een schadevergoeding.
- Hij kan beslissen getuigenis af te leggen, ook al valt het feit onder zijn zwijgplicht. Artikel 458 van het Strafwetboek garandeert hem straffeloosheid. Tuchtrechtelijk zou hij wel het risico kunnen lopen te worden veroordeeld wegens schending van het beroepsgeheim.
De beste raad die algemeen kan worden gegeven is de volgende:
bij dagvaarding als getuige kan de arts zich het best beroepen op zijn zwijgplicht om te weigeren getuigenis af te leggen. Het is dan aan de rechter voor wie de arts wordt gedagvaard om uit te maken of de weigering terecht is of niet.
Een getuigenis in rechte kan slechts worden afgelegd tegenover iemand die werkelijk rechter is en niet tegenover bijvoorbeeld, een politieagent of politiecommissaris, een rijkswachter, enz. Tegenover iedereen die geen rechter is primeert de zwijgplicht.
Rechter zijn: de burgerlijke rechter, de strafrechter en de onderzoeksrechter.
In geval van twijfel kan de arts steeds het advies van de provinciale raad van de Orde der geneesheren inwinnen over de aan te nemen houding.
2. Toelichtingen
2.1. De verplichting het beroepsgeheim te bewaren of zwijgplicht
Artikel 458 van het Strafwetboek bepaalt dat artsen die hun beroepsgeheim schenden, kunnen worden gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en een geldboete van 100 tot 500 (x60) B.F.
2.2. De verplichting getuigenis in rechte af te leggen of spreekplicht
2.2.1. In strafzaken
Artikel 80 van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat wie gedagvaard wordt om als getuige te worden gehoord, verplicht is te verschijnen en aan de dagvaarding te voldoen. Aan wie deze verplichting niet nakomen kan de onderzoeksrechter een geldboete opleggen van 100 frank: de onderzoeksrechter kan bevelen dat de gedagvaarde zal worden gedwongen om zijn getuigenis te komen afleggen.
2.2.2. In burgerlijke zaken
Artikel 926 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat een gedagvaarde getuige die niet verschijnt, bij beschikking van de rechter kan worden veroordeeld tot een geldboete van 100 tot 10.000 frank en eventueel tot een schadevergoeding.
2.3. Geen schending van zwijgplicht als spreekplicht primeert
De arts die in een strafzaak of een burgerlijke zaak wordt gedagvaard, moet dus voor de rechter verschijnen. Als getuige komt hij daardoor in een situatie terecht waar twee verplichtingen elkaar tegenspreken: enerzijds dient hij zijn beroepsgeheim te respecteren en anderzijds, dient hij zijn medewerking te verlenen aan het goede verloop van de rechtsbedeling en getuigenis af te leggen.
Artikel 458 van het Strafwetboek bevat voor dit conflict de volgende oplossing: een arts die geroepen wordt om in rechte getuigenis af te leggen en die hieraan gevolg geeft, kan niet worden gestraft wegens schending van zijn beroepsgeheim.
2.4. Geen schending van spreekplicht als zwijgplicht primeert: het zwijgrecht
Artikel 458 van het Strafwetboek bevat echter geen duidelijke oplossing voor het geval dat de arts meent dat zijn zwijgplicht primeert boven zijn spreekplicht als getuige. Toch neemt men aan dat de arts die zijn zwijgplicht laat primeren op zijn spreekplicht niet strafbaar is, noch in burgerlijke zaken, noch in strafzaken. Men noemt dit het zogenaamde zwijgrecht: het recht om geen getuigenis in rechte af te leggen door zich te beroepen op zijn beroepsgeheim.
Waarop steunt dit zwijgrecht?
2.4.1.
In burgerlijke zaken kan men zich beroepen op artikel 929 van het Gerechtelijk Wetboek dat het volgende bepaalt: "indien de getuige aantoont dat hij een wettige reden heeft om te worden ontslagen van het afleggen van (...) het getuigenis (...) beslist de rechter over het tussengeschil. Als wettige reden wordt onder meer beschouwd het beroepsgeheim waarvan de getuige bewaarder is".
2.4.2.
In strafzaken daarentegen, wordt het zwijgrecht nergens uitdrukkelijk geformuleerd. Het Wetboek van Strafvordering bevat geen analoge bepaling als artikel 929 van het Gerechtelijk Wetboek. Toch wordt algemeen aanvaard dat ook in strafzaken, de als getuige gedagvaarde arts zich op een zwijgrecht kan beroepen. Dit blijkt duidelijk uit de voorbereidende werken van het Strafwetboek: van 1867:
"Ces personnes (waaronder de arts) peuvent s'abstenir de déposer; elle peuvent invoquer, avant de prêter serment, I'obligation qui leur incombe de garder le secret qui leur a été confié en raison de leur état ou de leur profession et dans l'exercice de cet état ou de cette profession". (Geciteerd in LAMBERT, P., Le secret professionnel, 1985, p. 56). Ook artikel 63 van de Code van geneeskundige Plichtenleer aanvaardt het zwijgrecht.
2.5. De keuze tussen zwijgen en spreken
De arts die als getuige wordt gedagvaard in een burgerlijke of strafzaak beschikt dus over de volgende mogelijkheden:
* Hij laat zijn spreekplicht primeren boven zijn zwijgplicht en legt getuigenis af voor de rechter. In dat geval waarborgt artikel 458 van het Strafwetboek straffeloosheid. Of de betrokken arts in een dergelijk geval door een raad van de Orde kan worden vervolgd en gestraft wegens schending van zijn beroepsgeheim is een betwiste vraag. Maréchal en Legros menen beiden dat een disciplinaire sanctie onwettig is omdat de strafwet aan de arts straffeloosheid garandeert (geciteerd door Lambert, a.w., p.139).
Lambert is het daar niet mee eens: het tuchtrecht staat los van het strafrecht en niets belet dat een tuchtrechtelijke sanctie wordt opgelegd aan de arts die zijn spreekplicht heeft laten primeren boven zijn zwijgplicht. (Lambert, a.w. p.139‑140).
Voor dit specifieke probleem bevat de Code van geneeskundige Plichtenleer geen bepaling (artikel 69 houdt verband met het afleggen van getuigenis in tuchtzaken; wij spreken over burgerlijke zaken en strafzaken).
* Hij roept zijn zwijgplicht in om te weigeren getuigenis af te leggen. Of deze weigering verantwoord is zal door de rechter voor wie hij is gedagvaard, worden beoordeeld. Het zogenaamde zwijgrecht is dus niet absoluut en hangt af van het oordeel van de rechter. Het arrest van het Hof van cassatie van 23 juni 1958 heeft hierover geen twijfel laten bestaan:
"Het behoort de rechter na te gaan, volgens de verzamelde bewijsstukken, of het zwijgen van de geneesheer welke gedagvaard wordt om in rechte te getuigen, niet op verkeerde gronden berust en of dit zwijgen niet voor doel heeft om schuldige gedragingen van een derde te dekken".
Het arrest van 30 oktober 1978 heeft dit bevestigd.
3. Een analoog probleem: het overmaken van documenten aan de burgerlijke rechtbank
Wat staat de arts te doen die door de burgerlijke rechter wordt gevraagd om bepaalde documenten of een bepaald dossier te overhandigen ? (Het gaat hier NIET om de inbeslagneming van dossiers bij een arts door de onderzoeksrechter in het kader van een strafzaak; dat is een andere problematiek).
Kan de arts weigeren daaraan gevolg te geven met een beroep op zijn zwijgplicht ?
Overeenkomstig artikel 877 van het Gerechtelijk Wetboek, kan de burgerlijke rechter bevelen dat een stuk of een kopie ervan bij het dossier van de rechtspleging wordt gevoegd wanneer er "gewichtige, bepaalde en met elkaar overeenstemmende vermoedens bestaan dat een partij of een derde" een stuk onder zich heeft dat het bewijs inhoudt van een terzake dienend feit.
Overeenkomstig artikel 822 van het Gerechtelijk Wetboek, kan degene die zonder wettige reden (o.a. het beroepsgeheim) nalaat het stuk of een kopie aan de rechter over te maken, worden veroordeeld tot een "schadevergoeding als behoort".
Het Hof van cassatie heeft in zijn arrest van 30 oktober 1978 deze verplichting gelijkgesteld met de verplichting een getuigenis in rechte af te leggen. Zoals de arts die wordt gedagvaard om over een feit dat onder de zwijgplicht valt, een getuigenis af te leggen de keuze heeft tussen spreken of zwijgen, zo kan de arts die het bevel krijgt een document dat onder het beroepsgeheim valt te overhandigen, de afgifte weigeren met een beroep op zijn zwijgplicht. Ook in dit geval zal de rechter nagaan of deze weigering verantwoord is of niet.
Indien een stuk in handen is van een derde kan de rechter hem vooraf uitnodigen het stuk te overhandigen op grond van artikel 878 van het Gerechtelijk Wetboek. Tegen dit vonnis kan door de derde geen cassatieberoep worden ingesteld, volgens een arrest van het Hof van cassatie van 23 juni 1986.
4. Het afleggen van getuigenis in tuchtzaken
Zie artikel 69, lid 2, van de Code van geneeskundige Plichtenleer:
"De geneesheren die verzocht worden getuigenis af te leggen in tuchtzaken zijn, voor zover de regels van het beroepsgeheim jegens hun patiënten het toelaten, ertoe gehouden alle feiten die het onderzoek aanbelangen, bekend te maken."