Landverzekeringsovereenkomst - Beroepsgeheim
Landverzekeringsovereenkomst ‑ Beroepsgeheim
De Nationale Raad wordt om advies verzocht aangaande de mededeling van de doodsoorzaak in het raam van een levensverzekering. Deze mededeling doet namelijk problemen rijzen inzake het beroepsgeheim, rekening houdend met artikel 68 van de Code van Plichtenleer enerzijds en de Wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst anderzijds.
Artikel 68 van de Code bepaalt: "Inzake levensverzekeringen mag de behandelende geneesheer noch rechtstreeks noch onrechtstreeks aan de verzekeraar of aan de geneesheer‑adviseur van een verzekeringsmaatschappij inlichtingen verstrekken met betrekking tot de doodsoorzaak van een verzekerde".
Artikel 95 al. 2 van de Wet op de landverzekeringsovereenkomst bepaalt: "Mits de verzekeraar aantoont de voorafgaande toestemming van de verzekerde te bezitten, geeft de arts van de verzekerde aan de adviserend arts van de verzekeraar een verklaring af over de doodsoorzaak".
De Nationale Raad heeft een omzendbrief opgesteld in verband met deze wet (Tijdschrift nr. 60 ‑ juni 1993).
Advies van de Nationale Raad:
De Nationale Raad heeft in zijn vergadering van 21 augustus 1993 uw brief van 19 april 1993 besproken.
Artikel 68 van de Code van geneeskundige Plichtenleer wordt aangepast, zodat de tegenstelling tussen wet en deontologie niet meer zal bestaan.
Volgens artikel 95 van de Wet op de Landverzekeringsovereenkomst mag de geneesheer de doodsoorzaak mededelen mits hij in het bezit is van een toelating gegeven door de verzekeringnemer. De wet voorziet slechts de enkele doodsoorzaak zonder nadere toelichting. De mededeling moet gebeuren aan de adviserende geneesheer van de verzekeraar, zoals de wet eist; deze moet met naam genoemd zijn, zoals de Orde der geneesheren oplegt.
Wat zelfmoord betreft wordt verwezen naar artikel 101 van de Wet op de Landsverzekeringsovereenkomst.