keyboard_arrow_right
Deontologie

Medische criteria voor rijgeschiktheid

Een provinciale raad maakt de Nationale Raad de vragen over van twee artsen aangaande de medische criteria voor rijgeschiktheid :

  1. welke houding dient de arts aan te nemen ten opzichte van patiënten die niet voldoen aan de medische criteria voor rijgeschiktheid en die een voertuig blijven besturen;
  2. wanneer een patiënt achter het stuur gevaarlijk blijkt omwille van zijn medische toestand, wanneer hij weigert het papier te ondertekenen waarop staat dat hij hierover geïnformeerd werd en weigert zijn rijbewijs af te leveren aan de bevoegde overheid, wat kan de arts dan doen?

Antwoord van de Nationale Raad:

De Nationale Raad besprak in zijn vergadering van 29 mei 1999 de vragen in uw brief van 30 maart over de toepassing van artikel 46 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs.
In verband met de eerbiediging van het beroepsgeheim van de arts die meent dat zijn patiënt medisch ongeschikt is om een voertuig te besturen, dient herinnerd te worden aan artikel 46, § 1, van het voornoemde koninklijk besluit. Dit artikel bepaalt dat, indien de arts vaststelt dat de houder van een rijbewijs niet meer beantwoordt aan de vastgelegde geneeskundige normen, hij de belanghebbende op de hoogte moet brengen van de verplichting om zijn rijbewijs in te leveren bij de overheid.

Indien de betrokken patiënt weigert een decharge te ondertekenen waarin hij erkent ingelicht te zijn over zijn ongeschiktheid om een voertuig te besturen, mag de arts slechts melding maken van de verstrekte informatie en van de weigering van de patiënt in het dossier van deze laatste.

Wat anderzijds het belang van de gemeenschap betreft indien een patiënt een ernstig gevaar voor derden vormt bij het besturen van een voertuig, herinnert de Nationale Raad aan zijn vorige adviezen en in het bijzonder aan zijn advies van 15 december 1990. Dit advies stelt onder meer dat "indien u dus gewetensvol besluit dat de betrokken persoon een ongeval kan veroorzaken met zware gevolgen voor haarzelf of voor derden, kan deze "noodsituatie" rechtvaardigen dat U de Procureur des Konings op de hoogte brengt van Uw twijfels in verband met de rijvaardigheid van deze persoon".

Het advies van 24.05.1997 aan de minister van Volksgezondheid en Leefmilieu besluit evenwel : "De Nationale Raad is van mening dat bij gebrek aan een precieze wetgeving terzake, er geen uitzondering moet gemaakt worden op de bepalingen van artikel 458 van het Strafwetboek over het medisch geheim en dat in deze materie het respect van het medisch geheim van toepassing blijft.

Het advies van de Nationale Raad van 21 maart 1992 [dat het advies van 15 december 1990 bevestigt] behandelde een specifieke en concrete situatie. Men kan een noodtoestand van overmacht waarvan de toepassing afhangt van bijzondere feiten en per geval moet beschouwd worden niet verheffen tot regel."

Deze verschillende adviezen bevatten de richtlijnen die de artsen terzake dienen na te leven :

  • de eerbiediging van het beroepsgeheim waartoe iedere arts in elke omstandigheid gehouden is;
  • de bescherming van de gemeenschap, die in bepaalde omstandigheden een "noodsituatie" kan scheppen die per concreet geval beoordeeld moet worden.