Minderjarige - Beroepsgeheim
De Nationale Raad wordt om advies verzocht door de Minister van Volksgezondheid naar aanleiding van volgende parlementaire vraag:
- Welke houding moet een arts aannemen wanneer hij, buiten het medeweten van de ouders, door een minderjarige wordt geraadpleegd ?
- Moet hij de ouders al dan niet verwittigen ?
- Zo ja, moet hij dat persoonlijk doen of mag hij zich daartoe op een sociale dienst verlaten ?
Wij hebben de eer U het advies te doen toekomen dat de Nationale Raad in zijn vergadering van 19 januari II., heeft uitgebracht.
Bedoeld advies volgt in grote lijnen een advies dat eerder al ter zake door de Nationale Raad werd uitgebracht en gepubliceerd in het Officieel Tijdschrift 1977 1978, nr 26, p. 50 (waarvan kopie als bijlage).
"Mag of moet de door de minderjarige geraadpleegde arts het beroepsgeheim bewaren ten opzichte van de ouders ?"
Er zijn geen wettelijke bepalingen, en ook geen artikelen van de Code van geneeskundige Plichtenleer die op expliciete wijze op de gestelde vraag antwoorden.
In de rechtsleer en in de jurisprudentie wordt een belangrijk onderscheid gemaakt dat niet in de wet voorkomt, met name, minderjarigen die niet, en minderjarigen die wel tot de jaren van verstand zijn gekomen.
Wat betreft de minderjarigen die niet tot de jaren van verstand zijn gekomen, is de arts niet gebonden door het beroepsgeheim ten opzichte van de ouders of de wettelijke vertegenwoordigers (LEENEN, Moderne ontwikkelingen rond het geheim in de gezondheidszorg. Tijdschrift voor Privaatrecht, 1974, p. 321). Aangezien de jaren van verstand door de wet niet werden vastgelegd, zal de arts, zoals de rechter, moeten oordelen rekening houdend met alle nuttige factoren, zoals de persoonlijkheid van het kind, de aard van de medische prestatie, de familiale en sociale situatie.
Ten aanzien van de minderjarigen die tot de jaren van verstand zijn gekomen dient, in het licht van een eensluidende doctrine en rekening houdend met de redenen van algemeen belang waarop het medisch geheim is gesteund, te worden gesteld dat de arts in principe gebonden is door het beroepsgeheim ten opzichte van de ouders of de wettelijke vertegenwoordigers. Indien de voorgelichte minderjarige wenst dat zijn/haar ouders worden ingelicht, mag de arts de minderjarige daarbij helpen. Indien de minderjarige zich tegen elke bekendmaking verzet, maar de arts meent dat de bekendmaking gewenst is, moet hij proberen de minderjarige daarvan te overtuigen.
Hoewel de minderjarige tot de jaren van verstand is gekomen, kan hij/zij zich nochtans in een toestand bevinden waar hij/zij over onvoldoende doorzicht beschikt om over zijn/haar gezondheid te waken en waar het in zijn/haar belang is dat de ouders worden gewaarschuwd (bv. mentale stoornissen, zelfmoordpogingen, gebruik van verdovende middelen...). In artikel 62 van de Code van geneeskundige Plichtenleer wordt deze mogelijkheid voorzien: "Binnen de perken van volstrekte noodzaak, mag een diagnose of een inlichting van geneeskundige aard worden medegedeeld aan de wettelijke of feitelijke vertegenwoordigers van een onbekwame of bewusteloze patiënt... De in vertrouwen door een patiënt medegedeelde gegevens mogen nooit openbaar worden gemaakt". In dergelijke gevallen moet de arts blijk geven van grote voorzichtigheid.
In verband met de vraag: "Dient de arts de ouders persoonlijk te verwittigen of mag hij zich daartoe op een sociale dienst verlaten ?", betaamt het volgens de Nationale Raad, dat de arts deze delicate aangelegenheid persoonlijk op zich neemt.