keyboard_arrow_right
Deontologie

Repatriëring van kandidaat-vluchtelingen

In een televisie-uitzending verklaarde de heer L. VAN DEN BOSSCHE, minister van Binnenlandse Zaken, dat de kandidaat-vluchtelingen die geweigerd zijn en het Belgische grondgebied dienen te verlaten tijdens hun repatriëringsreis vergezeld zijn van een arts.
Teneinde de deontologische implicaties hiervan te kunnen beoordelen, heeft het Bureau van de Nationale Raad de minister gevraagd waarom de aanwezigheid van een arts noodzakelijk wordt geacht en wat zijn specifieke medische opdracht inhoudt.

Op 20 april 1999 richt de minister onderstaande brief tot de Nationale Raad:

Mijnheer de Voorzitter,

Ik heb uw brief van 7 april 1999 goed ontvangen.

Hoewel dit niet meteen uw vraag zelf betreft, meen ik dat het nuttig is u een korte situering te geven van de verwijderingen met zakenvliegtuigen.

Zoals U ongetwijfeld bekend, is het gebruik van zakenvliegtuigen voor de verwijdering van personen een voorstel van de ethische commissie onder het voorzitterschap van professor emeritus Vermeersch. Zij stelden immers vast dat een aantal personen zich op bijzonder hevige wijze verzetten tegen hun verwijdering. Tegen dergelijk verzet kan weliswaar met dwangmiddelen opgetreden worden, maar er zijn nu eenmaal grenzen aan de omvang en de vormen van dwang die men kan gebruiken, hetzij omdat ze disproportioneel zijn ten aanzien van het doel, hetzij omdat ze, hoewel ze op zich niet per se ingrijpend zijn, stuiten op het verzet van de overige passagiers. In beide gevallen is het resultaat dat de rust en de veiligheid van de vlucht, de passagiers en de betrokkene in het gedrang kan komen. Om te vermijden dat meer geweld escaleert in meer dwang, waardoor men in een vicieuze cirkel terecht komt, moet naar een alternatief worden gezocht.

Voor deze categorie van personen en onder strikte voorwaarden, stelde de commissie dan ook voor hen te verwijderen met een zakenvliegtuig : enerzijds omdat zo de behoefte tot het bedwingen van eventueel verzet verdwijnt, anderzijds omdat zo de aanleiding tot verzet weggenomen wordt. Immers, als er geen passagiers zijn, heeft verzet in hoofde van de betrokkene weinig zin en is het ook niet nodig om het eventuele verzet nog te neutraliseren, vermits er niemand in gevaar kan worden gebracht.

Hieruit volgt wel dat er aan boord van een zakenvlucht een uiterst specifieke situatie ontstaat waarin personen juist omwille van hun bijzonder gewelddadige houding in het verleden met zowel door de wet toegelaten als door de commissie verantwoorde vormen van dwang worden verplicht plaats te nemen in het vlieg¬tuig en zich gedurende de rest van de vlucht rustig te gedragen.

Dat er daarbij iemand kan gewond geraken (zowel bij de gerepatrieerden als bij de begeleiders : bijvoorbeeld door zelfverminking, doordat een lid van de rijkswacht gebeten wordt, doordat de vreemdeling zichzelf verwondt door zich te verzetten tegen de handboeien, enz.) is dan ook niet helemaal uit te sluiten. Het is mijn taak als verantwoordelijk minister maatregelen te nemen die het mogelijk maken voorzienbare problemen snel en adequaat op te lossen, waarbij het voorzien in een directe en professionele medische verzorging mij de meest evidente lijkt.

Vanuit die optiek lijkt mij de aanwezigheid van een arts aan boord van de repatrië¬ringsvluchten met een zakenvliegtuig een noodzakelijke preventieve maatregel.
Medisch gezien was de opdracht van de arts m.i. dezelfde als deze van bijvoorbeeld een scheepsarts of deze van een arts die preventief wordt voorzien op plaatsen waar veel mensen samenkomen of waar mensen zich in bijzondere situaties bevinden die een belangrijker gezondheidsrisico inhouden dan normaal.

De taak van de arts kadert binnen deze doelstelling en beperkt zich daar ook toe : hij dient medische hulp aan te bieden aan al degenen die hem daarom verzoeken en enkel wanneer hij dat zelf als geneesheer noodzakelijk acht. Er wordt hem of haar -wat trouwens niet mogelijk is- geen enkele andere taak, opdracht of verplichting opgelegd.

De arts neemt zelf geen enkele beslissing in zowel de voorbereidende fase van de verwijdering als tijdens de uitvoering ervan over de verwijdering of de wenselijkheid ervan. Hij beperkt zich tot het verlenen van medisch advies en het verlenen van eventuele medische bijstand.

Er is na de vlucht de arts wel gevraagd of hij eventueel een verklaring zou willen afleggen over hetgeen hij als ooggetuige had kunnen vaststellen tijdens de vlucht. Dit werd trouwens gevraagd aan alle andere personen die de vlucht begeleidden. Het werd aan zijn persoonlijk oordeel overgelaten te beslissen hier al dan niet op in te gaan. Als bijlage voeg ik een kopie van de brief die de betrokken arts hieromtrent heeft gekregen.

Het is daarbij overduidelijk dat de vraag om eventueel een verslag op te stellen geenszins zijn daden betreft die hij eventueel als arts zou hebben gesteld, -die zouden immers onder het beroepsgeheim vallen-, maar enkel de omstandigheden waarbinnen hij zijn functie diende uit te oefenen en elke persoonlijke bemerking die hij uit vrije wil wenst toe te voegen.

In de hoop u hiermee van dienst te zijn geweest, teken ik met hoogachting,

De Minister,

L. VAN DEN BOSSCHE.

Advies van de Nationale Raad van de Orde der geneesheren :

De Nationale Raad besprak in zijn vergadering van 29 mei 1999 het antwoord van de heer L. VAN DEN BOSSCHE, minister van Binnenlandse Zaken, op de brief van het Bureau van de Nationale Raad van de Orde van geneesheren.

In deze brief verzocht het Bureau de minister om uitleg over de noodzaak van de aanwezigheid van een arts en over zijn specifieke opdracht bij het repatriëren van vluchtelingen aan wie het recht op asiel werd geweigerd.

Voorafgaandelijk weze gezegd dat de Nationale Raad van oordeel is dat de repatriëring op zich van personen, waarvan het verblijf in een land met een parlementaire democratie als illegaal wordt beoordeeld, niet kan worden gelijkgesteld met folteringen noch met andere praktijken die vernederend of mensonterend zijn.

De Nationale Raad is van mening dat aan een minister niet het recht kan wor¬den ontzegd alle preventieve maatregelen te nemen die hij noodzakelijk acht om "voorzienbare problemen snel en adequaat op te lossen". Om de onaf¬hankelijkheid van de aanwezige arts te accentueren ware het wenselijk dat hij niet door de minister zou worden aangezocht maar zou worden aangeworven door de maatschappij die het transport op zich neemt.

Het ligt voor de hand dat deze arts zich ook in de gegeven omstandigheden conform de regels van de medische deontologie dient te gedragen en in het bijzonder de artikels 5 (1) , 31 (2) , en 32 (3) van de Code van geneeskundige Plichtenleer dient na te leven.

Even duidelijk is het dat hij gedurende heel de duur van zijn opdracht arts is zodat alles wat hij heeft gezien, gehoord, vernomen, vastgesteld, ontdekt of opgevangen tijdens of bij gelegenheid van de uitoefening van zijn beroep onder het beroepsgeheim valt zoals artikel 57 van de Code van geneeskundige Plichtenleer bepaalt. Hieruit volgt dat hij over zijn opdracht geen verslag kan uitbrengen. Dit belet hem echter niet eventueel in rechte in eer en geweten te getuigen over de gebeurtenissen tijdens het transport.

(1) Art. 5 De geneesheer moet al zijn zieken even gewetensvol verzorgen, ongeacht hun sociale stand, hun nationaliteit, hun overtuiging, hun faam en zijn persoonlijke gevoelens jegens hen.
(2) Art. 31 De geneesheer, of hij nu vrij door de patiënt werd gekozen of aan de patiënt door ... bepaalde omstandigheden werd opgelegd, moet altijd correct zijn en begrip tonen, ...; hij zal er op bedacht zijn geen filosofische, godsdienstige of politieke overtuiging te kwetsen.
(3) Art. 32 De al dan niet vrij gekozen geneesheer zal enkel op gewetensvolle wijze en op wetenschappelijke gronden beslissingen nemen.