keyboard_arrow_right
Deontologie

Uitwisseling van gegevens tussen de officina-apotheker en de ziekenhuisapotheker

Een provinciale raad maakt de Nationale Raad een schrijven over van een ziekenhuisdirecteur waarin deze zich vragen stelt bij een brief die hij ontving van de APB en de Belgische Vereniging van Ziekenhuisapothekers. Aan de ziekenhuisdirecteur wordt gevraagd toelating te geven om de naam van de apotheker waarbij de patiënt gewoonlijk zijn geneesmiddelen koopt (de "familieapotheker") in te schrijven in het opnamedossier van de gehospitaliseerde patiënt. Bedoeling is om, op het ogenblik dat de patiënt het ziekenhuis verlaat, de "familieapotheker" op de hoogte te brengen van de intra-murosverzorging en van de therapie die thuis zal verdergezet worden.

De voorgestelde uitwisseling van inlichtingen tussen de ziekenhuisapotheker en de officina-apotheker is volgens de provinciale raad een flagrante aantasting van het beroepsgeheim en een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de patiënt, zelfs een schending van de wet betreffende de geneeskunst.

Antwoord van de Nationale Raad:

De Nationale Raad heeft in zijn vergadering van 12 december 1998 de bespreking voortgezet van uw brief van 29 oktober 1998 aangaande de uitwisseling van gegevens tussen een ziekenhuisapotheker en een officina-apotheker buiten het ziekenhuis.

Het 'partnership' tussen de arts en de apotheker vereist geenszins dat het beroepsgeheim van de arts volledig gedeeld wordt met een apotheker.

De vrije artsenkeuze door de patiënt is een fundamenteel beginsel in de relatie patiënt-arts waaraan niet getornd mag worden. Hetzelfde geldt ongetwijfeld voor de relatie patiënt-apotheker.
Het raadplegen van deze of gene arts vormt voor de patiënt een persoonsgegeven dat onderworpen is aan de bepalingen van de wet van 8 december 1992 betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Hetzelfde geldt ongetwijfeld voor het frequenteren van deze of gene apotheek.

Terwijl er niets tegen in te brengen valt dat de administratie van het ziekenhuis bij de opname van een patiënt in het ziekenhuis vraagt naar de naam van de apotheker waar de patiënt gewoonlijk zijn geneesmiddelen koopt, kan hieruit niet afgeleid worden dat de arts verplicht is zijn beroepsgeheim volledig of gedeeltelijk te delen met deze apotheker. De gedeeltelijke deling van het beroepsgeheim van de ziekenhuisarts met de ziekenhuisapotheker eindigt normaliter op het ogenblik dat de patiënt de verzorgingsinstelling verlaat.

Met betrekking tot de voortzetting van een gepaste therapie bij een opname in het ziekenhuis, is het eveneens de taak van de arts die de patiënt naar het ziekenhuis stuurt de ziekenhuisarts de noodzakelijke informatie te verstrekken. Het is ook bij deze arts dat de ziekenhuisarts die de patiënt in behandeling neemt zich, indien nodig, dient te informeren.

Bij het verlaten van het ziekenhuis is het aan de ziekenhuisarts, in overleg met de behandelend arts, zich ervan te vergewissen dat de patiënt nauwkeurig ingelicht wordt over de wijze waarop de behandeling ondernomen of voortgezet dient te worden en dat hij verwittigd wordt van de eventuele nevenwerkingen of mogelijke interacties met andere geneesmiddelen. Het zijn ook deze artsen die de nodige administratieve schikkingen treffen opdat hun patiënt bij het verlaten van het ziekenhuis onmiddellijk kan beschikken over de farmaceutische producten die nodig zijn voor zijn behandeling.

De arts mag in geen geval bevorderen dat zijn patiënt gebonden wordt aan een welbepaalde apotheker of apotheek. In deze omstandigheid zou er inderdaad sprake kunnen zijn van een vorm van medisch-farmaceutische collusie.