keyboard_arrow_right
Deontologie

Vertrouwensarts

Er werd door de Minister van Volksgezondheid aan de Nationale raad een wetsontwerp voorgelegd betreffende de bescherming van minderjarigen die het slachtoffer zijn van mishandeling, ontberingen of verwaarlozingen. Via dit wetsontwerp beoogt men, naar het voorbeeld van andere landen, ook in België de zogenaamde «vertrouwensarts» in te voeren.

«leder die gevallen vermoedt of kent van minderjarigen die het slachtoffer zijn van mishandelingen, ontberingen of zware verwaarlozingen, moet daarvan mondeling of schriftelijk aangifte doen bij de vertrouwensarts van de verblijfplaats van de minderjarige of van zijn eigen verblijfplaats.»

«Indien de ernst of de hoogdringendheid van ean geval of de mislukking van de behandelingen en van iedere maatregel voor medisch sociale bescherming het vergen, maken de vertrouwensartsen het geval over aan de gerechtelijke overheden.»

Nadat dit wetsontwerp langdurig werd onderzocht, heeft de Nationale raad, op grond van het rapport van de verslaggevers, het volgende antwoord gericht aan de Minister:

Mijnheer de Minister,

De Nationale raad van de Orde der Geneesheren onderzocht op Uw verzoek het ontwerp van wet betreffende de bescherming van minderjarigen die het slachtoffer zijn van mishandelingen, ontberingen of verwaarlozingen en brengt U hieromtrent het gevraagde advies uit.

De Nationale raad is van mening dat kindermishandeling een reëel probleem is en dat vertrouwensartsen zeker kunnen bijdragen tot een betere bescherming van de minderjarigen.

De Nationale raad acht een duidelijke omschrijving van het voorwerp van de wet noodzakelijk wil men misverstanden en eventuele misbruiken voorkomen. In de memorie van toelichting leest men bv. onder artikel 2:

«Hetzelfde geldt wanneer men het eigenaardig vindt dat een kind een aanzienlijke groeiachterstand heeft, of zenuwcrisissen en dergelijke... want deze symptomen kunnen te wijten zijn aan, zelfs onvrijwillige, ontberingen of verwaarlozingen.»

Het is duidelijk dat deze omschrijving veel verder gaat dan wat onder «battered child syndrome» wordt verstaan.

Voor wat de tekst als dusdanig betreft, geven wij voor artikel 1 de voorkeur aan onderhavige volgorde:

«De Koning bepaalt het statuut van de artsen, de toegangsvoorwaarden tot deze functie, de uitoefeningsmodaliteiten ervan, hun territoriale bevoegdheid en hun bezoldiging.»

De Nationale raad van de Orde is van mening dat een meer efficiënte relatie moet gecreëerd worden tussen de vertrouwensarts waarvan sprake onder artikel 1 en het personeel noodzakelijk voor de uitvoering van diens opdrachten zoals voorzien bij artikel 6. Het is logisch deze te groeperen aangezien zij een pluridisciplinair team vormen onder de directie van vertrouwensartsen en waarop het best beroep kan worden gedaan.

De Nationale raad is vervolgens van mening dat door, zoals voorzien bij artikel 2, de aangifte verplicht te stellen, het beoogde doel dreigt overschreden te worden. Door het niet naleven van de verplichting niet strafbaar te stellen, zwakt men deze wel enigszins af, maar dit neemt niet weg dat men het als een wettelijke verplichting zal ervaren waar velen afkerig tegenover staan.

Wetende dat de behandelende geneesheer verplicht is elk geval door te geven aan de vertrouwensarts, zal men vermoedelijk minder vlug geneigd zijn diens hulp in te roepen. Het moet voor de geneesheer, zoals voor alle andere personen die bij artikel 458 van het Strafwetboek betrokken zijn, mogelijk zijn beroep te doen op een vertrouwensarts zonder het risico te lopen strafrechterlijk te worden vervolgd op grond van dit artikel. Daardoor vergroten de mogelijkheden van hulpverlening o.a. ook voor de geneesheer die, al naar gelang het geval, uit deze mogelijkheden moet kunnen kiezen.

De Nationale raad stelt voor in artikel 2 het woord «moet» te vervangen door «kan».

Artikel 3, paragraaf 3, waar sprake is van de gevallen die aan hun tussenkomst zijn onderworpen of betreffende de verdachte gevallen, lijkt ons weinig klaar en zou o.i. aanleiding kunnen geven tot problemen.

Het lijkt ons derhalve logisch enkel te bepalen:

«Zij houden van de aan hen voorgelegde gevallen, nauwkeurige dossiers bij.»

Artikel 4 zou enigszins moeten worden gewijzigd omdat de geneesheer niet enkel rekening moet kunnen houden met zijn verplichtingen t.o.v. de gerechtelijke overheden maar ook met de ethische noden. Het lijkt derhalve wenselijk de tekst als volgt te wijzigen:

«Indien de ernst of de hoogdringendheid van een geval of de mislukking van de behandelingen en van iedere maatregel voor medisch sociale bescherming het vergen, kan de vertrouwensarts het geval aan de gerechtelijke overheden overmaken. Hij zal daarbij enkel die gegevens doorgeven die nodig zijn voor het nemen van de gevraagde maatregel.»

Voor wat artikel 5 betreft zouden doel en kader van het rapport beter moeten worden omschreven. Het zou bijgevolg wenselijk zijn dit artikel als volgt te vervolledigen:

«De vertrouwensartsen stellen een informatief wetenschappelijk rapport op dat geen enkel element mag bevatten dat onder het medisch geheim valt.»

De hierboven geformuleerde opmerkingen lijken ons noodzakelijk om van meet af aan de oprichting van een pluridisciplinair team in de hand te werken en ervoor te zorgen dat dit team toeziet op de eerbiediging van het medisch beroepsgeheim.

De Nationale raad vraagt zich af of de Ministers van Gemeenschappen bij de uitvoering van de wet geen Stichting zouden creëren waarvan de vertrouwensartsen zouden afhangen. Dit zou hen een grote zelfstandigheid geven en hun vrijheid van handelen verruimen waardoor zij vermoedelijk onmiddellijk meer vertrouwen zouden inboezemen en waardoor de kans op welslagen van het initiatief zou toenemen.

Wij wensen vanzelfsprekend op de hoogte te worden gehouden ten einde een advies te kunnen formuleren in verband met de koninklijke besluiten.

Wij wensen U er verder voor te danken dat dit ontwerp van wet voor advies aan de Nationale raad werd voorgelegd. De Raad hoopt dat de opmerkingen die hier werden geformuleerd zullen bijdragen om het werk van de vertrouwensartsen nu reeds te vergemakkelijken.

Met onze blijken van oprechte hoogachting,

de Voorzitter, J. GERNIERS
de Ondervoorzitter, DR I. UYTTENDAELE