keyboard_arrow_right
Deontologie

Vlaamse anti-dopingcommissie - Beroepsgeheim

Vlaamse anti‑dopingcommissie ‑ Beroepsgeheim

Een Provinciale Raad legt aan de Nationale Raad een brief voor van een van zijn raadsleden, die door de "Vlaamse anti‑ dopingcommissie" verzocht wordt een volledig dossier voor te leggen van de sportbeoefenaars aan wie hij beta2‑mimetica voor asthma bronchiale voorschrijft.
Het betrokken raadslid en de Provinciale Raad verzetten zich tegen deze handelwijze van de anti‑dopingcommissie omdat:
1. zij een schending van het beroepsgeheim uitmaakt;
2. zij aanleiding geeft tot overbodige onderzoeken bij sportlui, die bovendien ten laste van het RIZIV zouden vallen;
3. ten onrechte gesuggereerd wordt dat een pneumoloog het best zou geplaatst zijn om de testen te kiezen.

Nadat de Raad kennis genomen heeft van de nota van een raadslid dat het probleem bestudeerd heeft, wisselt hij van gedachten en brengt hij het volgende advies uit:
Artikel 105(1) van de Code van geneeskundige Plichtenleer verwoordt duidelijk dat de behandelende geneesheer, in het belang van zijn patiënten, actief moet samenwerken met zijn collega's die aan preventieve geneeskunde doen en dit binnen de in artikels 55 tot 70(2) vastgelegde grenzen van het beroepsgeheim.

De administratieve en medische anti‑dopingcontrole waarvan sprake valt niet onder de wettelijke en deontologische uitzonderingen op het beroepsgeheim. Integendeel, de geneesheer van de centra voor preventieve geneeskunde moet iedere nuttige informatie mededelen aan de geneesheer die aangewezen werd door de patiënt die hij onderzoekt.

Indien men de anti‑dopingcommissie gelijkstelt met de arbeidsgeneeskunde, in de geest van een medisch‑sociale raadpleging, mag de behandelende geneesheer, met toestemming van de betrokken persoon, de arbeidsgeneesheer op de hoogte brengen van de informatie die hij nuttig acht voor zijn patiënt. Nu blijkt dat de anti‑dopingcommissie niet mag worden gelijkgesteld met een arbeidsgeneesheer en dat haar activiteiten niet mogen worden gelijkgeschakeld met een gewone medisch‑ sociale raadpleging.
Normaliter worden de geneesheren van die anti‑dopingcommissie gelijkgesteld met de geneesheren‑adviseurs, ‑controleurs, ‑deskundigen en ‑ambtenaren (hoofdstuk IV, art. 119 tot art. 130(3) van de Code van geneeskundige Plichtenleer). Zij blijken dus onderworpen te zijn aan deze artikels en in het bijzonder aan artikel 124 volgens hetwelk zij slechts besluiten mogen formuleren nadat zij de patiënt hebben ondervraagd, zelfs indien zij gespecialiseerde onderzoekingen hebben laten uitvoeren of over elementen beschikken die hen door andere geneesheren werden medegedeeld. Deze geneesheren‑controleurs moeten eerbied opbrengen voor artikel 126 en artikel 127 en voor de artikelen 129 en 130 die in het bijzonder bepalen dat de geneesheer moet vermijden de behandelende geneesheer ertoe te brengen het beroepsgeheim te schenden, dat laatstgenoemde zelfs tegenover hem moet bewaren.

Besluit:

‑ De anti‑dopingcommissie kan, met toestemming van de betrokken personen, de door haar gekozen geneesheer verzoeken de onderzoeken uit te voeren die zij nodig acht en zij kan vragen de resultaten mede te delen aan de behandelende geneesheer die aangewezen werd door de betrokken personen.

- De geneesheren zijn gebonden door het beroepsgeheim. De anti‑dopingcommissie mag de geneesheren er niet toe aanzetten het beroepsgeheim te schenden.

- De patiënt kan een getuigschrift vragen aan zijn geneesheer die gerechtigd is, en dus niet verplicht, om dit te verstrekken. De patiënt kan dit getuigschrift inzake de inneming van geneesmiddelen of de motivatie ervan overhandigen aan de commissie.

VOETNOTEN

1. Artikel 105: Binnen de in artikels 55 tot 70 vastgestelde grenzen van het beroepsgeheim moet de geneesheer, in het belang van zijn patiënten, actief samenwerken met zijn collega's die aan preventieve geneeskunde doen en hun medewerkers.

2. Artikels 55 tot 70:

Art. 55: Het beroepsgeheim dat de geneesheer moet bewaren, is van openbare orde. De door patiënten geraadpleegde of om zorgen of raad verzochte practici zijn in alle omstandigheden door het beroepsgeheim gebonden.

Art. 56: Het beroepsgeheim van de geneesheer omvat zowel al wat de patiënt hem zelf heeft gezegd of toevertrouwd, als wat de geneesheer weet of heeft ontdekt ten gevolge van onderzoekingen of van door hem gedane of aangevraagde navorsingen.

Art. 57: Het beroepsgeheim omvat alles wat de geneesheer heeft gezien, gehoord, vernomen, vastgesteld, ontdekt of opgevangen tijdens of bij gelegenheid van de uitoefening van zijn beroep.

Art. 58: Binnen uitdrukkelijk vastgelegde perken, gelden wettelijke uitzonderingen voor de hierna opgesomde gevallen. De geneesheer moet in geweten oordelen of hij door het beroepsgeheim toch niet wordt verplicht bepaalde gegevens niet mede te delen.

  1. Het verstrekken van inlichtingen, in het kader van de wetgeving op de ziekte‑ en invaliditeitsverzekering, aan de geneesheren‑inspecteurs van de dienst voor geneeskundige controle van het RIZIV, in zoverre die inlichtingen noodzakelijk zijn voor hun controleopdracht en binnen de perken ervan blijven.
    Het verstrekken van deze inlichtingen en het aanwenden ervan door de geneesheren‑inspecteurs zijn onderworpen aan het eerbiedigen van het beroepsgeheim.

  2. Het verstrekken van inlichtingen of medische gegevens over de verzekerde, aan de geneesheren‑adviseurs van verzekeringsinstellingen tegen ziekte en invaliditeit en binnen de perken van de medisch‑sociale raadplegingen.
    De geneesheer‑adviseur van een verzekeringsinstelling is, zoals elke andere geneesheer, gebonden door het beroepsgeheim; hij moet aan die instelling uitsluitend zijn besluiten op administratief vlak mededelen.

  3. De aangifte aan gezondheidsinspecteurs van overdraagbare epidemische ziekten, overeenkomstig de modaliteiten en voorwaarden in de wet vastgelegd.

  4. De aangifte aan gezondheidsinspecteurs van geslachtsziekten, overeenkomstig de wetgeving inzake de voorkoming van deze ziekten.

  5. De aangifte, binnen de drie dagen, aan de ambtenaar van de burgerlijke stand, van de geboorte waarhij bij tegenwoordig is geweest en die niet door de vader of door andere personen die bij de bevalling tegenwoordig waren, zou zijn aangegeven.

  6. De afgifte van reglementaire geneeskundige getuigschriften nodig voor de aangifte van werkongevallen met vermelding van alle indicaties die rechtstreeks in verband staan met het oorzakelijk trauma.

  7. Het afleveren van medische getuigschriften, in uitvoering van de wettelijke voorschriften inzake collocatie.

Art. 59: § 1. De geneesheer van het medisch schooltoezicht deelt slechts binnen de strikte perken van zijn opdracht de resultaten van zijn onderzoek mede aan de leerlingen, de ouders, de voogden van leerlingen, de geneesheer‑ambtenaar of de inrichtende overheid.
Aan de feiten die hij verneemt tijdens zijn onderzoek maar die geen uitstaans hebben met zijn opdracht, mag hij geen ruchtbaarheid geven.
§ 2.De arbeidsgeneesheer mag de personeelsleden van het medisch team, die zelf gebonden zijn door het beroepsgcheim, alleen van die inlichtingen in kennis stellen die noodzakelijk zijn voor het vervullen van hun opdracht.
De door de wet voorgeschreven medische steekkaart, waarmee de arbeidsgeneesheer zijn beslissing aan de werkgever meedeelt, mag geen enkele aanduiding van diagnose bevatten.

Art. 60: De geneesheer is gerechtigd aan een door de bevoegde overheid aangeduide geneesheer, alle geneeskundige gegevens mede te delen teneinde het onderzoek van pensioenaanvragen van militairen of oorlogsslachtoffers te vergemakkelijken.

Art. 61: Wanneer de geneesheer meent dat een minderjarige wordt mishandeld, ondervoed is of onvoldoende wordt verzorgd, dient hij de ouders, de voogd of de gerechtelijke overheid hiervan op de hoogte te brengen.
Indien de geneesheer een willekeurige vrijheidsberoving of een poging tot vergiftiging vaststelt, moet hij de gerechtelijke overheid verwittigen.
In al deze gevallen treedt de geneesheer in de eerste plaats op om het slachtoffer te beschermen.

Art. 62: Binnen de perken van volstrekte noodzaak, mag een diagnose of een inlichting van geneeskundige aard worden medegedeeld:

  1. aan de wettelijke of feitelijke vertegenwoordiger van een onbekwame of bewusteloze patiënt;
  2. aan de geneesheer met een gerechtelijk‑geneeskundig onderzoek belast, voor zover de inlichtingen beperkt blijven tot de objectieve medische gegevens die rechtstreeks verband houden met het doel van het onderzoek en de patiënt daarmee instemt;
  3. aan instellingen met een wetenschappelijke opdracht, zonder vermelding van naam.

De in vertrouwen door een patiënt medegedeelde gegevens mogen nooit openbaar worden gemaakt.

Art. 63: De voor de gerechtelijke overheid gedagvaarde geneesheer mag weigeren getuigenis af te leggen over door het beroepsgeheim gedekte feiten, door zich te beroepen op dit beroepsgeheim.

Art. 64: De verklaring van een zieke waarbij hij de geneesheer van zijn zwijgplicht ontheft, volstaat niet om de geneesheer van zijn verplichting te ontslaan.

Art. 65: De dood van een zieke ontheft de geneesheer niet van zijn beroepsgeheim. De erfgenamen kunnen hem er evenmin van ontslaan of erover beschikken.

Art. 66: De inbeslagneming van medische stukken door de onderzoeksrechter of, bij op heterdaad betrapte misdaden, door de Procureur des Konings, is toegestaan wanneer die stukken betrekking hebben op aan de geneesheer ten laste gelegde beschuldigingen; dit gebeurt in aanwezigheid van een lid van de Raad van de Orde.
Wanneer alleen de zieke wordt verdacht, is het zoeken naar medische dossiers of andere stukken betreffende de hem verstrekte zorgen, door eht beroepsgeheim niet toegelaten.

Art. 67: De geneesheer heeft het recht maar is niet verplicht aan een patiënt, die hem erom verzoekt, een getuigschrift betreffende zijn gezondheidstoestand te overhandigen.
De geneesheer mag een getuigschrift weigeren. Hij alleen beslist over de inhoud en de wenselijkheid om het aan de patiënt te overhandigen.
Wanneer een patiënt om een getuigschrift verzoekt met het oog op sociale voordelen, mag de geneesheer hem dit getuigschrift afleveren maar moet hij het voorzichtig en discreet opstellen; hij mag dit getuigschrift, met de goedkeuring van zijn patiënt of diens naastbestaanden, zo nodig ook rechtstreeks, overhandigen aan de geneesheer van de instelling waarvan de toekenning van bedoelde sociale voordelen aflhangt.

Art. 68: Inzake levensverzekeringen mag de behandelende geneesheer, rechtsreeks noch onrechtstreeks, aan de verzekeraar of aan de geneesheer adviseur van een verzekeringsmaatschappij, inlichtingen verstrekken met betrekking tot de doodsoorzaak van een verzekerde.

Art. 69: De geneesheer die als beschuldigde voor de Raad van de Orde verschijnt mag zich niet beroepen op de zwijgplicht, maar is de gehele waarheid verschuldigd. Hij is echter gerechtigd de vertrouwelijke mededelingen van de patiënt te verzwijgen.
De geneesheren die verzocht worden getuigenis af te leggen in tuchtzaken zijn, voor zover de regels van het beroepsgeheim jegens hun patiënten het toelaten, ertoe gehouden alle feiten die het onderzoek aanbelangen, bekend te maken.

Art. 70: De geneesheer zal ervoor waken dat het medisch geheim door zijn helpers dwingend wordt nageleefd.

3. Artikels 119 tot 130:

Art. 119: De geneesheer belast met een deskundig onderzoek naar de lichamelijke of geestelijke bekwaamheid of geschiktheid van een persoon of met om het even welk klinisch onderzoek, met de controle van een diagnose of met het toezicht op een behandeling, of nog met een onderzoek naar de medische prestaties voor rekening van een verzekeringsinstelling, moet de bepalingen van deze code naleven.
Hij mag geen opdracht aanvaarden die tegen de medische ethiek indruist.

Art. 120: De onder artikel 119 bedoelde geneesheren die voormelde functies geregeld uitoefenen, moeten hun uitoefeningsvoorwaarden doen vastleggen in een geschreven contract of Statuut dat vooraf moet worden voorgelegd aan de raad van de Orde van de provincie waar zij zijn ingeschreven tenzij hun opdracht door de wet of door een gerechtelijke beslissing werd vastgelegd.

Art. 121: § 1. De geneesheer die belast is met één van de opdrachten vermeld in artikel 119 moet weigeren personen te onderzoeken met wie hij betrekkingen onderhoudt of on derhield die zijn vrijheid van oordeel zouden kunnen beïnvloeden.
§ 2. De onder artikel 119 bedoelde taken of functies ten opzichte van één of meer personen zijn onverenigbaar met die van behandelende geneesheer van die personen.
De onder artikel 119 bedoelde geneesheer mag behoudens gevallen van overmacht of opeising, niet optreden als behandelende geneesheer vóór het verstrijken van een termijn van 3 jaar te rekenen vanaf het einde van zijn opdracht of functie.
§ 3. De geneesheer die als raadgever van een partij is opgetreden, mag de taak van deskundige ten opzichte van die partij niet aanvaarden.
§ 4. Bij opeising moet de behandelende geneesheer zijn tussenkomst beperken tot louter monsterafname indien hij zich gebonden acht door het beroepsgeheim ten opzichte van de te onderzoeken persoon en indien geen andere geneesheer hem kan vervangen.
§ 5. Een geneesheer mag niet optreden als gerechtelijk deskundige voor personen die hij reeds in een andere hoedanigheid heeft onderzocht.

Art. 122: De geneesheer belast met één van de opdrachten opgesomd in artikel 119 moet zijn beroepsonafhankelijkheid volledig behouden ten opzichte van zijn opdrachtgever en ten opzichte van andere eventuele partijen.
Bij het formuleren van zijn besluiten als geneesheer moet hij enkel volledig volgens zijn geweten handelen.

Art. 123: De geneesheer belast met een in artikel 119 vermelde opdracht moet vooraf aan de betrokkene mededelen in welke hoedanigheid hij optreedt en hem in kennis stellen van zijn opdracht.
De geneesheer‑gerechtelijk deskundige vooral zal hem waarschuwen dat hij aan de verzoekende overheid alles dient mede te delen wat betrokkene hem zal toevertrouwen in het kader van zijn opdracht.

Art. 124: Wanneer deze geneesheren menen een diagnose te moeten stellen of een prognose te moeten maken, mogen zij slechts besluiten formuleren nadat zij de patiënt hebben gezien en persoonlijk hebben ondervraagd, zelfs indien zij gespecialiseerde onderzoekingen hebben laten uitvoeren of over elementen beschikken die hen door andere geneesheren werd en medegedeeld. .

Art. 125: § 1. De onder artikel 119 beoogde geneesheer moet de filosofische overtuigingen en de menselijke waardigheid van de patiënt eerbiedigen. § 2. Hij moet omzichtig zijn in zijn uitspraken. Indien hij een aandoening ontdekt, brengt hij de behandelende geneesheer ervan op de hoogte of verzoekt hij de patiënt er één te raadplegen. § 3. Hij moet zich beperken tot de voor zijn opdracht dienstige maatregelen. Hij mag mits de patiënt daarin toestemt, de voor de diagnose vereiste onderzoeksmethoden aanwenden. De patiënt mag er echter geen nadeel van ondervinden. § 4. Hij mag geen technieken of farmacodynamische middelen aanwenden met het doel een persoon van zijn vrij beschikkingsrecht te beroven om inlichtingen ten behoeve van het gerecht in te winnen. § 5. Hij moet blijk geven van bedachtzaamheid bij het opstellen van de besluiten in zijn verslag en mag slechts gegevens aanbrengen die een antwoord verstrekken op de vragen van zijn opdrachtgever.

Art. 126: § 1. De adviserende of controlerende geneesheer vervult zijn opdracht met inachtneming van de voorschriften van collegialiteit.
Hij moet zich in het bijzijn van de patiënt onthouden van elke beoordeling over de diagnose, de behandeling of over de persoon van de behandelende geneesheer, zijn geschiktheid of de kwaliteit van de verleende zorgen. § 2. Indien de medische adviseur of de controlerende geneesheer bij de patiënt onderzoekingen wil laten doen die hijzelf niet kan uitvoeren, verzoekt hij de behandelende geneesheer ze te doen uitvoeren en zorgt hij er slechts zelf voor met de toestemming van de behandelende geneesheer of bij duidelijke nalatigheid van deze laatste. § 3. De adviserende of controlerende geneesheer moet in elk geval de behandelende geneesheer inlichten over de resultaten van deze speciale onderzoekingen. Hij mag hem zijn mening over de behandeling laten kennen zonder daarbij afbreuk te doen aan de rechten van de behandelende geneesheer. § 4. De adviserende of controlerende geneesheer onthoudt zich van elke rechtstreekse inmenging in de behandeling; hij moet in elk geval contact opnemen met de behandelende geneesheer vooraleer een beslissing te nemen die deze van de behandelende geneesheer wijzigt. § 5. Indien de patient een raadgevende geneesheer heeft, vervult de deskundige geneesheer zijn opdracht in samenwerking ermee, behoudens afwijkende wetsbepalingen. Hij mag geen rekening houden met de mededelingen van een partij die in het dossier niet zijn opgenomen.

Art. 127: De onder artikel 119 bedoelde geneesheer mag van zijn functie geen misbruik maken om patiënten te ronselen voor zichzelf of voor derden en zeker niet voor verzekeringsinstellingen of andere instellingen waarmee hij samenwerkt. Hij moet zich onthouden van elke handeling die de vrije keuze van de patiënt zou kunnen beïnvloeden.

Art. 128: § 1. De geneesheer die door een werkgever, een verzekeringsinstelling of een andere instelling met een controle‑onderzoek wordt belast, mag aan zijn niet‑medische opdrachtgevers of aan derden de medische redenen die aan de basis liggen van zijn besluiten, niet bekend maken.
§ 2. Binnen het welomlijnde kader van hun opdracht zijn de geneesheren, verbonden aan maatschappijen voor levens‑ of ongevallenverzekeringen, niettemin gemachtigd hun opdrachtgevers in te lichten over alle nuttige vaststellingen gedaan bij kandidaat‑verzekerden of bij verzekerde zieken, gekwetsten of slachtoffers.
§ 3. De geneesheer‑deskundige mag aan de rechtbank slechts de feiten bekendmaken die rechtstreeks betrekking hebben op het deskundig onderzoek en die hij bij die gelegenheid heeft ontdekt.
Al wat hij bij dit onderzoek heeft vernomen buiten het kader van zijn opdracht, moet hij verzwijgen.
§ 4. De geneesheer‑gerechtelijk deskundige, die in het bezit wordt gesteld van een in beslag genomen medisch dossier, zal er zich van vergewissen dat de zegels niet werden verbroken. Na studie van dit dossier zal hij het opnieuw verzegelen.

Art. 129: De geneesheer met een van de door artikel 119 bedoelde opdrachten belast, moet vermijden de behandelende geneesheer ertoe te brengen het beroepsgeheim te schenden, dat laatstgenoemde zelfs tegenover hem moet bewaren.
De medische adviseur of controlerende geneesheer, van wie de beslissing betwist wordt, mag aan het rechtscollege bij wie de zaak aanhangig is gemaakt of aan de aangestelde deskundige de bescheiden of fotocopies overmaken van al de onderzoekingen die door hem werden uitgevoerd of die hij heeft laten uitvoeren, voor zover hij ze aan de raadgevende geneesheer van de patiént heeft medegedeeld.

Art. 130: De onder artikel 119 bedoelde geneesheer mag nooit een medisch dossier raadplegen zonder het akkoord van de patiënt en de toestemming van de geneesheer die voor de behandeling verantwoordelijk is; aan beiden moet hij zijn bevoegdheid en zijn opdracht kenbaar maken.
De behandelende geneesheer of de geneesheer‑diensthoofd in een ziekenhuis die verantwoordelijk is voor het dossier van de zieke, moet beslissen welke documenten mogen worden medegedeeld.
Het onderzoek van deze documenten geschiedt op tegenspraak.