keyboard_arrow_right
Deontologie

Voorlopige bewindvoering en geneeskundige verklaringen

Een provinciale raad stelt de vraag of een ziekenhuisarts, die een patiënt heeft behandeld die dringend van een rusthuis naar een ziekenhuis werd overgebracht, aan de voorlopige bewindvoerder van deze patiënt een attest mag afleveren waaruit blijkt dat betrokken patiënt in een staat van dehydratatie en ondervoeding in het ziekenhuis zou zijn aangekomen, met de bedoeling de voorlopige bewindvoerder in staat te stellen gebeurlijk een gerechtelijke procedure aan te spannen waarbij het rusthuis hiervoor verantwoordelijk zou worden gesteld.

Advies van de Nationale Raad :

Krachtens artikel 488bis-F van het Burgerlijk Wetboek mag de voorlopige bewindvoerder de beschermde persoon enkel in rechtsprocedure als eiser vertegenwoordigen mits bijzondere toelating van de vrederechter, behalve in vier gevallen die hier niets terzake doen. De voorlopige bewindvoerder die een aansprakelijkheidsvordering wil instellen op grond van de lichamelijke of geestelijke toestand waarin de beschermde persoon zich bevindt, moet kunnen bewijzen dat hij daartoe door de vrederechter werd gemachtigd.

Voor zover deze bijzondere machtiging wordt aangetoond dient de voorlopige bewindvoerder beschouwd als optredend in de plaats van de beschermde persoon althans wat het beheer van de goederen betreft. Onder goederenbeheer valt het vorderingsrecht op schadevergoeding. In dit kader heeft de geneesheer bij toepassing van artikel 67 van de Code van geneeskundige plichtenleer het recht maar zonder daartoe verplicht te zijn aan de voorlopige bewindvoerder die hem erom verzoekt een getuigschrift betreffende de gezondheidstoestand van de beschermde persoon te overhandigen. De geneesheer beslist over de inhoud van dit attest en kan desgevallend weigeren het af te leveren. Bij zijn beslissing zal hij zich laten leiden door het belang van de patiënt en het beroepsgeheim.

In dit verband dient te worden opgemerkt dat overeenkomstig de leer van het Hof van Cassatie "het beroepsgeheim waartoe artikel 458 van het Strafwetboek onder meer de geneesheren, heelkundigen en andere gezondheidsverzorgers verplicht de bescherming beoogt van de patiënt; dat het daarin besloten liggende verbod om, behoudens rechtvaardigingsgrond, feiten bekend te maken die aanleiding kunnen geven tot strafrechtelijke vervolgingen ten laste van de patiënt, niet kan worden uitgebreid tot feiten waarvan de patiënt het slachtoffer zou zijn." (Cass. 9 februari 1988, nr. 346, Arresten van het Hof van Cassatie, 1987-1988, 720).

Dit advies wordt ter informatie overgemaakt aan de Vereniging van Vrederechters.