keyboard_arrow_right
Deontologie

Vragen van de politie aan ziekenhuisdiensten - Beroepsgeheim

Een provinciale raad stuurt een adviesaanvraag door van een geneesheer, lid van een commissie voor medische ethiek van een ziekenhuis, betreffende open vragen die de politie stelt aan ziekenhuisdiensten aangaande “het aandoen van de instelling door potentiële consultanten” die betrokken zijn bij een strafzaak.

Advies van de Nationale Raad :

Vroeger heeft de Nationale Raad reeds verschillende adviezen uitgebracht over deze problematiek. Gezien de talrijke vragen denkt hij dat het nodig is het deontologisch standpunt dat aanvaard en gemotiveerd werd door een overvloedige rechtspraak terzake, in herinnering te brengen.

De Nationale Raad wil nogmaals krachtig onderstrepen dat het medisch geheim niet alleen een deontologische verplichting is, vastgelegd door de artikelen 55 tot 90 van de Code van geneeskundige plichtenleer, maar ook een wettelijke verplichting vastgelegd door artikel 458 van het Strafwetboek.

Er wordt algemeen aangenomen dat het beroepsgeheim gerechtvaardigd wordt door de nood aan een vertrouwensrelatie en dat, wat de geneeskunde betreft, dat vertrouwen een vereiste is.

Dit standpunt wordt eveneens verdedigd in recente werken betreffende het medisch recht. Zo citeren Y.-H. Leleu en G. Genicot het hof van beroep te Brussel dat in een arrest van 23 oktober 1990 het volgende beslist : “Het medisch geheim heeft zijn plaats in de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de persoon die de geneeskundebeoefenaar raadpleegt; het heeft tot doel alle vertrouwelijke mededelingen te beschermen die gedaan werden wegens het nodige vertrouwen dat tot stand moet komen tussen de patiënt die verzorgd wil worden en de arts. Het beroepsgeheim is een regel van openbare orde, die niet alleen de vertrouwenspersoon en zijn cliënt betreft, maar de ganse maatschappij en die zo de essentiële belangen van de Staat raakt”. (niet-officiële vertaling)

Het gaat niet om een voorrecht maar om een aan de artsen opgelegde verplichting.

De arts, gebonden door het beroepsgeheim, kan dus niet de naam van de personen die op hem een beroep doen, noch a fortiori de aard van de medische verstrekkingen die hen betreffen, aan derden doorgeven.

Indien de opname echter het gevolg is van een ongeval op de openbare weg of op openbare plaatsen waarbij de dienst 100 opgetreden is, mag de arts op grond van de adviezen van de Nationale Raad terzake de ziekenhuisopname aan de politie bevestigen.

Het beroepsgeheim kan nadelen hebben, bijvoorbeeld voor de uitvoering van gerechtelijke vervolgingen. Het is in het volle besef hiervan dat de maatschappij zich uitgesproken heeft ten gunste van het geheim. Ze vond het voor haar eigen voortbestaan uiterst belangrijk de speciale bescherming van de vertrouwelijke mededeling aan bepaalde beroepsbeoefenaars te waarborgen .
Verschillende rechterlijke beslissingen hadden de verdienste erop te wijzen dat zelfs de ernstige belemmering van de eisen van de beteugeling, door de verplichting de wettelijke procedures te eerbiedigen, op zich niet de buitengewone omstandigheid vormt die de agent ervan ontslaat de wettelijke garantie te respecteren .

De uitzonderingen vervat in artikel 458 Strafwetboek verdienen enige commentaar. Ze betreffen in eerste orde de situatie waarin de arts opgeroepen wordt om in rechte te getuigen. De rechtspraak en de vroegere adviezen van de Nationale Raad stellen dat alleen een rechter dit getuigenis kan aanhoren en niet bijvoorbeeld een politiebeambte. De zwijgplicht primeert tegenover iedereen die geen rechter is. Rechters zijn: de burgerlijke rechter, de strafrechter of de onderzoeksrechter. Er dient onderstreept te worden dat, indien hetgeen hem gevraagd wordt gedekt is door het medisch beroepsgeheim, de arts kan weigeren te getuigen door zich te beroepen op zijn zwijgplicht. Het is dan mogelijk dat de rechter oordeelt dat zijn weigering niet verantwoord is en in dat geval zal de arts moeten spreken op straffe van een boete .

De andere in artikel 458 vervatte wettelijke uitzonderingen zijn vooral administratief en worden opgesomd in artikel 58 van de Code van geneeskundige plichtenleer. Ze hebben geen betrekking op de voorgelegde situatie.

Artikel 61 van deze Code, gewijzigd op 16 november 2002, bepaalt echter dat als een arts vermoedt dat een kind of een door ziekte, handicap of leeftijd weerloze patiënt wordt mishandeld, misbruikt of ernstig wordt verwaarloosd, en indien de patiënt in ernstig gevaar verkeert en er geen andere middelen zijn om hem te beschermen, de arts de procureur des Konings in kennis kan stellen van zijn bevindingen. Een nagenoeg identieke bepaling vindt men terug in artikel 458 bis van het Strafwetboek. De Nationale Raad is de mening toegedaan dat zo’n aanvraag in de regel niet kan gebeuren zonder medeweten van de patiënt en dat de arts, die perfect op de hoogte is van de familiale situatie, moet oordelen over de opportuniteit van de aanvraag.

Tot slot, ofschoon zwijgen de regel is, kan hiervan afgeweken worden in uitzonderlijke situaties waarbij de noodtoestand ingeroepen kan worden. Het is nuttig eraan te herinneren dat de noodtoestand voornamelijk de kritieke, buitengewone, moeilijk voorspelbare situatie betreft die gekenmerkt wordt door een belangenconflict waarbij het ene belang slechts behoed kan worden indien het andere opgeofferd wordt. De arts moet beseffen dat hij zijn beslissing desgevallend zal dienen te verantwoorden tegenover een rechter.

De lijst van de personen opgenomen in artikel 458 is niet beperkend en kan de medewerkers van de arts omvatten. Het administratief ziekenhuispersoneel is overigens gehouden tot een strikte discretieplicht. De Code van geneeskundige plichtenleer bepaalt in artikel 70 dat het de taak is van de arts erover te waken dat het medisch geheim door zijn helpers dwingend wordt nageleefd. In een recent advies (advies van 26 juni 2004, Tijdschrift van de Nationale Raad nr. 105, p. 4) heeft de Nationale Raad voorgesteld de zwijgplicht op te nemen in de arbeidsovereenkomst of in het huishoudelijk reglement van de instelling.

Referenties :
Advies van de Nationale Raad 14.09.1991, Tijdschrift Nationale Raad nr. 54, p. 45.
Advies van de Nationale Raad 07.09.1996, Tijdschrift Nationale Raad nr. 75, p. 19.
Advies van de Nationale Raad 24.04.1999, Tijdschrift Nationale Raad nr. 85, p. 10.
Advies van de Nationale Raad 25.04.1998, Tijdschrift Nationale Raad nr. 81, p. 12.
Advies van de Nationale Raad 21.10.1995, Tijdschrift Nationale Raad nr. 71, p. 22.
Advies van de Nationale Raad 24.08.1991, Tijdschrift Nationale Raad nr. 54, p. 28.
Artikel prof. dr. J. Farber, 1987, Tijdschrift Nationale Raad nr. 35, p. 29.

  1. Leleu, Y.-H., & Genicot, G., Le droit médical, De Boeck Université 2001, pp. 147-15.
  2. Advies van de Nationale Raad van 13 juni 1981, Tijdschrift Nationale Raad nr. 29, p. 42 en van 21 oktober 1995, Tijdschrift Nationale Raad nr. 71, p. 22.
  3. Hannequart, Y., J.L.M.B. 1987, p. 1171.
  4. Hennau-Hublet, C., & Verhaegen, J., Recherche policière et secret médical, Journal des Tribunaux 1988, p.165.
  5. Nys, H., Getuigenis in rechte en medisch beroepsgeheim, Tijdschrift Nationale Raad nr. 36, p. 57.