keyboard_arrow_right
Deontologie

Resultaten

Euthanasie25/03/2022 Documentcode: a169006
Euthanasie in de woonzorgcentra

In zijn vergadering van 19 maart 2022 heeft de nationale raad van de Orde der artsen de vraag onderzocht in welke mate de directie van een woonzorgcentrum mag worden betrokken bij de uitvoering van euthanasie bij één van zijn bewoners.

De arts is gehouden tot het beroepsgeheim bij elke medische tussenkomst.[1] De arts mag de directie van het woonzorgcentrum waar de patiënt verblijft dus niet bevragen of inlichten over het verzoek van de patiënt tot euthanasie of het verloop van de euthanasieprocedure.

De arts moet evenwel vooraf en in alle gevallen het verzoek van de patiënt bespreken met het verplegend team dat regelmatig in contact staat met de patiënt.[2] De arts die de beslissing neemt zal desgevallend een beter inzicht krijgen in de globale medische situatie van de patiënt. Het eventueel advies van de leden van het verplegend team is niet-bindend.

Om organisatorische redenen kan het soms onvermijdelijk en noodzakelijk zijn dat de directie van het woonzorgcentrum op de hoogte wordt gebracht van de datum van de daadwerkelijke uitvoering van de euthanasie. De directie kan zich niet verzetten tegen deze uitvoering, noch heeft zij enige rol in de oordeelsvorming. Wel heeft elk individueel lid van het verzorgend team het recht zijn medewerking bij de uitvoering van de euthanasie te weigeren (op basis van een gewetensclausule).

Indien de arts bij de uitvoering van de euthanasie technische assistentie behoeft en er in het woonzorgcentrum geen verzorgend personeel is met de nodige kennis/ervaring of bereid de arts bij te staan, dient hij de hulp in te roepen van een externe deskundige of organisatie.


[1] Art. 458 Strafwetboek, art. 25, Code van medische deontologie

[2] Art. 3, §2, 4°, wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie

Beroepsgeheim11/12/2021 Documentcode: a168028
Arrest van het Hof van Cassatie van 26 maart 2021 betreffende het beroepsgeheim en de bescherming van minderjarigen - art. 458 en 458bis van Strafwetboek.

In zijn vergadering van 11 december 2021 heeft de nationale raad de deontologische gevolgen onderzocht naar aanleiding van het arrest van het Hof van Cassatie van 26 maart 2021, nr. D.18.0015.N.

In het arrest van 26 maart 2021 voegt het Hof van Cassatie bijkomende voorwaarden toe aan de uitzonderingen op het beroepsgeheim zoals bepaald door artikel 458bis Strafwetboek en de patiënt-slachtoffer-regel.

Onderstaand advies becommentarieert de bijkomende voorwaarden zoals bepaald door het Hof, vanuit het deontologische standpunt van de arts.

  1. Artikel 458bis Strafwetboek

Artikel 458bis Strafwetboek bepaalt dat de arts die kennis heeft van een bepaald misdrijf[1], gepleegd op een minderjarige of een kwetsbare persoon, het misdrijf ter kennis kan brengen van de procureur des Konings, hetzij wanneer er een ernstig en dreigend gevaar bestaat voor de fysieke of psychische integriteit van de minderjarige of de kwetsbare persoon en hij deze integriteit niet zelf of met hulp van anderen kan beschermen, hetzij wanneer er aanwijzingen zijn van een gewichtig en reëel gevaar dat andere minderjarigen of kwetsbare personen het slachtoffer worden van de bedoelde misdrijven en hij deze integriteit niet zelf of met hulp van anderen kan beschermen.

Het Hof van Cassatie heeft in het arrest van 26 maart 2021 geoordeeld dat “artikel 458bis Strafwetboek niet van toepassing is in een geval waarin een hulpverlener enkel met het slachtoffer van een misdrijf in de zin van dat artikel contact heeft gehad”. Met andere woorden, de arts kan zich slechts beroepen op de uitzondering zoals bepaald door artikel 458bis Strafwetboek indien hij in contact is gekomen met de dader en het slachtoffer van het misdrijf.

De nieuwe voorwaarde gesteld door het Hof van Cassatie is problematisch ten opzichte van het deontologisch standpunt dat de Orde tot nu toe heeft aangenomen.

De arts heeft een zorgfunctie en een beschermingsfunctie. Overeenkomstig artikel 29 van de Code van medische deontologie, moet de arts, na de nodige zorgen te hebben toegediend, de minderjarige of kwetsbare patiënt die mogelijks het slachtoffer is geworden van een ernstig misdrijf, beschermen. Dit gebeurt door de betrokkene in veiligheid te brengen, het probleem met hem te bespreken en hem aan te sporen initiatieven te nemen. Indien noodzakelijk, kan de arts aangifte doen bij de bevoegde instanties, mits voldaan is aan de voorwaarden zoals bepaald door artikel 458bis Strafwetboek of mits hij zich kan baseren op een andere wettelijke of door de rechtspraak ontstane uitzondering op het beroepsgeheim.

Het is niet de opdracht van de arts de rol op te nemen van opsporingsambtenaar. De arts heeft de deontologische plicht neutraal te zijn en zich te onthouden van elk oordeel over een mogelijk daderschap.

Bijgevolg is de bijkomende voorwaarde gesteld door het Hof van Cassatie in de praktijk moeilijk toepasbaar.

  1. De patiënt-slachtoffer-regel

De patiënt-slachtoffer-regel is een uitzondering op het beroepsgeheim die ontstaan is uit eerdere rechtspraak van het Hof van Cassatie. De regel bepaalt dat het beroepsgeheim van de arts zich niet uitstrekt tot misdrijven waarvan de patiënt het slachtoffer is.[2]

Het Hof van Cassatie heeft in het arrest van 26 maart 2021 geoordeeld dat de patiënt-slachtoffer-regel slechts van toepassing is “in een geval waar de hulpverlener enkel met dat slachtoffer in contact is gekomen”. Met andere woorden, de arts kan zich niet beroepen op de patiënt-slachtoffer-regel indien hij ook met de dader in contact is gekomen.

De nationale raad heeft eerder al kritiek geuit op de patiënt-slachtoffer-regel.[3] Het beroepsgeheim heeft tot doel de vertrouwensrelatie tussen de arts en de patiënt te beschermen. Elke situatie waarin het beroepsgeheim in vraag wordt gesteld, moet door de arts worden beoordeeld op grond van de wettelijke uitzonderingen, in het bijzonder artikel 458bis Strafwetboek en de noodtoestand. Het loutere feit dat de patiënt het slachtoffer is geworden van een misdrijf, is geen voldoende reden voor de arts om het beroepsgeheim te doorbreken en de bevoegde instanties in te lichten. De nationale raad houdt dit standpunt aan, onverminderd de bijkomende voorwaarde die het Hof hieraan verbindt.


[1] Het betreft onder meer bepaalde vormen van voyeurisme, aanranding van de eerbaarheid en verkrachting, bepaalde feiten die te maken hebben met prostitutie, bepaalde feiten gelieerd aan kinderporno, doodslag, opzettelijke slagen en verwondingen, genitale verminking, kinderverwaarlozing, mensenhandel, etc.

[2] Cass. 18 juni 2010; Cass. 22 mei 2012; Cass. 31 oktober 2012

[3] Advies van de nationale raad van de Orde der artsen van 4 juli 2015, “Eerbiediging van het medisch geheim wanneer de arts verneemt dat zijn patiënt het slachtoffer was van een misdrijf”, a150004

Geneesmiddelen20/11/2021 Documentcode: a168021
Zorgovereenkomst tussen arts-patiënt over het gebruik van opioïden bij chronische pijn

ZORGOVEREENKOMST TUSSEN ARTS-PATIENT

OVER HET GEBRUIK VAN OPIOÏDEN BIJ CHRONISCHE PIJN

Deze zorgovereenkomst richt zich op het veilige en correcte gebruik van opioïden door chronische pijnpatiënten. Ze legt bindende afspraken vast tussen de patiënt en de arts(en). Artsen die opioïden voorschrijven kunnen deze zorgovereenkomst aan hun patiënten aanbieden.

Abstract

Deze Zorgovereenkomst richt zich op het veilige en correcte gebruik van opioïden door chronische pijnpatiënten. Ze legt bindende afspraken vast tussen de patiënt en de arts(en).

Een behandeling met opioïden kan enkel voor een noodzakelijke beperkte duur, nadat andere behandelingsalternatieven werden afgewogen. Opioïden kunnen talrijke ongewenste effecten teweegbrengen waaronder afhankelijkheid, tolerantie, slaperigheid, ... Deze vereisen een zorgvuldige begeleiding. Elk van de partijen dient zijn verantwoordelijkheid op te nemen en de nodige gegevens te delen.

De patiënt verbindt zich wat deze pijnbehandeling betreft tot de zorg van de in de overeenkomst betrokken arts(en). Hij koopt zelf enkel voor zichzelf de voorgeschreven medicatie en neemt deze in de voorgeschreven dosis en frequentie.

Bij het niet-naleven van de overeenkomst wordt de behandeling stopgezet, met respect voor de zorgcontinuïteit.

Deze overeenkomst heeft tot doel:

De patiënt te informeren over de voordelen, nadelen en risico's van het gebruik van opioïden[1];

  • Een veilig gebruik van opioïden te garanderen met het oog op de bestrijding van chronische pijn[2] bij de patiënt;

Afspraken te maken tussen de patiënt en de hierna vermelde zorgverleners;

  • De patiënt duidelijk te maken dat het niet-naleven van een afspraak zonder geldige reden leidt tot het stopzetten van de zorgovereenkomst.

Deze overeenkomst wordt gesloten tussen:

De patiënt

Voornaam en familienaam ...............................................................................................................................

INSZ-nummer .........................................................................................................................................................

Adres ....................................................................................................................................................................

E-mailadres....................................................................................................................................................

Tel. ..................................................................................................................................................................

De behandelende arts / de arts die de behandeling met opioïden start

Voornaam en familienaam ................................................................................................................................

RIZIV-nummer ................................................................................................................................................

Adres ..........................................................................................................................................................................

E-mailadres ...................................................................................................................................................

Tel. ..................................................................................................................................................................

De huisarts (enkel invullen als de huisarts niet de behandelend arts is)

Voornaam en familienaam ............................................................................................................................

RIZIV-nummer .................................................................................................................................................

Adres ...........................................................................................................................................................................

E-mailadres ............................................................................................................................................

Tel. ..............................................................................................................................................................................

De contractanten zijn op de hoogte van volgende informatie en komen overeen:

1.- Pijn en pijnbehandeling verschillen van persoon tot persoon. De patiënt lijdt aan chronische pijn. Dit is pijn die langer dan drie maanden aanhoudt. Chronische pijn kan gepaard gaan met slaapstoornissen, gemoedsstoornissen (angst, depressie), duistere gedachten, vermoeidheid, concentratiestoornissen, enz.

Als pijnbehandeling wordt door de arts een behandeling met opioïden voorgesteld. Opioïden zijn een soort pijnstillers met een vergelijkbaar effect van morfine. Zij kunnen soms bepaalde vormen van pijn verlichten, maar niet alle soorten pijn.

Het opvolgen en begeleiden van de patiënt is noodzakelijk voor het welslagen van de behandeling. De voorschrijvende arts zal regelmatig nagaan of de voordelen (nog altijd) opwegen tegen de nadelen van de behandeling met opioïden.

De behandelende arts, de huisarts garanderen een correcte en op wetenschappelijke evidentie gebaseerde begeleiding van de patiënt bij het gebruik en de evaluatie van het gebruik van opioïden.

De betrokken ondertekenende artsen verbinden zich ertoe regelmatig overleg te plegen over de behandeling, in het bijzonder bij de aanpassing van de dosering en het schema van toediening van de medicatie. Zij zorgen ervoor dat deze gegevens ook correct vermeld staan op de medicatievoorschriften.

Bij hun eventuele afwezigheid (bijvoorbeeld door vakantie) voorzien de hierboven genoemde artsen in een collega-vervanger die beschikt over het medisch dossier van de patiënt en over de nodige kennis omtrent het voorschrijven van opioïden.

De patiënt beseft dat de behandeling met opioïden voor een beperkte duur is en enkel zolang als nodig.

2.- Er bestaan mogelijk ook behandelingsalternatieven[3] voor een behandeling met opioïden. De behandelende arts/huisarts heeft deze met de patiënt besproken, evenals de voor- en nadelen ervan.

3.- De behandeling met opioïden kan ongewenste effecten met zich meebrengen, zoals afhankelijkheid en verslaving[4] waardoor het moeilijk kan worden met dit geneesmiddel te stoppen, tolerantie[5] waardoor de patiënt een hogere dosis nodig heeft om hetzelfde resultaat te bereiken, misselijkheid, braken, depressie, slapeloosheid, maar ook slaperigheid, constipatie, verminderde vruchtbaarheid en impotentie, jeuk, zweten, vermoeidheid, ...

Nu een behandeling met opioïden ook slaperigheid kan veroorzaken, beseft de patiënt dat zijn reactievermogen kan worden aangetast. Bijgevolg moet hij de nodige maatregelen nemen wanneer hij overweegt een vervoermiddel te besturen (auto, moto, fiets,...), machines te gebruiken of een activiteit uit te oefenen die een alertheid vereist.

De arts gaat bij het voorschrijven van geneesmiddelen na welke de invloed is op het rijgedrag van elk geneesmiddel afzonderlijk, in combinatie met andere geneesmiddelen of in combinatie met alcohol. De arts licht zijn patiënt in over de mogelijke gevolgen voor het rijgedrag.[6]

De arts die vaststelt dat zijn patiënt, houder van een rijbewijs, niet meer beantwoordt aan de geneeskundige normen van rijgeschiktheid, moet zijn patiënt op de hoogte stellen van de verplichting om zijn rijbewijs binnen de vier werkdagen in te leveren op de dienst rijbewijzen van zijn stad of gemeente.[7] De arts dient hiervan melding te maken in het medisch dossier van de patiënt.

4.- De patiënt beseft dat de kans op ongewenste effecten verhoogt wanneer hij opioïden inneemt en tegelijk alcohol drinkt, of slaapmiddelen of andere kalmerende middelen neemt. Maar ook andere geneesmiddelen met een werking ter hoogte van de hersenen kunnen dergelijk effect hebben.

5.- Met het oog op een optimale behandeling met opioïden en het beperken van de kans op ongewenste effecten, gaat de patiënt volledig akkoord met volgende, bindende afspraken:

  • De patiënt zal zijn behandelende arts en zijn huisarts volledig inlichten over alle geneesmiddelen die hij neemt. Indien hij in de toekomst overweegt andere geneesmiddelen te nemen, zal hij dit vooraf met zijn arts overleggen.
  • De patiënte zal haar behandelende arts en haar huisarts inlichten over een zwangerschap of plannen om zwanger te geraken.
  • De patiënt zal zich tijdens deze behandeling enkel opioïden laten voorschrijven door de arts(en) die deze overeenkomst mee ondertekent(en).
  • Het voorschrijven van de opioïden gebeurt telkens bij een fysiek contact tussen de patiënten één van de partijen van deze overeenkomst. Voorschriften kunnen niet telefonisch worden aangevraagd.
  • Deze medische voorschriften dienen steeds elektronisch opgesteld te worden.
  • De patiënt zal de opioïden altijd bij dezelfde apotheek ophalen.
  • De patiënt zal geen opioïden aankopen via een andere weg, bijvoorbeeld het internet.
  • De patiënt zal de opioïden enkel voor persoonlijk gebruik aanwenden. Hij zal de opioïden aan niemand anders geven of verkopen, nu dit ernstige schade kan veroorzaken om opioïden zonder medische begeleiding in te nemen.
  • De patiënt zal de opioïden gebruiken in de door de arts voorgeschreven dosis en frequentie en gedurende de door de arts voorgestelde periode.
  • Op verzoek van de arts zal de patiënt naar de raadplegingen komen om de evolutie in zijn gezondheidstoestand op te volgen.
  • Indien de behandelende arts en/of de huisarts de mening is toegedaan dat een psychosociale begeleiding wenselijk is omwille van de langdurigheid van de pijn en/of het gebruik van opioïden zal de patiënt daarvoor openstaan en dit bij voorkeur opvolgen.
  • De patiënt zal zijn behandelende arts en zijn huisarts onmiddellijk inlichten zodra hij meer pijn of ernstige ongewenste effecten ervaart.
  • De patiënt beseft dat er een risico is op verslaving aan opioïden. Daarom gaat hij akkoord om zich, in zijn belang, regelmatig te laten testen op alcohol- en/of drugsverslaving. De patiënt gaat ermee akkoord dat de behandelende arts of de huisarts het tijdstip bepaalt voor deze testen. Indien deze testen het overmatige gebruik van alcohol en/of geestverruimende stoffen aantonen, kunnen de betrokken arts(en) de overeenkomst beëindigen.
  • Met het oog op een zorgvuldige behandeling met beperking van de risico's gaat de patiënt akkoord dat zijn gezondheidsgegevens gedeeld worden tussen de zorgverleners met wie hij een therapeutische relatie heeft. Dit heeft tot gevolg dat de behandelende arts/huisarts en de apotheker medische gezondheidsgegevens over de patiënt verwerken en met elkaar uitwisselen en delen. Met het oog op de behandeling van de patiënt, stemt de patiënt ermee in dat andere artsen en de apothekers waarmee hij een therapeutische relatie aangaat, binnen de grenzen van de finaliteit en de proportionaliteit, kennis kunnen nemen van de zorgovereenkomst.
  • Met het oog op een kwaliteitsvolle zorgverlening stemt de patiënt toe in het aanmaken van een Globaal Medisch Dossier en een SUMEHR door zijn (huis)arts. Hij weet dat deze SUMEHR ingezien kan worden door elke arts met wie hij een therapeutische relatie heeft, zoals een huisarts met wacht of een spoedarts. De patiënt stemt eveneens toe in het aanmaken van een Gedeeld Farmaceutisch Dossier door de apotheker.
  • De patiënt beseft en aanvaardt dat indien hij één van bovenstaande afspraken niet naleeft of herroept, de arts het recht heeft de behandeling met opioïden, zelfs met onmiddellijke ingang, stop te zetten. De arts zal evenwel voorzien in de continuïteit van de zorg.
  • Deze overeenkomst vervalt niet bij vermindering van de dosis en/of afbouw van de behandeling met het opioïden en/of de overschakeling naar een ander opioïde (rotatie).

Deze zorgovereenkomst wordt opgemaakt in zoveel exemplaren als er partijen zijn en elke partij erkent een exemplaar te hebben ontvangen.

Deze zorgovereenkomst gaat in op: …/…/….

De patiënt (handtekening)

Schrijf «gelezen en goedgekeurd»

Datum: ………/………./20….

De behandelende arts (stempel en handtekening) De huisarts (stempel en handtekening)

Schrijf «gelezen en goedgekeurd» Schrijf «gelezen en goedgekeurd»
(indien van toepassing)

Datum: ………/………./20…. Datum: ………/………./20….



[1]Opioïden: een groep van krachtige pijnstillers, die ofwel afgeleid zijn van morfine ofwel (semi)synthetisch vervaardigd zijn. Deze bestaan uit commercieel beschikbare pijnstillers die enkel op voorschrift van de arts en enkel bij de apotheker verkrijgbaar zijn.

[2]Chronische pijn: pijn die langer dan drie maanden aanhoudt.

[3]Behandelingsalternatieven: andere behandelingen die mogelijk zijn om de chronische pijn te stillen.

[4]Verslaving: een voortdurende, dwangmatige drang om een psychoactief middel te gebruiken, met de onmogelijkheid om deze drang onder controle te houden, ondanks de (toekomstige) negatieve gevolgen die het gebruik van deze middelen met zich meebrengt (O’Brien CP e.a., What is in a word? Addiction versus dependence in DSM-V. American Journal of Psychiatry, 163, 764-765).

[5]Tolerantie: de gewenning die in het lichaam ontstaat bij het langdurige gebruik van deze opioïden.

[6] Art. N6, IV, 1.4, bijlagen van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs.

[7] Art. 46, koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs.

Beroepsgeheim20/11/2021 Documentcode: a168022
Slachtoffer van onwettig politiegeweld alsook de rol van het medisch attest inzake de bewijsvoering hiertegen.

Problematiek van onwettig politiegeweld : het handelen van de arts en de rol van het medisch attest inzake bewijsvoering

1. Inleiding

In een eerder advies van de nationale raad van de Orde der artsen, “Samenwerking tussen de politie, het openbaar ministerie en de ziekenhuizen – deontologische beginselen”[1], wordt uiteengezet hoe het artsenkorps en de politiediensten kunnen samenwerken met respect voor ieders finaliteit en bevoegdheden. In voornoemd advies wordt er verondersteld dat beide actoren hun bevoegdheden in eer en geweten uitoefenen en wordt er geen aandacht besteed aan eventuele misbruiken, bijvoorbeeld onwettig politiegeweld.

Naar aanleiding van een rapport[2] van Police Watch, het waarnemingscentrum voor politiegeweld van de Liga Voor Mensenrechten, heeft de nationale raad van de Orde der artsen in zijn vergadering van 20 november 2021 onderzocht hoe de arts moet handelen indien de patiënt aangeeft het slachtoffer te zijn van onwettig politiegeweld alsook de rol van het medisch attest inzake de bewijsvoering hiertegen.

2. Aangifte door het slachtoffer

Op 8 november 2021 heeft de Liga voor Mensenrechten in Nederlandstalig België een meldpunt voor slachtoffers en getuigen van politiegeweld gelanceerd, genaamd Police Watch, reeds bestaande in Franstalig België.[3] Het doel bestaat erin buitensporig politiegeweld in kaart te brengen en slachtoffers te adviseren inzake hun rechten en mogelijkheden voor klachtindiening.

Slachtoffers van onwettig politiegeweld kunnen een klacht indienen bij verschillende instanties, onder meer de Dienst Intern Toezicht, het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten (comité P), de Algemene Inspectie, de lokale ombudsdienst, het Kinderrechtencommissariaat en het Interfederaal gelijkekansencentrum Unia.[4]

Tot slot is het mogelijk voor het slachtoffer om aangifte te doen bij het parket of een klacht met burgerlijke partijstelling in te dienen bij de onderzoeksrechter.

Ter staving van de klacht, is er een belangrijke rol weggelegd voor het attest dat wordt opgesteld door een arts die de letsels vaststelt. Het is immers aan de patiënt om deel te nemen aan het bewijs van zijn beweringen, een reden waarom het medisch attest onmisbaar is. In deze context, dient de arts de patiënt een medisch attest te bezorgen dat voldoet aan de principes van medische deontologie, zoals beschreven in punt 3 van dit advies.

3. Rol van het medisch attest – deontologische beginselen

3.1. Principe: op vraag van de patiënt

De arts bezorgt de patiënt de medische documenten die hij nodig heeft.[5]

In de meeste gevallen zal de patiënt de arts zelf te kennen geven het slachtoffer te zijn geworden van onwettig politiegeweld en vragen zijn letsels te beschrijven met het oog op de bewijsvoering.

Het medisch attest zal dienen als bewijsmiddel voor zijn beweringen.

De arts is verplicht de patiënt het medisch attest te bezorgen dat hij nodig heeft. Elke arts wordt geacht bekwaam te zijn de externe letsels van een patiënt te beschrijven. Evenwel, indien hij zich niet bekwaam acht, heeft hij de verplichting de patiënt in te lichten en de patiënt door te verwijzen naar een andere gekwalificeerde arts.[6]

Het kan ook gebeuren dat de patiënt omwille van zijn verwondingen handelingsonbekwaam is geworden, bijvoorbeeld omdat hij zich bevindt in een toestand van coma, en het medisch attest wordt opgevraagd door de naasten van de patiënt met het oog op het indienen van een klacht. In dit geval zal de arts, in het belang van de patiënt, het medisch attest overhandigen aan diens wettelijke vertegenwoordiger.[7]

De arts noteert in het patiëntendossier of hij een attest heeft opgesteld, welke de inhoud ervan is en aan wie hij het attest heeft afgeleverd.

Tenslotte kan een medisch attest onder gesloten omslag worden afgeleverd aan de procureur des Konings of de onderzoeksrechter volgens de gebruikelijke procedures, zoals beschreven in het advies van de nationale raad van de Orde der artsen, ““Samenwerking tussen de politie, het openbaar ministerie en de ziekenhuizen – deontologische beginselen”[8].

3.2. Inhoud van het medisch attest – letselattestering

De arts stelt de medische documenten waarheidsgetrouw, objectief, voorzichtig en discreet op, met aandacht voor het vertrouwen dat de maatschappij in hem stelt. Hij vermeldt daarbij geen gegevens over derden.[9]

Het medisch attest dat letsels attesteert dient duidelijk, nauwkeurig en volledig te zijn.

De letsels dienen gedetailleerd te worden beschreven: het type letsel (schaving of schaafletsel, kneuzing, hematoom of bloeduitstorting, scheurwonde of laceratie, steekwonde, snijwonde enz.), de afmetingen (de lengte, de breedte), de kleur, de vorm, de omvang, de precieze anatomische locatie en de diepte indien mogelijk. Het is aangewezen om foto’s (overzicht en detail met meetstaf) als bijlage toe te voegen aan het medisch attest of deze te bewaren in het patiëntendossier.

Het attest maakt een onderscheid tussen de objectieve vaststellingen door de arts en de subjectieve klachten van de patiënt. In geen geval bepaalt de arts welk mechanisme de letsels heeft veroorzaakt, evenmin wie de letsels heeft toegebracht. Hoogstens kan worden bepaald dat hetgeen de patiënt beschrijft compatibel is met de objectief vastgestelde letsels.

Het medisch attest vermeldt de dagen van arbeidsongeschiktheid.

De arts dateert het medisch attest op de dag van de redactie en voegt een kopie toe aan het patiëntendossier.

4. Rol van de arts – bijzondere situaties

4.1. Medisch attest in verband met geschiktheid tot verhoor of opsluiting

Het is niet de taak van de behandelende arts een geschiktheidsattest af te leveren tot verhoor of opsluiting. De behandelende arts is gerechtigd de vraag van de politiediensten om dergelijke attesten op te stellen, te weigeren.

Geschiktheidsattesten tot verhoor of opsluiting kunnen enkel worden afgeleverd door een arts-gerechtsdeskundige, die wordt aangesteld door een gerechtelijke overheid.

4.2. Aanwezigheid van politie tijdens de zorgverlening

De situatie kan zich voordoen dat een persoon onder politiebegeleiding naar het ziekenhuis wordt gebracht voor verzorging.

In een eerder advies van de nationale raad[10] werd gesteld dat de arts de aanwezigheid van de politie in de behandelruimte of in de onmiddellijke nabijheid moet toelaten, indien de politieambtenaar van oordeel is dat de patiënt een bedreiging vormt voor de fysieke integriteit van de arts of het ziekenhuispersoneel. Wanneer de patiënt het slachtoffer is geworden van onwettig politiegeweld, bevindt hij zich evenwel in een zeer kwetsbare positie. De patiënt zal zich niet durven uitdrukken, uit angst voor latere represailles.

De nationale raad onderkent de kwetsbare positie van het slachtoffer en hecht belang aan het recht op privacy en de intimiteit van de patiënt, maar behoudt evenwel haar eerder standpunt, te meer omdat het voor de arts zeer moeilijk is om in te schatten in hoeverre de patiënt een gevaar vormt voor de fysieke integriteit van de arts en het ziekenhuispersoneel, waarvoor de arts mede verantwoordelijk is.

De arts kan bij een sterk vermoeden van onwettig politiegeweld vragen aan de politieambtenaar om zich te verwijderen uit de behandelruimte, al blijft deze laatste bevoegd om de situatie te beoordelen en al dan niet gevolg te geven aan de vraag van de arts. De arts noteert zijn vraag en de aanwezigheid van de politie in het patiëntendossier.

In deze context is het ook van belang dat de arts de letsels in het patiëntendossier noteert overeenkomstig de richtlijnen in punt 3.2 van dit advies.

4.3. Handboeien tijdens de zorgverlening

De politiediensten hebben de bevoegdheid de patiënt te boeien overeenkomstig de principes van legaliteit, noodzakelijkheid en proportionaliteit.

De arts respecteert de beslissing van de politie om de patiënt geboeid te laten en kan zich slechts tegen deze beslissing verzetten om medische redenen, bijvoorbeeld wanneer het geboeid laten van de patiënt de zorgverlening hindert. In dat geval spreken de arts en de politiediensten onderling af hoe beiden hun taken veilig en kwalitatief kunnen vervullen. Beiden zijn gehouden tot de naleving van de wettelijke hulpverplichting zoals bepaald in artikel 422bis van het strafwetboek.

4.4. Gerechtelijk-geneeskundig bezwaar – model III C

Indien de arts die het overlijden vaststelt, twijfelt over de oorzaak ervan (natuurlijk of gewelddadig), kruist hij op strook A van het formulier III C het vakje “ja” aan in de rubriek “gerechtelijk-geneeskundig bezwaar”. Daarnaast kruist hij op strook C van hetzelfde formulier onder punt 1 (aard van het overlijden) het vakje “kan niet bepaald worden” aan.

De arts die gevraagd wordt een overlijdensattest op te maken, vervult zijn opdracht op onafhankelijke en objectieve wijze en mag hierbij geen eventuele druk ondervinden door de politiediensten.[11]


[1] Advies van de nationale raad van de Orde der artsen van 12 december 2020, a167039

[2] Police Watch, “Violences policières et la charge de la preuve: le rôle du certificat médical”, Analyse_LDH_Le-rôle-du-certificat-médical_version-longue_decembre-2020.pdf (liguedh.be)

[3]Police Watch - Accueil; Police Watch

[4]Liga voor Mensenrechten | Dossier politiegeweld in België

[5] Art. 26, lid 1, Code van medische deontologie

[6] Art. 6, Code van medische deontologie

[7] Overeenkomstig de cascade zoals bepaald door art. 14, Wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt

[8] Advies van de nationale raad van de Orde der artsen van 12 december 2020, a167039

[9] Art. 26, Code van medische deontologie

[10] Advies van de nationale raad van de Orde der artsen van 12 december 2020, a167039

[11] Zie ook advies nationale raad van de Orde der artsen van 15 februari 2020, “Druk die een arts kan ondervinden wanneer een overlijdensattest model III C/D dient te worden opgesteld”, a167003

Beroepsgeheim25/06/2021 Documentcode: a168012
Gebruik van camera's in een ziekenhuis voor medisch toezicht of onderwijsdoeleinden

In zijn vergadering van 19 juni 2021 heeft de nationale raad van de Orde der artsen onderzocht onder welke voorwaarden het deontologisch aanvaardbaar is dat een patiënt gefilmd wordt met het oog op medisch toezicht tijdens een ziekenhuisopname of voor onderwijsdoeleinden.

De nationale raad herinnert eraan dat hij op 21 september 2019 een advies uitbracht over het installeren van een bewakingscamera in de onderzoeksruimte van een medische praktijk met als doel misdrijven te voorkomen of vast te stellen, getiteld “Bewakingscamera in een geneeskundepraktijk”.

Indien het gaat over het verwerken van beelden betreffende de gezondheid van een patiënt voor wetenschappelijk onderzoek, verwijst de nationale raad naar punt 3., B, van het document “Inleiding op de medische deontologie 2019-2020”.

1. Gebruik van camera’s voor medisch toezicht tijdens een ziekenhuisopname

Aangezien cameratoezicht een aanzienlijke aantasting van de privacy vormt, die de patiënt ook als een aantasting van zijn waardigheid kan ervaren, dient het slechts ingeschakeld te worden na een diepgaande ethische en medische reflectie. De hoofdarts, het diensthoofd en de functionaris voor gegevensbescherming (DPO) worden op de hoogte gebracht opdat de regels betreffende de gegevensbescherming worden gerespecteerd.

De gezondheidstoestand van de patiënt dient een permanent visueel toezicht te rechtvaardigen, zowel om een diagnose te stellen als om hem te verzorgen.

Het zorgteam moet ervan overtuigd zijn dat het gebruik van dit toestel bijdraagt tot de kwaliteit van de zorg en dat minder ingrijpende bewakingsapparatuur, zoals een monitoringstoestel, geen geschikt toezicht kan bieden.

Indien een beroep op cameratoezicht essentieel lijkt, moet het beperkt blijven tot wat nodig is voor de toezichtbehoeften van de patiënt. De ruimte waar gefilmd wordt, de periode gedurende welke gefilmd wordt, de noodzaak al dan niet op te nemen, de personen die de beelden kunnen bekijken, zijn allemaal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden om de inbreuk op het privéleven van de patiënt zo veel mogelijk te beperken en zijn welzijn te bevorderen.

Camera’s mogen de persoonlijke relatie tussen de leden van het zorgteam en de patiënten niet verstoren, noch door de frequentie van de contacten te verminderen, noch door de spontaniteit ervan aan te tasten. Medische onderzoeken en verzorging moeten altijd uitgevoerd worden in omstandigheden die de privacy van de betrokkene vrijwaren.

De patiënt dient vooraf ingelicht te worden over het plan camera’s in te zetten, de medische redenen ervoor en het gebruik dat gemaakt zal worden van de beelden. Hij moet, indien mogelijk, volledig ingelicht worden over de concrete modaliteiten voor het maken van beelden, de bewaring ervan, de toegang ertoe, de mogelijke alternatieven op het gebied van toezicht, enz.

De patiënt, of in voorkomend geval zijn vertegenwoordiger, moet ermee instemmen gefilmd te worden met het oog op medisch toezicht. De weigering van de patiënt betekent niet dat hij geen recht meer heeft op kwaliteitsvolle verstrekkingen.

Wanneer, in spoedeisende omstandigheden, de wil van de patiënt of zijn vertegenwoordiger onzeker is, dient de zorgverstrekker onmiddellijk de nodige handelingen te stellen in het belang van de patiënt. De zorgverstrekker noteert de handeling in het patiëntendossier en tracht de toestemming van de patiënt te bekomen van zodra dit mogelijk is.

De beelden mogen enkel bekeken worden door een gezondheidszorgbe-roepsbeoefenaar, bekwaam voor het uitoefenen van medisch toezicht, die betrokken is bij de zorg en in de mate dat dit noodzakelijk is voor de de zorg waarmee hij belast is.

Het medisch beroepsgeheim, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de regels inzake de verwerking van persoonsgegevens en de rechten van de patiënt moeten gewaarborgd worden.

2. Verwerking van medische beelden met onderwijsdoeleinden – Schriftelijke en duidelijke goedkeuring

Beelden met betrekking tot de fysieke of mentale gezondheid van een identificeerbare natuurlijke persoon, met inbegrip van de toediening van gezondheidszorg, die informatie over de gezondheidstoestand van die persoon onthullen, zijn persoonsgegevens betreffende de gezondheid, waarvan de verwerking onderworpen is aan de naleving van de AVG en de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens.

Om beelden betreffende de gezondheid van een identificeerbare persoon rechtmatig te kunnen verwerken, moet ook toegezien worden op de naleving van de andere geldende wetgevingen, met name inzake het medisch beroepsgeheim en het recht op afbeelding.

Rekening houdend met de medische ethiek en de wet, is de nationale raad van oordeel dat persoonsgegevens (betreffende een geïdentificeerde of rechtsreeks of onrechtstreeks identificeerbare natuurlijke persoon) niet voor onderwijsdoeleinden gebruikt mogen worden zonder de voorafgaande geïnformeerde en schriftelijke toestemming van de patiënt.

Indien de patiënt met een dergelijk gebruik instemt, moeten alle nodige maatregelen genomen worden om de identificatie van de patiënt tot een minimum te beperken, bijvoorbeeld door toepassing van pseudonimisering (zoals omschreven in artikel 4, 5de lid, van de AVG).

Om een geïnformeerde toestemming te kunnen geven, moet de patiënt vooraf volledig ingelicht worden over de modaliteiten van deze verwerking van hem betreffende beelden voor onderwijsdoeleinden, zodat hij er al dan niet mee kan instemmen met kennis van zaken.

Ziekten (Overdraagbare-)19/06/2021 Documentcode: a168013
Het medisch beroepsgeheim – informatie aan de vader van een pasgeborene betreffende de behandeling die wordt voorgeschreven aan het kind omwille van de seropositiviteit van de moeder.

In zijn vergadering van 19 juni 2021 onderzocht de nationale raad van de Orde der artsen een vraag betreffende het informeren van de vader van een pasgeborene over de behandeling die zijn kind krijgt door de seropositiviteit van de moeder, waarvan de vader niet op de hoogte is.

De arts die wordt geconfronteerd met dergelijke situatie dient rekening te houden met meerdere juridische, ethische en deontologische beginselen.

1- De arts waakt over het welzijn van de patiënt.

Zowel moeder als kind zijn patiënten; de gezondheidstoestand van beiden vereist evenveel aandacht.

2- Bij alle beslissingen die het kind betreffen, komen de belangen van het kind op de eerste plaats. (art. 22, Grondwet; art. 3.1, Verdrag inzake de rechten van het kind, New York, 20 november 1989)

3- De vertrouwensrelatie met het zorgteam houdt in dat de patiënt hen in vertrouwen kan nemen, toegang krijgt tot de beste zorg en zich houdt aan de behandeling. In het geval van HIV-positieve patiënten leidt dit tot een aanzienlijke vermindering van het risico van overdracht.

Preventie van HIV-overdracht van moeder op kind, door de behandeling van zowel moeder als kind, is van fundamenteel belang. De moeder moet naar behoren ingelicht worden over de ernstige gevolgen voor de gezondheid van het kind indien zij zich niet houdt aan de behandeling.

4- Het pasgeboren kind van een seropositieve moeder vereist speciale zorg, preventiemaatregelen en monitoring bij de geboorte, maar ook op lange termijn, zelfs als het kind niet besmet is (met name door de blootstelling aan antiretrovirale geneesmiddelen).

Het informeren van beide ouders over deze aspecten, het goed begrijpen en naleven ervan zijn noodzakelijk voor de goede gezondheid van de baby.

5- De arts is gehouden tot het beroepsgeheim, dat niet enkel de geheimen beschermt die de patiënt hem heeft toevertrouwd, maar ook alle inlichtingen waarvan de arts kennis heeft genomen in of ter gelegenheid van de uitoefening van zijn beroep (artikel 25 van de Code van medische deontologie 2018, zie ook artikel 458 van het Strafwetboek).

De seropositiviteit van de moeder is informatie die onder het medisch geheim valt bij het gehele medische team dat zorg verstrekt aan de moeder en het kind.

7- De arts moet de ouders die het ouderlijk gezag over het kind uitoefenen of de voogd voorafgaand infomeren over de zorg die het kind nodig heeft en dient hun toestemming te bekomen alvorens de zorg toe te dienen. (artt. 8 en 12, §1 van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt en artikel 20, 1ste lid, van de Code van medische deontologie 2018).

Er bestaat een wettelijk weerlegbaar vermoeden dat inhoudt dat ten aanzien van derden die te goeder trouw handelen, elke ouder geacht wordt te handelen met instemming van de andere ouder wanneer hij of zij alleen een handeling stelt die verband houdt met gezag (artikel 373, 2de lid, van het Burgerlijk Wetboek).

Het lid van het verzorgend team dat weet dat de vader niet op de hoogte is van de seropositiviteit van de moeder van zijn kind, kan zich niet op voormeld vermoeden beroepen om te rechtvaardigen dat de vader niet geïnformeerd wordt over de behandeling die op het kind toegepast wordt, ook al heeft de moeder daarmee ingestemd.

In het belang van het kind en teneinde elke bedreiging van zijn leven of elke ernstige aantasting van zijn gezondheid te voorkomen, wijkt de arts, in voorkomend geval in multidisciplinair overleg, af van de door de ouders genomen beslissing betreffende de toe te dienen zorg (artikel 15, §2 van de voornoemde wet van 22 augustus 2002).

Informatie is een recht dat verschilt van het recht om in te stemmen met een behandeling. Het feit dat de behandeling zo onontbeerlijk is dat het zorgteam deze zelfs zonder toestemming van de ouders zal toepassen om ernstige schade aan de gezondheid van het kind te voorkomen, doet geen afbreuk aan het recht van de ouders om geïnformeerd te worden over de zorg die aan hun kind verleend wordt.

8- De patiënt heeft recht op inzage in en afschrift van zijn dossier; dit recht wordt uitgeoefend door de ouders of de voogd zolang het kind minderjarig is (artikel 8 van voornoemde wet van 22 augustus 2002).

De bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de patiënt kan rechtvaardigen dat de arts het verzoek van de vertegenwoordiger van de minderjarige om inzage in of afschrift van zijn dossier te krijgen, geheel of gedeeltelijk afwijst (artikel 15, § 1, van de voornoemde wet van 22 augustus 2002).

In het onderhavige geval is de toepassing van deze uitzondering betwistbaar, aangezien het niet gaat om de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de minderjarige ten opzichte van zijn vader, maar veeleer om de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de moeder.

Advies van de Nationale Raad

De bekendmaking van iemands seropositiviteit aan zijn entourage is moeilijk.

Een zwangere vrouw, op het ogenblijk dat ze in het ongewisse verkeert omtrent de virologische overdracht naar haar baby, bevindt zich in een psychologisch kwetsbare situatie omwille van de angst voor de reactie van haar partner bij de onthulling van haar seropositiviteit.

Zodra de zwangerschap aangekondigd is, moet zij psychologische steun krijgen om haar gerust te stellen, haar tot rede te brengen en haar te helpen haar seropositiviteit aan haar partner bekend te maken en om het paar te helpen een goede relatie met hun kind te ontwikkelen, ondanks de beangstigende context.

Net als de moeder heeft de vader van een pasgeboren kind het recht om spontaan door de gezondheidswerker ingelicht te worden over de preventieve behandeling die zijn kind krijgt en over de verantwoording van de diagnostische onderzoeken die verricht worden.

Geconfronteerd met de directe vragen van de vader over de zorg, zou zijn vertrouwen in het zorgteam sterk aangetast worden door ontwijkende of zelfs valse antwoorden.

Het informeren van de vader zal hem in staat stellen de gezondheid van zijn kind actief te volgen en eraan bij te dragen, terwijl zijn onwetendheid hem zou kunnen beletten adequaat te reageren.

Het verlies van vertrouwen in de medische wereld zou zeer nadelig kunnen zijn indien hij bij toeval de reden zou vernemen van de behandeling die zijn kind ondergaat of indien zou blijken dat het kind besmet is.

Indien een antiretrovirale, profylactische behandeling aan de neonaat wordt voorgeschreven, kan de informatie die de behandeling rechtvaardigt niet onthouden worden aan de vader, die het ouderlijk gezag heeft.

Wanneer een moeder weigert haar seropositiviteit bekend te maken aan de vader van de baby, staat het gezondheidsteam voor een dilemma tussen enerzijds het respecteren van het geheim dat de patiënt in staat gesteld heeft hen in vertrouwen te nemen en toegang te krijgen tot zorg in het belang van het kind, en anderzijds het informeren van de vader over de behandelingen, opdat maatregelen kunnen worden genomen en monitoring kan gebeuren die nodig zijn om de gezondheid van het kind te beschermen vanwege het besmettingsrisico.

De nationale raad beveelt aan dat in dit geval het belang van het kind nagestreefd wordt en dat de voorkeur gegeven wordt aan de oplossing die toegang biedt tot de beste zorg en behandeling om het kind te beschermen tegen ernstige schade aan zijn gezondheid, zelfs indien dit betekent dat het risico van besmetting als gevolg van de HIV-status van de moeder onthuld moet worden.

Alvorens een beslissing te nemen, moet rekening gehouden worden met de bijzondere medische, psychologische en sociale omstandigheden. Het welzijn van het kind vereist zorg, maar ook een omgeving die bevorderlijk is voor zijn ontwikkeling. De nationale raad beveelt aan dat het besluit het resultaat is van overleg binnen een ervaren multidisciplinair team.

In zo'n moeilijke situatie moet de beslissing gepaard gaan met de nodige multidisciplinaire, medische, psychologische en sociale ondersteuning voor beide ouders en het kind.

In zijn advies van 14 januari 2006, getiteld "HIV-positieve moeder", heeft de nationale raad geoordeeld dat er voldoende dwingende wettelijke en deontologische bepalingen zijn op grond waarvan het kind behandeld kan worden zonder dat de vader in kennis gesteld hoeft te worden van de toestand van de moeder.

In het onderhavige advies heeft de nationale raad dit standpunt herzien, aangezien het behoud van de gezondheid van een kind dat blootgesteld is aan besmettingsgevaar niet alleen een medische behandeling vereist maar ook voorzorgsmaatregelen en dagelijkse controle. Het belang van het kind is het doorslaggevend element om te verantwoorden dat de vader wordt ingelicht over de zorg die aan zijn kind wordt verleend.

COVID-1920/03/2021 Documentcode: a168004
Deontologische en ethische aspecten van de verwerking van gegevens met betrekking tot vaccinaties tegen COVID-19

De nationale raad van de Orde der artsen bestudeerde op 20 maart 2021 de deontologische en ethische aspecten betreffende de doorgifte door de arts van persoonsgegevens van patiënten die in aanmerking komen voor prioritaire vaccinatie tegen COVID-19.

Bij vele artsen rees de vraag of zij in navolging van het voorliggende “Samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot vaccinaties tegen COVID-19 informatie van hun patiënten met ernstige ziekte ter beschikking mogen stellen aan de gegevensbank met de vaccinatiecodes om voorrang te krijgen bij de vaccinatie-uitrol tegen COVID-19.

Juridische kader

Overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek zijn artsen gehouden tot het beroepsgeheim, buiten het geval dat de wet hen toelaat of verplicht om hetgeen hen is toevertrouwd bij de uitoefening van hun beroep bekend te maken. Het samenwerkingsakkoord tussen de federale overheid, de gemeenschappen en de gewesten betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot vaccinaties tegen COVID-19, is een wetgevend instrument[1] dat de arts toelaat de strikt noodzakelijke persoonsgegevens van de patiënten waarvan men oordeelt dat zij in aanmerking komen voor een prioritaire vaccinatie door te geven aan het gemeenschappelijk informatiesysteem dat wordt opgezet voor de uitnodiging van de personen voor vaccinatie, voor de organisatie van de vaccinatie en voor de registratie van de vaccinatie.

Er wordt rekening gehouden met het principe van de minimale gegevensverwerking.[2] De arts vermeldt enkel de persoonsgegevens van zijn patiënten die in aanmerking komen voor een prioritaire vaccinatie omwille van hun gezondheidstoestand, zonder de diagnose te vermelden. De gegevensbank bevat aldus geen gegevens over de gezondheidstoestand van de patiënt, met uitzondering van de aanduiding van de vaccinatiestatus.

In verhouding tot het beroepsgeheim

De nationale raad is van oordeel dat er geen schending van het beroepsgeheim optreedt indien een arts die een zorgrelatie heeft met de betrokkene, op basis van de informatie waarover het/hij/zij beschikt over de gezondheidstoestand van een persoon, van oordeel is dat die persoon in aanmerking komt voor prioritaire vaccinatie en dit feit aanmerkt in de gegevensbank met de vaccinatiecodes, zonder dat enige onderliggende reden wordt meegegeven.

In verhouding tot de ethiek en de deontologie

De prioriteringsregels voor de vaccinatie zijn opgesteld op basis van 4 criteria: de leeftijd, de gezondheidstoestand (meer bepaald het feit of de persoon al dan niet lijdt aan bepaalde onderliggende aandoeningen zoals vastgelegd door de Hoge Gezondheidsraad), het beroep en/of de plaats van tewerkstelling van de betrokkene. Deze prioriteringsregels zijn fijnmazig opgesteld en beogen dat personen met een hoger risico vlugger aan bod komen bij de vaccinatie-uitrol. Hierdoor wordt ziekte en eventuele mortaliteit ingeperkt zeker als men rekening houdt met de relatief lange periode die nodig zal zijn om alle mensen te vaccineren. Bovendien is de prioritering van chronisch zieke patiënten een daad van solidariteit en een hart onder de riem voor mensen die omwille van hun gezondheid problemen ondervinden op fysiek, psychisch en dikwijls ook op financieel vlak.


[1] Op basis van artikel 92bis, §1 van de Bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen kunnen de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten samenwerkingsakkoorden sluiten die onder meer betrekking hebben op de gezamenlijke oprichting en het gezamenlijk beheer van gemeenschappelijke diensten en instellingen, op het gezamenlijk uitoefenen van eigen bevoegdheden, of op de gemeenschappelijke ontwikkeling van initiatieven.

[2] Dit betekent dat de gegevensverwerking toereikend is, ter zake dienend en beperkt tot wat noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, art. 5, 1, c), Algemene Verordening Gegevensbescherming

Persoonlijke levenssfeer20/03/2021 Documentcode: a168003
Recht van de ziekenhuisarts toegang te hebben tot de persoonsgegevens opgenomen in het ziekenhuisdossier om zich te verdedigen in rechte.

Dit advies betreft het recht van de ziekenhuisarts toegang te hebben tot de persoonsgegevens opgenomen in het ziekenhuisdossier van de instelling waar hij werkt betreffende een patiënt met wie de ziekenhuisarts een therapeutische relatie had, om zich in rechte te verdedigen. Het breidt zich niet uit tot andere verwerkingen van deze gegevens door het ziekenhuis of de ziekenhuisarts.

1. De AVG[1] is van toepassing op de verwerking van de gegevens opgenomen in het ziekenhuisdossier.

De verwerkingsverantwoordelijke van het ziekenhuisdossier ziet erop toe dat de verwerking van de persoonsgegevens betreffende de gezondheid die het bevat in overeenstemming is met alle eisen opgelegd door de AVG[2].

Het ziekenhuis stelt een reglement voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer op die ter kennis gebracht wordt van de patiënten van het ziekenhuis[3], houdt een lijst bij van de categorieën van personen die toegang hebben tot de persoonsgegevens betreffende de gezondheid met een nauwkeurige beschrijving van hun functie ten opzichte van de verwerking van de gezondheidsgegevens[4], en een register van de verwerkingsactiviteiten[5].

Voordat hij de gegevens in het ziekenhuisdossier verwerkt met het oog op zijn verdediging in rechte, moet de ziekenhuisarts nagaan of hij dit doet zonder te handelen in strijd met zijn verplichtingen en met die van het ziekenhuis tegenover de patiënten inzake de verwerking van de patiëntengegevens, zoals deze ervan ingelicht werden[6].

Indien voornoemde documenten niet bepalen dat de ziekenhuisarts de gezondheidsgegevens in het ziekenhuisdossier mag verwerken om zich te verdedigen in rechte, moet deze overleg plegen met de functionaris voor gegevensbescherming van het ziekenhuis die hem zal helpen om zijn verplichtingen inzake de naleving van de regels betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer correct in te schatten.

De verwerking van persoonsgegevens om zich in rechte te verdedigen is een uitzondering op het verbod persoonsgegevens betreffende de gezondheid te verwerken[7]. Dergelijke verwerking dient te voldoen aan alle voorwaarden gesteld door de AVG, wat onder meer inhoudt dat de betrokken persoon ingelicht wordt over de verwerking van zijn gegevens voor de uitoefening van het recht op verdediging in rechte[8], dat de gebruikte persoonsgegevens betreffende de gezondheid afkomstig uit het ziekenhuisdossier toereikend en ter zake dienend zijn in deze context en dat er niet meer gegevens dan nodig verwerkt worden[9].

2. De regels inzake bescherming van de gegevens en van het medisch geheim[10] vullen elkaar aan. De ene doet geen afbreuk aan de andere.

De rechtspraak heeft aangenomen dat artikel 458 van het Strafwetboek geen absolute verplichting tot zwijgen inhoudt wanneer degene die tot het bewaren van een beroepsgeheim is gehouden, zich in rechte moet verdedigen.

Uit het advies van de nationale raad kan niet afgeleid worden dat de geheimplicht verdwijnt maar wel dat de arts goede redenen kan hebben om het geheim op te heffen binnen de perken nodig voor zijn verdediging, dit wil zeggen op evenredige en relevante wijze.

3. Het vertrouwen van de patiënt is fundamenteel voor de ontwikkeling van de technologische hulpmiddelen. Deze bieden, door de gegevensuitwisseling en -inzage die ze mogelijk maken, voordelen op het vlak van de kwaliteit en continuïteit van de zorg maar ook op het vlak van ondersteuning bij de uitoefening van het beroep.

Het is aan de artsen dit vertrouwen niet te ondermijnen, noch dat van de confraters die de gegevens die ze verzamelden delen, door rekening te houden met de principes betreffende het medisch geheim en de verwerking van persoonsgegevens.

Tot slot vestigt de nationale raad de aandacht van de artsen op de regels waaraan de wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg, die in werking treedt op 1 juli 2021, de toegang tot de gezondheidsgegevens onderwerpt[11].


[1] Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming)

[2] Art. 4, 7), art. 5.2. en art. 24, AVG

[3] Bijlage N1, Bijlage A, III. Organisatorische normen, 9°quater, van het koninklijk besluit van 23 oktober 1964 tot bepaling van de normen die door de ziekenhuizen en hun diensten moeten worden nageleefd

[4] Art. 9, 1°, van de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van de natuurlijke personen ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens en art. 32. 4 AVG

[5] Art. 30, AVG

[6] Art. 13, AVG

[7] Art. 9.2, f), AVG

[8] Art. 13, AVG

[9] Art. 5.1, a), b) en c), AVG

[10] Art. 458, Strafwetboek

[11] Art. 36 tot 40 van de wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg

Beroepsgeheim12/12/2020 Documentcode: a167041
Uitbrengen van advies door de zorgpsychiater van de gevangenisinstelling over de verantwoordelijkheid van de geïnterneerde in de context van een tuchtprocedure

De nationale raad van de Orde der artsen onderzocht in zijn vergadering van 12 december 2020 de vraag of de arts-psychiater die instaat voor de behandeling van geïnterneerden in een gevangenisinstelling mag oordelen over de verantwoordelijkheid van een geïnterneerde in de context van een tuchtprocedure.

In principe is de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden van toepassing op alle gedetineerden, inclusief de geïnterneerden. Dit betekent dat het tuchtregime in de gevangenisinstellingen zoals bepaald door titel VII van voornoemde wet ook van toepassing is op geïnterneerden.

In de rechtsleer en de rechtspraak heeft men zich al geregeld de vraag gesteld of het opleggen van een tuchtsanctie aan een geïnterneerde gerechtvaardigd is.(1) De vraag stelt zich in hoeverre een geïnterneerde verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn daden en of de tuchtrechtelijke inbreuk aan hem toerekenbaar is.

Het is een gunstige evolutie dat de gevangenisinstellingen rekening trachten te houden met de vraag van verantwoordelijkheid van een geïnterneerde voor de gepleegde tuchtrechtelijke inbreuk. Het is dan ook onontbeerlijk dat een arts-psychiater wordt betrokken bij het oordeel over de toerekeningsvatbaarheid van de betrokken geïnterneerde.

Het is evenwel van belang dat de arts-psychiater, aan wie wordt gevraagd of de geïnterneerde verantwoordelijk kan worden gehouden of niet, zijn oordeel op een onafhankelijke, onpartijdige, zorgvuldige en integere manier kan vormen. Deze opdracht toekennen aan de (behandelende) zorgpsychiater van de geïnterneerde, zou de principes van onafhankelijkheid en de onpartijdigheid in het gedrang kunnen brengen. Het is dienvolgens aangewezen dat deze opdracht wordt toegekend aan een externe arts-psychiater.

Los van voornoemde deontologische principes, is de zorgpsychiater gehouden tot het beroepsgeheim. Het toevoegen van elementen uit het medisch dossier van de geïnterneerde aan diens tuchtdossier, betekent een inbreuk op het beroepsgeheim. Daarnaast kan het deelnemen aan het oordeel van toerekeningsvatbaarheid de opgebouwde vertrouwensrelatie tussen de zorgpsychiater en de geïnterneerde ontwrichten.

Tenslotte dient te worden gewezen op het recht op psychiatrische zorg en therapie van de geïnterneerde, dat meermaals werd bevestigd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Dit fundamenteel recht op zorg komt mogelijks in het gedrang wanneer de medische gegevens, verzameld in de context van de zorgrelatie, worden gebruikt om de geïnterneerde tuchtrechtelijk te sanctioneren. Dit zou als gevolg kunnen hebben dat de geïnterneerde geen beroep meer doet op de zorgpsychiater of niet meer vrijuit kan spreken, uit angst voor latere represailles in een tuchtprocedure.

De gevangenisinstelling kan tegemoet komen aan voornoemde problematieken door een beroep te doen op een onafhankelijk expert ter bepaling van de toerekeningsvatbaarheid van de geïnterneerde in de context van een tuchtprocedure, en niet op de zorgpsychiater van de gevangenisinstelling zelf.



(1) O. Nederlandt en O. Michiels, "Le régime disciplinaire appliqué aux internés: irresponsables au pénal, responsables au disciplinaire?", Journal des Tribunaux 2016, 561-570.


Beroepsgeheim12/12/2020 Documentcode: a167039
Samenwerking tussen de politie, het openbaar ministerie en de ziekenhuizen – deontologische beginselen

Samenwerking tussen de politie, het openbaar ministerie en de ziekenhuizen - algemene beginselen

Inhoud

1. Inleiding

2. Bijzondere situaties

2.1. De patiënt pleegt een strafbaar feit in het ziekenhuis

2.2. De arts neemt kennis van een strafbaar feit buiten het ziekenhuis - patiënt als dader of slachtoffer

2.3. Verdovende middelen op of in het lichaam van de patiënt

2.4. Patiënt onder politiebegeleiding

2.5. Voorrang verlenen aan politie op spoedgevallendiensten

2.6. Politie betreedt het ziekenhuis

2.7. Politie vraagt om inlichtingen over interventies ziekenhuis

2.8. Verhoor in het ziekenhuis

2.9. Vermiste personen

2.9.1. Inschatten van het "onrustwekkend karakter" van de verdwijning

2.9.2. Opsporing van de patiënt

2.9.3. Ten behoeve van het opstellen van een ante-mortem dossier

2.10. Medisch attest in verband met geschiktheid tot opsluiting

2.11. Wettelijke middelen ter ondersteuning van het opsporings- of gerechtelijk onderzoek

2.11.1. De getuigenis in rechte

2.11.2. casusoverleg

2.11.3. Aanstellen van een arts-gerechtsdeskundige tijdens het onderzoek - afname bloed of speeksel in het kader van opsporen intoxicatie (alcohol, drugs) of ter bepaling van een DNA-profiel

2.11.3.1. Algemeen

2.11.3.2. Gerechtelijke bloedafname

2.11.3.3. Specifieke toepassing: gerechtelijke bloedafname indien het slachtoffer mogelijk besmet is met een ernstige ziekte ter gelegenheid van een strafbaar feit

2.11.3.4. DNA-onderzoek

2.12. Bewakingscamera's plaatsen om misdrijven in het ziekenhuis te voorkomen of vast te stellen

3. Besluit

1. Inleiding

Binnen de context van het ziekenhuisgebeuren, hebben artsen en ziekenhuisinstellingen een andere finaliteit dan politiediensten en parketten. Waar eerstgenoemden tot doel hebben kwaliteitsvolle zorg te verstrekken aan iedere patiënt die zich aanbiedt op de ziekenhuisdienst, hebben laatstgenoemden de taak de veiligheid van de maatschappij te waarborgen en objectieve vaststellingen te doen om naderhand de waarheidsvinding van de rechter te faciliteren.

Toch komen beiden geregeld met elkaar in aanraking en dwingt de situatie hen om samen te werken, niettegenstaande hun vaak tegenstrijdige doelen en normen. Zo is de arts gehouden tot het beroepsgeheim, terwijl de politie, in de context van een onderzoek, net zo veel mogelijk informatie van een potentiële dader of een slachtoffer poogt te verzamelen. Ook andere fundamentele rechten, zoals het recht op zorg en het recht van verdediging, blijven van toepassing.

Het voorziene wettelijke kader is soms onvoldoende gekend, zowel bij de artsen als de politiediensten, of schept niet genoeg duidelijkheid over hoe beide actoren in een specifieke situatie moeten handelen. In sommige regio's(1) hebben de ziekenhuizen, de politie en het openbaar ministerie een samenwerkingsprotocol opgesteld, dat een aantal afspraken vastlegt over hoe de interactie tussen hen moet verlopen met het oog op maximale efficiëntie en effectiviteit van beide diensten.

Dergelijke samenwerkingsprotocollen bevorderen een vlotte samenwerking tussen de verschillende actoren op het terrein en bieden een antwoord op een aantal specifieke situaties. Het risico bestaat er evenwel in dat iedere regio andere afspraken maakt of dat afspraken worden gemaakt die tegenstrijdig zijn met de bestaande wetgeving of de medische deontologie.

Om dit te voorkomen, geeft de nationale raad in volgend advies een overzicht van welke deontologische beginselen de arts in acht moet nemen in een bijzondere situatie, met respect voor het recht op privacy, het beroepsgeheim, de toegang tot de zorg, de kwaliteit van de zorg, de veiligheid van de patiënt, de menselijke waardigheid en de autonomie van de patiënt.

2. Bijzondere situaties

2.1. De patiënt pleegt een strafbaar feit in het ziekenhuis

Indien een patiënt zich schuldig maakt aan een strafbaar feit jegens een andere patiënt, een arts, het ziekenhuispersoneel of het ziekenhuis, mag de arts hiervan aangifte doen bij de politie. Het kan bijvoorbeeld gaan om bedreigingen tegenover de arts, fysiek geweld ten aanzien van medewerkers van het ziekenhuis of andere patiënten, vernielingen aan de praktijkruimte, in het bezit zijn van gevaarlijke wapens(2), e.a.

De arts geeft aan de politie de naam van de dader en de plaats waar het feit zich heeft voorgedaan. De medische gegevens van de dader worden niet vrijgegeven.

De politie die ter plaatse komt, wordt toegelaten tot de ruimte, waar de patiënt zich bevindt en waar de feiten zich hebben voorgedaan, om de eerste vaststellingen te kunnen doen.

2.2. De arts neemt kennis van een strafbaar feit buiten het ziekenhuis – patiënt als dader of slachtoffer

Wanneer de arts tijdens de uitoefening van zijn beroep te weten komt dat de patiënt een strafbaar feit heeft gepleegd, valt dit onder het beroepsgeheim.

Ook wanneer de arts tijdens de uitoefening van zijn beroep verneemt dat de patiënt het slachtoffer is geworden van een strafbaar feit, valt dit onder het beroepsgeheim en respecteert de arts de keuze van het slachtoffer om geen aangifte te doen bij de politie.

Voor sommige misdrijven gepleegd op een minderjarige of een kwetsbare persoon, bepaalt artikel 458bis van het Strafwetboek dat de arts zijn beroepsgeheim mag doorbreken, mits voldaan is aan bepaalde voorwaarden.(3) Het gaat in het bijzonder om misdrijven die een ernstige inbreuk vormen op de fysieke integriteit van een minderjarige of een kwetsbare persoon, zoals mensenhandel, moord of partnergeweld, of misdrijven van seksuele aard, zoals aanranding van de eerbaarheid of verkrachting van een kind of een gehandicapte persoon.(4)

Indien de arts kennis heeft van een voornoemd misdrijf en van oordeel is dat er een ernstig en dreigend gevaar bestaat dat de dader opnieuw zal toeslaan en hij de fysieke of psychische integriteit van de minderjarige of de kwetsbare persoon niet zelf of met hulp van anderen kan beschermen, mag hij het misdrijf ter kennis brengen van de procureur des Konings.(5)

Naast de wettelijke uitzondering van artikel 458bis van het Strafwetboek, is de arts onderworpen aan artikel 422bis van Strafwetboek, dat een wettelijke hulpverplichting inhoudt aan een persoon die in groot gevaar verkeert. In sommige situaties is het niet evident om beide normen, met name het beroepsgeheim en de wettelijke hulpverplichting, met elkaar te verzoenen.(6) Bij dergelijk conflict van plichten kan de "noodtoestand" van toepassing zijn.

De noodtoestand is een begrip ontwikkeld in de rechtsleer en de rechtspraak, dat impliceert dat, in uitzonderlijke omstandigheden, het overtreden van een strafrechtelijke norm (bijvoorbeeld de schending van het beroepsgeheim) niet zal gestraft worden wanneer deze inbreuk kan worden verantwoord ter bescherming van een ander belang met eenzelfde of een hoger geachte waarde of ter voorkoming van een ander misdrijf (bijvoorbeeld moord). Een schending van het beroepsgeheim kan uitzonderlijk worden verrechtvaardigd indien een ernstig, actueel en zeker gevaar op geen enkele andere manier kan worden afgewend.(7) Of er sprake is van een noodtoestand, is afhankelijk van de feitelijke omstandigheden. Het is aan de arts om de beide normen of belangen tegenover elkaar af te wegen.(8)

Ten slotte is, overeenkomstig artikel 30 van het Wetboek van strafvordering, iedere persoon die getuige is geweest van een aanslag, hetzij tegen de openbare veiligheid, hetzij op iemands leven of eigendom, verplicht daarvan bericht te geven aan de procureur des Konings, hetzij van de plaats van de misdaad of van het wanbedrijf, hetzij van de plaats waar de verdachte kan worden gevonden.(9)

In de context van de zorgrelatie tussen een arts en een patiënt komt deze algemene aangifteplicht van geweld- en eigendomscriminaliteit in strijd met het beroepsgeheim. Bijgevolg werd in de rechtsleer en de rechtspraak de stelling ontwikkeld dat de in artikel 30 Sv. vervatte aangifteplicht niet geldt voor een feit waarvan een patiënt de dader is geweest van een misdrijf.(10)

Indien een patiënt het slachtoffer is van een misdrijf, dient de algemene aangifteplicht, gelezen in samenhang met de uitzonderingen in artikel 458bis van het Strafwetboek, worden genuanceerd. Het kan nooit de bedoeling zijn om aangifte te doen van een misdrijf wanneer dit ingaat tegen de belangen van de patiënt. Binnen de zorgrelatie zal er slechts aangifte worden gedaan na een weloverwogen afweging van verschillende normen. Bijgevolg is er sprake van een spreekrecht en geen spreekplicht.

2.3. Verdovende middelen op of in het lichaam van de patiënt

De arts die tijdens het onderzoek of de behandeling verdovende middelen aantreft op of in het lichaam van een patiënt, overhandigt deze zo spoedig mogelijk aan de politiediensten, zonder vermelding van de persoons- of medische gegevens van de patiënt, tenzij er sprake is van een uitzondering op het beroepsgeheim (cf. 2.2). Dit wordt gecommuniceerd aan de patiënt en wordt vermeld in het patiëntendossier. Het is van belang dat de patiënt het vertrouwen in de arts en de zorgverlening behoudt en dat duidelijk wordt uitgelegd aan de patiënt dat de arts geen opsporingsbevoegdheid heeft en de identiteit van de patiënt niet vrij zal geven aan de politiediensten.

De arts mag in deze context rekening houden met het proportionaliteitsbeginsel.

2.4. Patiënt onder politiebegeleiding

Indien de politie van oordeel is dat een door haar begeleide patiënt een bedreiging vormt voor de (fysieke) integriteit van het ziekenhuispersoneel, laat de arts toe dat de politie aanwezig is in de behandelingsruimte of in de onmiddellijke nabijheid.

De arts respecteert de beslissing van de politie om de patiënt geboeid te laten en kan zich slechts tegen deze beslissing verzetten om medische redenen, bijvoorbeeld wanneer het geboeid laten van de patiënt de zorgverlening ernstig hindert. In dat geval spreken de arts en de politiediensten onderling af hoe beiden hun taken zo veilig en kwaliteitsvol mogelijk kunnen vervullen. Beiden zijn gehouden tot de naleving van de wettelijke hulpverplichting zoals bepaald in artikel 422bis van het Strafwetboek.

2.5. Voorrang verlenen aan politie op spoedgevallendiensten

Afhankelijk van de dringendheid van medische zorgen aan de patiënten aanwezig op de spoedafdeling, verleent de arts voorrang aan de patiënt onder politiebegeleiding of aan de politieambtenaar die in de uitoefening van zijn functie zelf gewond is en verzorging nodig heeft.

2.6. Politie betreedt het ziekenhuis

De politie mag de publieke ruimtes, zoals de ontvangsthal, de wachtkamer en de gangen van het ziekenhuis vrij betreden.

De praktijkruimte mag slechts betreden worden mits toestemming van de patiënt en de behandelende arts. De behandelende arts zal zich hiertegen slechts verzetten indien het betreden van de ruimte de verzorging ernstig hindert.

De patiëntenkamer mag slechts betreden worden mits toestemming van de patiënt, tenzij bij ontdekking op heterdaad of op bevel van de onderzoeksrechter overeenkomstig artikel 89bis van het Wetboek van Strafvordering.

2.7. Politie vraagt om inlichtingen over interventies ziekenhuis

De politiediensten die het politioneel onderzoek voeren, trachten zoveel mogelijk informatie te verzamelen, onder meer medische informatie over een vermoedelijke dader of een slachtoffer.

De behandelende arts is gehouden tot de eerbiediging van het beroepsgeheim en mag in principe geen medische informatie doorgeven aan de politiediensten. Dit bemoeilijkt het onderzoek en is naderhand niet bevorderlijk voor de waarheidsvinding van de rechter, in het bijzonder wanneer de politieambtenaar de medische situatie interpreteert op een wijze die niet volledig strookt met de medische werkelijkheid.(11)

Toch primeert de vertrouwensrelatie tussen de arts en de patiënt en moet de arts zeer voorzichtig omspringen met het doorbreken van het beroepsgeheim. Een te lakse houding ten aanzien van het beroepsgeheim kan grotere risico's met zich meebrengen dan de gevaren of nadelen die eventueel kunnen worden voorkomen.

De patiënt kan evenwel vragende partij zijn om medische informatie mee te delen aan de politiediensten of het parket. De patiënt heeft het recht zelf te beschikken over zijn medische informatie en mag zijn medewerking verlenen aan de politiediensten. In dat geval kan de arts een specifiek medisch attest opstellen, met beperkte medische gegevens(12), dat via de patiënt wordt afgeleverd aan de politie. Het is de taak van de arts om de patiënt te beschermen tegen de overdracht van zijn medische gegevens aan derden en hem in te lichten over de mogelijke gevolgen van het overhandigen van zijn medische gegevens aan de politiediensten.

De arts noteert in het patiëntendossier of hij een attest heeft opgesteld, welke de inhoud er van is en of hij het heeft afgeleverd aan de patiënt zelf of rechtstreeks aan de politiediensten, op vraag van de patiënt.

Ten slotte informeert de arts de patiënt over de mogelijkheid een uitgebreid medisch verslag op te stellen. De patiënt kan ervoor opteren dit verslag toe te voegen aan het politioneel dossier, eventueel op een later tijdstip. In dat geval wordt door de arts het verslag onder gesloten omslag gericht aan de eventuele arts-gerechtsdeskundige en met vermelding "medisch geheim" overhandigd aan de politiediensten.

In het geval de patiënt wilsonbekwaam is, is het gebruikelijk dat de arts een medisch attest, met een beperkt aantal medische gegevens, overhandigt aan de vertegenwoordiger van de patiënt of, bij afwezigheid van een vertegenwoordiger, aan de familieleden(13).

Bij afwezigheid van een vertegenwoordiger of familieleden, kan de arts, in het belang van de patiënt, na afweging van het principe van proportionaliteit en indien noodzakelijk, een medisch attest met een beperkt aantal medische gegevens rechtstreeks afleveren aan de politiediensten. Voorbeelden van een dergelijk attest zijn terug te vinden in bijlage 1.

2.8. Verhoor in het ziekenhuis

Indien de politie oordeelt dat het noodzakelijk is de potentiële dader of het slachtoffer te verhoren in het ziekenhuis, verschaft de arts de politie toegang tot de behandelingsruimte of de patiëntenkamer, mits toestemming van de patiënt, en mits de medische situatie van de patiënt dit toelaat.

2.9. Vermiste personen

Wanneer een persoon als vermist wordt opgegeven, heeft de politie tal van redenen om contact op te nemen met de behandelende arts van de vermiste persoon of de naburige ziekenhuizen.

2.9.1. Inschatten van het "onrustwekkend" karakter van de verdwijning

De politie kan genoodzaakt zijn om medische informatie van de vermiste persoon op te vragen om het "onrustwekkend karakter" van de vermissing in te schatten. De behandelende arts van de vermiste persoon mag enkel meedelen aan de politiediensten of de vermissing, gezien de medische situatie van de patiënt, potentieel levensbedreigend is, bijvoorbeeld omdat de patiënt suïcidaal is, er een risico bestaat op desoriëntatie, of omdat de patiënt afhankelijk is van levensnoodzakelijke medicatie.

2.9.2. Opsporing van de patiënt

Op basis van de Ministeriële richtlijn "Opsporing vermiste personen" van 26 april 2014, zullen de politiediensten, in geval van een "onrustwekkende verdwijning", de omliggende ziekenhuizen contacteren.

Om te vermijden dat het opsporingsonderzoek onnodig wordt verdergezet, mag de betrokken arts de politiediensten op de hoogte brengen van het al dan niet aanwezig zijn van de patiënt in het ziekenhuis, zonder de medische gegevens van de patiënt vrij te geven.

Concrete problemen rijzen wanneer de patiënt zijn ziekenhuisopname voor zijn omgeving wil geheimhouden. Enerzijds moet het recht op privacy van de betrokken patiënt gerespecteerd worden, anderzijds moet worden voorkomen dat het opsporingsonderzoek wordt verder gezet. In dat geval is het aangewezen een beroep te doen op een tussenpersoon, bijvoorbeeld de voorzitter van een provinciale raad van de Orde der artsen, of een gedelegeerd raadslid, die de bevoegde parketmagistraat meedeelt dat er geen redenen voorhanden zijn om de verdwijning als "onrustwekkend" te beschouwen.(14)

2.9.3. Voor wat betreft de zoektocht naar delinquenten, maakt de arts een afweging tussen het beroepsgeheim en het algemeen belang. Ten behoeve van het opstellen van een ante mortem-dossier

Het Disaster Victim Identification (DVI) van de Federale Politie heeft onder meer de taak om de overleden slachtoffers te identificeren op basis van een vergelijking tussen het ante mortem-dossier en het post mortem-dossier.(15)

Ter voorbereiding van een identificatie van een potentieel slachtoffer, kan, in opdracht van de procureur des Konings of de onderzoeksrechter een arts-gerechtsdeskundige worden aangesteld, voor het opmaken van een ante mortem-dossier. In dat geval zal de behandelende arts het patiëntendossier van de vermiste persoon overhandigen aan de politiediensten, onder gesloten omslag, gericht aan de arts-gerechtsdeskundige, met als opschrift "medisch geheim". De arts-gerechtsdeskundige zal oordelen welke gegevens uit het patiëntendossier nodig zijn voor het opstellen van het ante mortem-dossier.

De inzage van het patiëntendossier door de politiediensten met het oog op het opstellen van een ante mortem-dossier, houdt een schending in van het beroepsgeheim.

2.10. Medisch attest in verband met geschiktheid tot opsluiting

De situatie kan zich voordoen dat een persoon gewond raakt tijdens het plegen van een crimineel feit. Wanneer de politiediensten een gewonde persoon arresteren, zal deze in eerste instantie worden overgebracht naar het ziekenhuis voor verzorging. In het geval de politiediensten over gaan tot een vrijheidsberoving, wordt bij gelegenheid aan de behandelende arts gevraagd of de medische situatie van de patiënt het wel toelaat om de patiënt op te sluiten of te verhoren.

Het is niet de taak van de behandelende arts een geschiktheidsattest af te leveren dat bepaalt dat de medische situatie van de patiënt het toelaat deze laatste te verhoren of op te sluiten. De behandelende arts heeft immers niet de taak om op te treden als arts-gerechtsdeskundige. De behandelende arts heeft enkel de taak om verzorging te verlenen en kan, via de patiënt, een attest afleveren aan de politiediensten met een beperkt aantal medische gegevens (cf. supra).(16)

2.11. Wettelijke middelen ter ondersteuning van het opsporings- of gerechtelijk onderzoek

Het beroepsgeheim is niet absoluut. De wet voorziet in een aantal uitzonderingen die de arts toelaten te spreken (cfr. 2.2.).

Daarnaast hebben de procureur des Konings en de onderzoekrechter wettelijke middelen ter beschikking voor het voeren van een efficiënt en waarheidsgetrouw onderzoek.

2.11.1.De getuigenis in rechte

De arts kan opgeroepen worden om een getuigenis af te leggen voor de onderzoeksrechter of voor een parlementaire onderzoekscommissie.(17)

De arts heeft een spreekrecht, geen spreekplicht.(18)

Deze wettelijke uitzondering laat evenwel niet toe een getuigenis af te leggen voor de politiediensten of het parket.

2.11.2.Casusoverleg

Artikel 458ter van het Strafwetboek biedt mogelijkheden om tussen diverse dragers van het beroepsgeheim een zogenaamd casusoverleg te organiseren en tot een interdisciplinaire samenwerking te komen, met het oog op de bescherming van de fysieke of psychische integriteit van een persoon of van derden, of ter voorkoming van terroristische misdrijven of van misdrijven in het raam van een criminele organisatie zoals bepaald in artikel 324bis van het Strafwetboek.

Het overleg wordt georganiseerd bij of krachtens een wet, decreet of ordonnantie, of bij een met redenen omklede toestemming van de procureur des Konings.(19)

De arts die gevraagd wordt deel te nemen aan het overleg heeft een spreekrecht, geen spreekplicht.

2.11.3.Aanstellen van een arts-gerechtsdeskundige tijdens het onderzoek - afname bloed of speeksel in het kader van opsporen intoxicatie (alcohol, drugs) of ter bepaling van een DNA-profiel

2.11.3.1. Algemeen

De procureur des Konings of de onderzoeksrechter kan tijdens het opsporingsonderzoek of het gerechtelijk onderzoek een arts-gerechtsdeskundige aanstellen om de medische toestand van de potentiële dader of het slachtoffer te onderzoeken.(20)

De arts die als arts-gerechtsdeskundige verslag uitbrengt over de gezondheidstoestand van een persoon, binnen de grenzen van zijn opdracht, schendt het beroepsgeheim niet.

De behandelende arts dient de nodige informatie ter beschikking te stellen aan de arts-gerechtsdeskundige.

De opdrachten als arts-gerechtsdeskundige zijn evenwel onverenigbaar met deze van behandelende arts.(21)

2.11.3.2. Gerechtelijke bloedafname

De arts die op vordering van de bevoegde overheid een gerechtelijke bloedafname uitvoert en een bijhorend verslag opstelt, maakt zich niet schuldig aan een schending van het beroepsgeheim. Indien enkel de behandelende arts kan worden gevorderd, neemt hij het gerechtelijk bloedstaal af zonder informatie te verschaffen over de eventuele tekens van intoxicatie of andere medische gegevens.

De arts is verplicht de gevorderde handelingen te stellen en kan zich hiervan slechts onthouden wanneer zijn bevindingen een formele contra-indicatie tegen deze maatregel opleveren of wanneer hij de redenen welke de betrokkene aanvoert om zich eraan te onttrekken, als gegrond erkent.(22)

De resultaten van de bloedproef en het bijhorende verslag kunnen onder gesloten omslag worden meegegeven aan de politiediensten, die deze aan de opvorderende magistraat zullen overhandigen.

De arts mag geen fysiek geweld gebruiken tegen de betrokkene die weigert zich te onderwerpen aan de afname van een gerechtelijk bloedstaal.

2.11.3.3. Specifieke toepassing: gerechtelijke bloedafname indien het slachtoffer mogelijk besmet is met een ernstige ziekte ter gelegenheid van een strafbaar feit

Als er ernstige aanwijzingen zijn dat een slachtoffer van een misdrijf bij gelegenheid van dat strafbaar feit besmet kan zijn met een ernstige ziekte die voorkomt op een bij koninklijk besluit vastgestelde lijst(23), kan de procureur des Konings de verdachte vragen een bloedstaal te laten afnemen om te onderzoeken of hij drager is van deze ziekte.

In dit geval valt de medische informatie onder het beroepsgeheim en zal het gevorderde referentielaboratorium het resultaat enkel overmaken aan de behandelende arts van het slachtoffer, en de behandelende arts van de verdachte op diens verzoek. De medische gegevens worden niet overgemaakt aan de procureur des Konings.

2.11.3.4. DNA-onderzoek

De arts kan eveneens gevorderd worden voor het afnemen van haar (met wortels), wangslijmvlies of bloed tot het verrichten van een gerechtelijk DNA-onderzoek.(24) De arts is verplicht deze handelingen te stellen en een verslag op te maken.

Ook voor de uitvoering van een DNA-onderzoek mag de arts geen fysiek geweld gebruiken tegen de betrokkene. Indien de betrokkene weigert zich te onderwerpen aan de proeven, wordt dit vermeld in het proces-verbaal.

2.12. Bewakingscamera's plaatsen om misdrijven in het ziekenhuis te voorkomen of vast te stellen

Het maken van beeldopnames in de praktijkruimte of de patiëntenkamer is onaanvaardbaar.(25)

Onder de voorwaarden bepaald in de wet van 21 maart 2007 tot regeling van de plaatsing en het gebruik van bewakingscamera's, kunnen camera's geplaatst worden in ruimten toegankelijk voor het publiek (inkomhal, gangen van het ziekenhuis, enz.), teneinde de veiligheid voor artsen en patiënten in ziekenhuizen te garanderen en bewijzen te verzamelen van een misdrijf. Het beeldmateriaal van het misdrijf kan worden overhandigd aan de politiediensten.

3. Besluit

De samenwerking tussen de arts, het ziekenhuis, de politionele diensten en het openbaar ministerie moet gepaard gaan met respect voor de deontologische beginselen eigen aan ieders beroep. Het is de taak van de arts zich te informeren over de wettelijke bepalingen en de principes van medische deontologie alvorens medische informatie over te dragen aan de gerechtelijke overheid en de politie.

Het is de deontologische plicht van de arts om bij vordering door een magistraat zijn taak als arts-gerechtsdeskundige eerlijk en nauwgezet te vervullen. Een goede communicatie en duidelijke afspraken tussen beide actoren zijn bevorderend voor de goede werking van het justitieel apparaat en de zorgsector.

De deontologische principes in dit advies zijn van toepassing op alle artsen. Daarnaast werkt de nationale raad aan een advies betreffende de samenwerking tussen de politie, het openbaar ministerie en de huisartsen.

Voor deontologisch advies in concrete situaties kunnen artsen steeds terecht bij hun provinciale raad.

Bijlage 1

Bijlage 2

Bronnen

Wetgeving

- Artt. 422bis, 458, 458bis, 458ter, Strafwetboek

- Artt. 30, 43, 44, 56, Wetboek van Strafvordering

- Koninklijk Besluit van 10 juni 1959 betreffende de bloedproef met het oog op het bepalen van het alcoholgehalte en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de wet van 15 april 1958 tot wijziging van het Wetboek van strafvordering, van de wet van 1 augustus 1899 houdende herziening van de wetgeving en van de reglementen op de politie van het vervoer en van de besluitwet van 14 november 1939 betreffende de beteugeling van de dronkenschap

- Wet van 21 maart 2007 tot regeling van de plaatsing en het gebruik van bewakingscamera's

- Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (Algemene Verordening Gegevensbescherming)

Koninklijk Besluit van 16 maart 1968, tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het Wegverkeer

Documentatie

- Code van medische deontologie, versie 2018

- Handboek Gezondheidsrecht Volume II, T. Vansweevelt en F. Dewallens

- Omgaan met beroepsgeheim, B. Hubeau, J. Mertens, J. Put, R. Roose, K. Stas, F. Vander Laenen

- Beroepsgeheim en hulpverlening, I. Van der Straete, J. Put

- Forensische geneeskunde, W. Van de Voorde

- Beroepsgeheim en Politie/Justitie, KNMG

- Samenwerkingsprotocol tussen de Limburgse algemene ziekenhuizen -Limburgse politiediensten - Parket Limburg

- Samenwerkingsprotocol tussen de functies gespecialiseerde spoedgevallenzorg en de lokale politie Antwerpen

- Samenwerkingsprotocol politiezones-huisartsen tussen de lokale huisartsenkring en artsenkring Zennevallei

- Protocolakkoord-organisatie en afspraken wachtdienstregeling artsen gedwongen opnames voor meerderjarigen-Parket van de procureur des Konings Oost-Vlaanderen-afdeling Dendermonde

Adviezen nationale raad Orde der artsen

- Bewakingscamera in een geneeskundepraktijk, advies NR van 21 september 2019, a166010

- Drugs en wapens in de psychiatrische ziekenhuizen, advies NR van 19 maart 2005, a108007

- Opname in een psychiatrisch ziekenhuis-mededeling aan politie of procureur des Konings, advies NR 24 april 1999, a085004

- Afleveren van een attest voor een opsluiting bij de politie, advies NR van 20 april 2013, a141014-R

- Begrip ‘ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid' voor het slachtoffer van opzettelijke slagen en verwondingen - artikel 399 van het Strafwetboek, advies NR 6 mei 2017, a157009

- Medisch geheim en justitie, advies NR 30 september 2013, a144011



(1) Bijvoorbeeld in Antwerpen en Limburg

(2) Zie ook advies nationale raad Orde der artsen, "drugs en wapens in de psychiatrische ziekenhuizen", 19 maart 2005, a108007

(3) Dit geldt zowel voor de situatie waarbij de patiënt de dader is, als voor de situatie waarbij de patiënt het slachtoffer is.

(4) Artikel 458bis, Strafwetboek

(5) Ibid.

(6) Bijvoorbeeld: een patiënt wil uit het leven stappen en vertrouwt de arts toe dat hij bij thuiskomst eerst zijn echtgenote van het leven zal beroven. De arts is enerzijds gehouden tot het beroepsgeheim, anderzijds is hij verplicht een persoon in groot gevaar te helpen (t.t.z. de patiënt en de echtgenote). De arts kan oordelen dat de wettelijke hulpverplichting doorweegt op het beroepsgeheim en derden op de hoogte brengen (bijvoorbeeld de politiediensten).

(7) Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de patiënt de arts toevertrouwt dat hij van plan is een andere persoon van het leven te beroven.

(8) Bij conflict zal het uiteindelijk de rechter zijn die oordeelt of er sprake is van een noodtoestand.

(9) Art. 30 Wetboek van Strafvordering

(10) Het is evenwel niet uitgesloten dat de bekendmaking van de feiten dan wordt gerechtvaardigd door een beroep te doen op de noodtoestand, bijvoorbeeld wanneer de patiënt de arts, andere medewerkers van het ziekenhuis of andere patiënten ernstig bedreigt of het ziekenhuis vernielt (cf. 2.1.). De arts van de patiënt-dader, die soms de enige getuige zal zijn van het misdrijf, kan de politiediensten oproepen om de veiligheid van collega's en andere patiënten in het ziekenhuis te waarborgen. De arts zal in dergelijke situatie evenwel geen medische informatie van de patiënt doorgeven aan de politiediensten.

(11) Bijvoorbeeld de identificatie van het type letsel.

(12) In dit attest worden opgenomen: naam en voornaam patiënt, geboortedatum, adres, datum van verzorging, naam van het ziekenhuis, algemene beschrijving van de letsels, raming van de ernst, raming van de voorziene duur van arbeidsongeschiktheid

(13) De echtgenoot, de wettelijk samenwonende partner, de feitelijk samenwonende partner, de kinderen, de ouders, de zussen of de broers.

(14) Advies nationale raad Orde der artsen, "Opname in een psychiatrisch ziekenhuis - Mededeling aan politie of procureur des Konings", 24 april 1999, a085004

(15) Interpol standing committee on DVI - Resolution AGN/65/res/13; Koninklijk besluit van 10 juni 2014 tot bepaling van de opdrachten en taken van civiele veiligheid uitgevoerd door de hulpverleningszones en de operationele eenheden van de Civiele bescherming en tot wijziging van het koninklijk besluit van 16 februari betreffende de nood- en interventieplannen; Koninklijk besluit van 14 november 2006 betreffende de organisatie en de bevoegdheden van de federale politie

(16) Zie ook advies van de nationale raad Orde der artsen, "Afleveren van een attest voor een opsluiting bij de politie", 20 april 2013, a141014-R

(17) Art. 458 Strafwetboek

(18) Art. 28 Code van medische deontologie

(19) Art. 458ter Strafwetboek

(20) Art. 43, 44 en 56 Wetboek van strafvordering

(21) Art. 43 Code van medische deontologie

(22) Koninklijk Besluit van 10 juni 1959 betreffende de bloedproef met het oog op het bepalen van het alcoholgehalte en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de wet van 15 april 1958 tot wijziging van het Wetboek van strafvordering, van de wet van 1 augustus 1899 houdende herziening van de wetgeving en van de reglementen op de politie van het vervoer en van de besluitwet van 14 november 1939 betreffende de beteugeling van de dronkenschap

(23) Koninklijk besluit van 17 mei 2018 houdende vaststelling van de besmettelijke ziekten voor dewelke de procedure bedoeld in ‘Hoofdstuk IX - Onderzoek naar de mogelijkheid van overbrenging van een ernstige besmettelijke ziekte bij gelegenheid van een strafbaar feit', van boek II, titel IV, van het Wetboek van Strafvordering kan worden toegepast en tot vaststelling van de laboratoria aan dewelke deze onderzoeken kunnen worden opgedragen

(24) Art. 44ter e.v. Wetboek van strafvordering

(25) Advies nationale raad Orde der artsen, "Bewakingscamera in een geneeskundepraktijk", 21 september 2019, a166010