keyboard_arrow_right
Deontologie

Code van Plichtenleer - Overdracht van cliënteel

Code van Plichtenleer ‑ Overdracht van cliënteel

In zijn vergadering van 14 september 1991 heeft de Nationale Raad de teksten herzien van de artikelen 18 en 47 van de Code van geneeskundige Plichtenleer. Deze teksten werden gepubliceerd in het Tijdschrift nr. 54.
De Commissie "Code en Vooruitzichten" heeft richtlijnen uitgewerkt met betrekking tot de praktische toepassing van deze gewijzigde artikelen. Deze richtlijnen werden goedgekeurd en zullen medegedeeld worden aan de Provinciale Raden.

Richtlijnen voor de praktische toepassing van de op 14 september 1991 gewijzigde artikeken 18 en 47 van de Code van geneeskundige Plichtenleer.

1. De provinciale raad dient zich enkel in te laten met de deontologische aspecten van een voorgestelde (quasi‑ )inbreng of overdracht van de materiële en immateriële bestanddelen van een artsenpraktijk.

2. Basiscriteria inzake (quasi‑)inbreng en overdracht van een artsenpraktijk.
De hierna volgende basiscriteria gelden in beginsel zowel voor de overdracht als voor de (quasi‑)inbreng van de materiële en immateriële bestanddelen van een medische praktijk. (zie ook nr. 6)

De (quasi‑)inbreng en de overdracht van een artsenpraktijk zijn enkel mogelijk indien de betrokken artsen dezelfde of een aanverwante discipline uitoefenen. De evaluatie van het al dan niet aanverwant zijn van bepaalde disciplines wordt overgelaten aan het oordeel van de provinciale raden.

a. voorbeelden betreffende de huisartsen

  • een zelfstandig werkende huisarts kan zijn eigen praktijk inbrengen in een eigen eenpersoonsvennootschap of in een vennootschap van huisartsen;
  • een zelfstandig werkende huisarts met een solopraktijk kan zijn praktijk overdragen aan een andere huisarts, een huisartsenvennootschap of ‑associatie;
  • een zelfstandige huisarts, werkend in een groepspraktijk, kan zijn deel van de praktijk overdragen aan een andere huisarts indien dit volgens het associatiecontract mogelijk is. De overige associés moeten dan wel unaniem akkoord gaan met de opname van de intredende huisarts in de associatie. Bovendien moeten een aantal praktische punten met de associés besproken en geregeld worden;
  • een huisarts die zijn activiteit uitoefent in het kader van een vennootschap kan zijn aandelen in die vennootschap overdragen aan een andere huisarts of een huisartsenvennootschap.

b. voorbeelden betreffende de geneesheren‑ specialisten

  • een zelfstandig werkende geneesheer‑specialist kan zijn eigen praktijk inbrengen in een eigen eenpersoonsvennootschap of in een vennootschap van geneesheren-specialisten met dezelfde of een aanverwante discipline;
  • een zelfstandige specialist, met enkel een soloprivé‑ praktijk, kan zijn praktijk overdragen aan een specialist met dezelfde of een aanverwante discipline, aan een associatie of vennootschap waarvan de leden dezelfde of een aanverwante discipline uitoefenen als deze van de overdrager;
  • een zelfstandige specialist, werkend in associatieverband, kan zijn deel van de praktijk overlaten aan een specialist van dezelfde of een aanverwante discipline indien dit volgens het associatiecontract mogelijk is. Zelfs in dat geval is een unanieme toestemming nodig van de andere associés en dienen gemeenschappelijke belangen met de andere associés geregeld te worden;
  • een geneesheer‑specialist die zijn activiteit uitoefent in het kader van een vennootschap kan zijn aandelen in die vennootschap overdragen aan een andere geneesheer-specialist met dezelfde of een aanverwante discipline of aan een vennootschap waarvan de leden dezelfde of een aanverwante discipline uitoefenen als de overdrager;
  • geneesheren‑specialisten die deels of volledig in een ziekenhuis werkzaam zijn, hetzij in solopraktijk hetzij in associatieverband, kunnen hun ziekenhuispraktijk of hun aandeel in de associatie slechts overdragen indien er een voorafgaandelijk akkoord is met het ziekenhuisbeheer. Dit voorafgaandelijk akkoord kan als één van de voorwaarden voor benoeming voorzien dat de nieuwbenoemde arts een overnamesom dient te betalen aan de arts die zijn ziekenhuispraktijk stopzet.
    Indien de ziekenhuisarts ook nog een privé-praktijk heeft, kan hij deze in principe overdragen, doch enkel indien en in zoverre de privépraktijk totaal onafhankelijk is van de ziekenhuisactiviteit.

c. bij overlijden van een arts met een solopraktijk kan een overeenkomst gesloten worden met de erfgenamen voor de overname van die praktijk, rekening houdend met een eventuele minderwaarde indien er weinig of geen ondersteuning wordt geboden aan de overnemer (zie verder nr. 4).
Hetzelfde geldt voor een arts die werkt in associatie ‑ of vennootschapsverband, indien in de overeenkomst voorzien is dat de erfgenamen recht hebben op hun deel van zowel de materiële als de immateriële activa.

3. Bij de overdracht en de (quasi‑)inbreng van een praktijk is het essentieel dat op voorhand een zo volledig mogelijke en absoluut open informatie wordt gegeven over ten minste volgende punten (deze opsomming is niet limitatief):

a. financiële gegevens, gebaseerd op de boekhouding, belastingdocumenten, RIZIV‑gegevens enz.
Deze gegevens betreffen zowel de materiële als de immateriële bestanddelen van de praktijk.
Zij dienen geverifieerd te worden door een neutraal expert (bedrijfsrevisor, accountant,...) die hierover een verslag moet opstellen.

b. aard van de praktijk, bijv.:

  • voor huisartsen:
    • verhouding raadplegingen ‑ huisbezoeken
    • verhouding raadplegingen ‑ technische prestaties
  • voor specialisten:
    • verhouding raadpleging ‑ technische prestaties
    • verhouding raadplegingswerk ten opzichte van hospitalisatie.

c. patiëntenbestand:

  • aantal patiënten
  • samenstelling naar ouderdom, sociale klassen,...
  • aantal patiënten dat recent, d.w.z. in de loop van het voorgaande jaar, contact heeft gehad.

d. medisch dossier op zich:

  • goed uitgebouwd, volledig dossier ?
  • geïnformatiseerd ?

e. bijkomende medische activiteiten (Kind en Gezin, schoolgeneeskunde, raadpleging in een polikliniek, R.V.T....):

  • zijn deze activiteiten overdraagbaar en onder welke voorwaarden?
  • zijn ze eventueel volledig afzonderlijk overdraagbaar ?

f. Iigging van de praktijk: stedelijk, ruraal, semi‑ruraal, al dan niet in de nabijheid van een ziekenhuis, bereikbaarheid...

4. De wijze waarop de praktijk wordt overgedragen is heel belangrijk in die zin dat de ondersteuning die de overdrager aan de overnemer desgevallend biedt, een meerwaarde uitmaakt voor de bepaling van de waarde van de praktijk.

Het al dan niet bestaan van een eventuele meerwaarde alsook de grootte ervan zijn afhankelijk van de welbepaalde omstandigheden waarin een specifieke praktijkoverdracht plaatsvindt, zoals blijkt uit volgende voorbeelden:

  • overname van een praktijk van een plots overleden arts zonder (waardevol) dossierbestand, zonder steun van de overblijvende partner of praktijkhulp, en zonder mogelijke overname van de praktijkruimte;

  • overname van een praktijk met een langdurige (vb. 6 maand) individuele begeleiding van de overlatende arts met een waardevol dossierbestand en met een blijvende praktijkvoering op dezelfde plaats voor langere tijd.

5. Bij de overdracht van een ziekenhuispraktijk zijn de hierboven uiteengezette principes mutatis mutandis toepasselijk. Uiteraard kunnen in dit geval enkel die elementen van de ziekenhuispraktijk overgedragen worden die de arts toebehoren.

6. Wat de inbreng in een artsenvennootschap betreft, zal de provinciale raad er in het bijzonder op toezien dat:

  • geen van de vennoten in zijn belangen geschaad wordt, voornamelijk wanneer de inbrengen en de inkomsten van de vennoten niet gelijk zijn;
  • de inbreng niet overgewaardeerd wordt waardoor een feitelijk monopolie binnen de vennootschap zou kunnen ontstaan (met alle risico's vandien op een mogelijke inbreuk op de regels van de deontologie).

7. De uiteindelijke vaststelling van de waarde van de in te brengen of over te dragen bestanddelen van een artsenpraktijk dient niet te gebeuren door de provinciale raad.

Het is wel de taak van de provinciale raad de gegrondheid van de voorgestelde bedragen te controleren teneinde elke inbreuk op de regels van de medische deontologie te voorkomen.

De provinciale raden kunnen zich hierbij desgevallend laten leiden door de gebruiken die voor de waardebepaling van (im)materiële activa gangbaar zijn, meer bepaald in fiscale zaken.