Code van Plichtenleer
De Commissie "Medische ethiek" verzoekt de Raad om goedkeuring van de gewijzigde artikelen betreffende de problemen in verband met de voortplanting (art. 8588) en het naderende levenseinde (art. 9598). Deze wijzigingen hebben reeds het voorwerp uitgemaakt van de werkzaamheden van de Raad. De voorgelegde teksten worden goedgekeurd.
Advies van de Nationale Raad:
De Nationale Raad heeft in zijn vergadering van 17 oktober 1992 de nieuwe tekst goedgekeurd van de artikels 85 tot 88 van de Code van geneeskundige Plichtenleer (Titel II Hoofdstuk VII) betreffende de "Problemen in verband met de voortplanting". U zult als bijlage de tekst van deze artikels vinden die onmiddellijk van kracht worden.
TITEL II
HOOFDSTUK VII
PROBLEMEN IN VERBAND MET DE VOORTPLANTING
Artikel 85
De geneesheer speelt een belangrijke rol in de bevordering van de gezondheid. Hij moet de betrokken personen op een objectieve en aan iedere situatie aangepaste wijze alle noodzakelijke inlichtingen verstrekken, onder meer in verband met seksualiteit en anticonceptie.
Indien de geneesheer van oordeel is dat hij niet kan afzien van zijn persoonlijke mening, geeft hij dit duidelijk te kennen en hij zal zijn patiënt de mogelijkheid bieden het advies en de aanbevelingen van andere confraters in te winnen.
Artikel 86
In geval van pathologie van de moeder of van de foetus, bestaat de allereerste verplichting van de geneesheer erin de patiënte volledig voor te lichten.
De geneesheer kan een zwangerschapsafbreking overwegen of erom verzocht worden, inzonderheid in het raam van bepaalde wettelijke beschikkingen.
De geneesheer beslist in elk geval vrij of hij zijn medewerking verleent; om persoonlijke redenen mag hij zijn medewerking weigeren.
Zijn medewerkers moeten in alle opzichten over dezelfde vrijheid beschikken.
In alle gevallen moet het zelfbeschikkingsrecht van de patiënte en desgevallend van het koppel, geëerbiedigd worden. Daartoe moet elke medische beslissing op dit vlak voorafgegaan worden door een volledige en nauwkeurige voorlichting nopens alle aspecten van het medisch en sociaal probleem, en door de uitdrukkelijke en weloverwogen toestemming van de patiënte.
De zwangerschapsafbreking moet uitgevoerd worden in verzorgingsinstellingen die beschikken over een infrastructuur die waarborgen biedt voor een veilige en continue zorgverstrekking en waarbinnen een deskundige psychologische begeleiding voorzien is.
Artikel 87
Men moet de mening van de patiënte betreffende de eindbestemming van haar vrucht vragen en deze ook respecteren. Commerciële aanwending van de vrucht is verboden.
Het aanwenden van de vrucht van de zwangerschapsafbreking met wetenschappelijke of therapeutische doeleinden moet voorgelegd zijn aan een commissie voor medische ethiek. Dit mag in geen enkel geval noch het moment noch de techniek noch de algemene modaliteiten van de ingreep beïnvloeden .
Artikel 88
De geneesheer moet alle personen en koppels die op een kunstmatige voortplantingstechniek beroep willen doen, gedetailleerde en uitvoerige inlichtingen verstrekken om hen de mogelijkheid te bieden een bewuste en weloverwogen keuze te maken. In geval van schenking van gameten vreemd aan het koppel moet om een schriftelijke toestemming verzocht worden.
De geneesheer zal er zich van vergewissen dat het kind kan opgroeien in een evenwichtig affectief gezinsleven, daarbij rekening houdend met bepaalde sociale en juridische omstandigheden. Hij moet steeds het advies van competente personen inwinnen.
Ieder experiment op het vlak van procreatie vereist een hoogstaande competentie, een buitengewone omzichtigheid, de instemming van de betrokken personen en het te rade gaan bij een commissie voor ethiek.
Advies van de Nationale Raad:
De Nationale Raad heeft in zijn vergadering van 17 oktober 1992 de nieuwe tekst goedgekeurd van de artikels 95 tot 98 van de Code van geneeskundige Plichtenleer (Titel II Hoofdstuk IX) betreffende "Het naderende levenseinde". U zult als bijlage de tekst van deze artikels vinden die onmiddellijk van kracht worden.
TITEL II
HOOFDSTUK IX
HET NADERENDE LEVENSEINDE
Artikel 95
De geneesheer mag niet met opzet de dood van zijn patiënt veroorzaken noch hem helpen zich te doden.
Artikel 96
Wanneer het levenseinde van de patiënt nadert en hij nog in enige mate bewust is, moet de geneesheer hem moreel bijstaan en de middelen aanwenden die nodig zijn om zijn geestelijk en fysiek lijden te verzachten en hem waardig te laten sterven.
Wanner de patiënt definitief in een toestand van diepe bewusteloosheid verkeert, zal de geneesheer zich tot comfortzorgen beperken.
Artikel 97
Over de houding die hij zal aannemen in de sub art. 96 vermelde gevallen en over het op gang brengen of beëindigen van een behandeling zal de geneesheer beslissen nadat hij de raad van tenminste één collega heeft ingewonnen, de patiënt of desgevallend diens naastbestaanden of wettelijke vertegenwoordiger daarover heeft ingelicht en zijn (hun) mening heeft gevraagd.
Artikel 98
Wanneer op grond van de thans geldende wetenschappelijke kennis vastgesteld is dat de hersenfuncties volledig en definitief uitgevallen zijn, moet de patiënt overleden verklaard worden. Vanaf dat ogenblik worden alle medische middelen tot kunstmatige bewaring stopgezet. Deze middelen mogen wel tijdelijk in stand gehouden worden met het oog op het wegnemen van organen met transplantatiedoeleinde, waarbij de wilsbeschikking van de patiënt en de wettelijke beschikkingen geëerbiedigd worden.