keyboard_arrow_right
Deontologie

Dwingende kracht van de code van medische deontologie

De nationale raad van de Orde der artsen werd om advies verzocht over de dwingende kracht van de code van medische deontologie.

Advies van de nationale raad :

In zijn vergadering van 16 juni 2018 heeft de nationale raad van de Orde der artsen een advies gegeven over de dwingende kracht van de code van medische deontologie.

1° Artikel 15, § 1, eerste lid, KB nr 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der artsen bepaalt dat: "De nationale raad stelt de algemene beginselen en de regels vast betreffende de zedelijkheid, de eer, de bescheidenheid, de eerlijkheid, de waardigheid en de toewijding die onontbeerlijk zijn voor de uitoefening van het beroep; deze regels vormen de code van medische plichtenleer."

De Koning kan bindende kracht verlenen aan de code van medische deontologie en aan de aanpassingen die door de nationale raad zouden gedaan worden (art. 15, § 1, tweede lid, voornoemd KB nr. 79)

De code formuleert de beginselen die de sociale verplichtingen van de arts vaststellen.

De code bevat zowel algemene beginselen als precieze regels.

De tuchtmaterie leent zich niet tot een opsomming van alle mogelijke tuchtfouten. De regel nullum crimen sine lege (geen misdrijf zonder wet)is niet van toepassing op tuchtgebied. De regels van de medische deontologie en de deontoligische principes die het mogelijk maken te beoordelen of een handeling in overeenstemming is met de eer, de bescheidenheid, de eerlijkheid en de waardigheid die de artsen in acht moeten nemen, bestaan onafhankelijk van enige vermelding in een formele tekst. Aangezien de in de code opgesomde regels niet beperkend zijn, kunnen ze dus toegepast worden naar analogie en de tuchtrechter kan oordelen dat een feit een disciplinaire inbreuk is, zelfs als dat feit niet opgenomen is in de code.

2°/ Een van de bevoegdheden van de provinciale raden bestaat erin te waken over de naleving van de regelen van de medische deontologie en over de handhaving van de eer, de bescheidenheid, de eerlijkheid en de waardigheid van de artsen. Hiertoe nemen zij tuchtmaatregelen wegens fouten die artsen in de uitoefening van hun beroep of naar aanleiding ervan begaan, alsook wegens zware fouten bedreven buiten de beroepsbedrijvigheid, wanneer die fouten de eer of de waardigheid van het beroep kunnen aantasten (art. 6, 2°, voornoemd KB nr. 79).

De code van medische deontologie heeft geen bindende kracht bij gebrek aan een dwingend koninklijk besluit, wat verklaard kan worden doordat de regels van deontologie voortdurend aangepast dienen te worden en een tussenkomst van de uitvoerende macht veel tijd vergt. De regels van de code vormen dan ook geen wet in de betekenis van artikel 608 Gerechtelijk Wetboek.

Dit neemt echter niet weg dat de regels in de code een leidraad zijn. die artsen moeten naleven. De ordinale tuchtinstanties kunnen weliswaar de code niet toepassen zoals de gewone rechter de strafwet toepast, maar niets verbiedt hen de bepalingen ervan te citeren of ernaar te verwijzen in hun beslissingen en de toepassing ervan te waarborgen met hun eigen motivering.

Zodra de tuchtrechtelijk vervolgde arts precies geformuleerde feiten die de eer en de waardigheid van het beroep kunnen schaden, kan identificeren en betwisten, zijn de rechten van de verdediging nageleefd en is het dus weinig relevant of er al dan niet verwezen wordt naar een of andere bepaling van de code van medische deontologie.

3°/ De reguleringsbevoegdheid van de Orde is niet onbeperkt. De deontologische regels zijn complementair aan de wet en mogen er niet mee in strijd zijn.

Deze beperking van de normatieve bevoegdheid van de Orde geldt niet alleen voor de nationale wetgeving. Bijvoorbeeld, de naleving van het Europese mededingingsrecht legt aan de Ordes op dat de potentieel concurrentiebeperkende beroeps- en deontologische regels gerechtvaardigd zijn door het algemeen belang en in verhouding staan tot het beoogde doel. Dit wil zeggen dat ze geschikt zijn om de verwezenlijking van het nagestreefde doel te waarborgen en niet verder gaan dan wat noodzakelijk is om het te bereiken.

4°/ Een partij kan voor de hoven en rechtbanken een verzoek, een verdediging of een uitzondering formuleren op grond van de code van medische deontologie. Aangezien de code van deontologie geen kracht van wet heeft, is hij echter niet bindend voor de rechter.



Wat artikel 6 en bijlage 1 van het koninklijk besluit van 26 maart 2014 betreffende de uitoefening van de homeopathie beklemtonen.