keyboard_arrow_right
Deontologie

Resultaten

Geneeskunde (Arbeids-)16/11/2002 Documentcode: a099005
Militaire geneesheren en erkende artsen bij het leger - Kosten betreffende medische zorgen als extra-legaal voordeel voor de werknemer

Militaire geneesheren en erkende artsen bij het leger – Kosten betreffende medische zorgen als extra-legaal voordeel voor de werknemer

Naar aanleiding van het advies dat de Nationale Raad op 17 november 2001 uitbracht betreffende de geïntegreerde politie en gezondheidszorg (Tijdschrift Nationale Raad nr. 94, december 2001, p. 7), vraagt een arts

  1. of dit advies mutatis mutandis ook geldt voor de Medische Dienst van het Belgisch Leger. Goede huisartsgeneeskunde wordt immers gehinderd door de kosteloze zorgverlening aan rechthebbenden door legerartsen daar deze legerartsen in veel gevallen de functie van huisarts overnemen en het eveneens moeilijk is voor de huisarts om medische gegevens over militaire patiënten te bekomen;
  2. of genoemd advies mutatis mutandis ook geldt voor andere circuits van gratis (preventieve) geneeskunde zoals deze vaak via de werkgever georganiseerd worden;
  3. waar de grens ligt tussen de arbeidsgeneeskunde, de preventieve geneeskunde en de curatieve geneeskunde, dus wat wel via de werkgever mag georganiseerd worden en wat niet.

Advies van de Nationale Raad :

De Nationale Raad van de Orde der geneesheren besprak in zijn vergadering van 16 november 2002 uw brief van 14 januari 2002 en uw antwoorden van 3 november 2002 op bijkomende vragen.
Het betreft eerstens de vraag of het advies van de Nationale Raad van 17 november 2001 (Tijdschrift van de Nationale Raad nr. 94, december 2001, p. 7) betreffende de erkende arts bij de geïntegreerde politie mutatis mutandis ook geldt voor de Medische Dienst van het Belgisch Leger, die ernstige hinder voor goede huisartsgeneeskunde zou teweegbrengen voor de rechthebbenden. Goede huisartsgeneeskunde zou hierdoor immers bemoeilijkt worden daar deze legerartsen in veel gevallen de functie van huisarts overnemen, en het eveneens moeilijk is voor de huisarts om medische gegevens te bekomen via deze dienst betreffende militaire patiënten.

Tevens vraagt u zich af waar de grens ligt tussen arbeidsgeneeskunde, preventieve geneeskunde en curatieve geneeskunde in dit opzicht, gelet op de andere bestaande circuits van gratis geneeskunde georganiseerd door de werkgever.

Vooreerst dient herinnerd dat een militair geneesheer alleen verplicht is tot inschrijving op de Lijst van de Orde der geneesheren indien hij de geneeskunde uitoefent buiten de uitoefening van zijn militair ambt. (KB nr. 79 van 11 november 1967, art. 2, §3). Dit heeft voor gevolg dat een advies van de Nationale Raad van de Orde niet van toepassing kan zijn op deze artsen. Daarentegen zijn burgerartsen bij het leger, Artsen Erkend door de Geneeskundige Dienst van de Krijgsmacht, wel tot inschrijving verplicht, en dient hun contract met de krijgsmacht aldus steeds ter goedkeuring te worden voorgelegd aan de bevoegde Provinciale Raad van de Orde. Deze Erkende Artsen hebben contractueel een zowel preventieve als curatieve opdracht die beperkt is tot de militairen. (zie Contract art. 4.1) Uiteraard dient hun vrije keuze van de patiënten steeds te worden gewaarborgd. Indien zij een beroep doen op een militair geneesheer of een erkend arts die niet zijn huisarts is, is de militaire geneesheer of erkende arts gehouden, op vraag van de patiënt, de nodige medische informatie aan zijn huisarts, al of niet beheerder van het Globaal Medisch Dossier, te bezorgen.

Uw vraag of de kwestieuze gratis geneeskunde door alle artsen aan militairen mag worden toegediend moet negatief beantwoord worden. Het behoort immers momenteel contractueel alleen tot de bevoegdheid van de Erkende Artsen om aan deze voorwaarden zorg aan te bieden. Aldus kunnen we stellen dat het advies betreffende de Erkende Artsen van de Federale Politie niet mutatis mutandis kan toegepast worden op Erkende Artsen bij de Krijgsmacht.

Omtrent het aanbieden van gratis geneeskundige zorgen, zij het preventief of curatief, heeft elke werkgever de mogelijkheid om aan zijn werknemers bepaalde extra-legale voordelen aan te bieden, uiteraard met respect voor de vrije keuze van de patiënt, met inachtname van de deontologische regels omtrent het onttrekken van patiënten aan een collega (art. 19, §2, Code van geneeskundige plichtenleer) en het ronselen van patiënten (art. 19, §1, Code van geneeskundige plichtenleer). Eveneens moet een geneesheer die binnen een bedrijf bepaalde zorgen verleent, onafhankelijk zorgen kunnen aanbieden. Hij kan in geen geval terzelfdertijd behandelaar en arbeidsgeneesheer zijn.

Op uw vraag of het past dat in een ziekenhuis aan een verpleegkundige gratis medische zorgen worden verleend door een geneesheer verwijst de Nationale Raad naar artikel 79 van de Code van geneeskundige plichtenleer dat bepaalt dat “het gebruikelijk is dat een geneesheer geen ereloon aanrekent voor zijn naaste verwanten en zijn medewerkers".

Tenslotte betreffende de grenzen van preventieve geneeskunde, de curatieve geneeskunde en de arbeidsgeneeskunde kunnen we stellen dat een arbeidsgeneesheer per definitie geen curatieve geneeskunde verstrekt. Zijn taak is essentieel preventief, administratief en adviserend, en ook hier gelden zoals steeds de Codeartikels inzake preventieve geneeskunde (artt. 104-112 Code van geneeskundige plichtenleer).

Advies van de Nationale Raad van 17 november 2001 betreffende geïntegreerde politie en gezondheidszorg, TNR nr. 94, december 2001, p. 7 :

Sinds 1 april 2001 is het nieuwe statuut voor de personeelsleden van de geïntegreerde politie van toepassing. Op enkele uitzonderingen na hebben nu alle leden van het operationeel kader van de geïntegreerde politie recht op kosteloze medische verzorging, op voorwaarde dat zij een arts van de medische dienst of een door de minister of de door hem aangewezen overheid erkende arts raadplegen.
De Nationale Raad ontving de voorbije maanden een aantal reacties op deze nieuwe wettelijke regeling. Telkens wordt de vraag gesteld of dergelijk systeem van zorgverstrekking de vrije artsenkeuze en de therapeutische vrijheid niet ernstig in het gedrang brengt.

Brief van de Nationale Raad aan de heer A. DUQUESNE, minister van Binnenlandse Zaken :

In zijn vergadering van 17 november 2001 besprak de Nationale Raad de deontologische implicaties betreffende de problematiek van de erkende geneesheer bij de geïntegreerde politie .

Het voordeel van de kosteloze medische bescherming werd uitgebreid tot alle leden van de diensten van de geïntegreerde politie ( KB nr. C –2001/0037 van 30 maart 2001, deel X, titel I, artikel X .1.1. tot 1.8., tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten).

De Nationale Raad werd herhaaldelijk, zowel door artsen ingeschreven op de Lijst van de Orde van geneesheren als door niet-artsen, om advies verzocht over de gevolgen, voor sommige regels van de geneeskundige plichtenleer, van het feit dat in het bijzonder vroegere leden van de gemeentepolitie een beroep zullen doen op de kosteloze zorgverlening door erkende artsen (de vroeger geheten aangenomen geneesheren van de rijkswacht).

De Nationale Raad is gevoelig voor de eerbiediging van de vrije artsenkeuze en kan niet aanvaarden dat een werkgever sociale voordelen toekent aan werknemers wanneer zij zich tot bepaalde artsen wenden die door deze werkgever zijn erkend. Dit wekt de vrees dat belangenconflicten kunnen ontstaan en de werkgever druk zou uitoefenen op zijn erkende geneesheren om b.v. streng te zijn bij het toekennen van afwezigheden wegens ziekte op ogenblikken dat alle werknemers best op post zijn.

De beslissing tot werkonderbreking en rust kan een onderdeel zijn van de behandeling zodat ook de therapeutische vrijheid door tussenkomst van de werkgever kan beïnvloed worden.
De meeste personeelsleden van de politiediensten hebben met hun gezin een eigen vrij gekozen vertrouwde huisarts. De bovenvermelde maatregel tast deze zeer belangrijke relatie aan daar sommigen zich gedwongen zullen voelen om naar een erkende geneesheer te gaan en hun vertrouwde huisarts te verlaten.

Dit betekent voor de Nationale Raad een ernstig probleem. Het is niet goed, noch voor deze arts-patiëntrelatie, noch voor de goede collegiale betrekkingen onder artsen.
De Nationale Raad is van mening dat de totstandkoming van de geïntegreerde politie moet aangegrepen worden om het statuut van de erkende geneesheer af te schaffen zodat alle leden van de politie met dezelfde sociale voordelen vrij hun huisarts kunnen blijven kiezen.

Beroepsgeheim19/10/2002 Documentcode: a099001
Medisch dossier in een rust- en verzorgingstehuis in het Waals Gewest

Een provinciale raad stelt twee vragen in verband met het advies van de Nationale Raad van 19 januari 2002 over het bijhouden van het medisch dossier in een rust- en verzorgingstehuis :

  1. werd de "Ontwerpbrief RVT" (zoals de titel van het advies in een eerste redactie luidde) definitief door de Nationale Raad goedgekeurd ?
  2. is er geen tegenspraak tussen de inhoud van deze ontwerpbrief en het besluit waarin gesteld wordt dat de tussenkomende artsen onder het gezag van de coördinator staan ?

Advies van de Nationale Raad :

Het antwoord op de vraag of dit advies definitief goedgekeurd werd door de Nationale Raad is : ja.

Het feit dat in de derde alinea “Ontwerpbrief RVT” staat, kan enige twijfel laten bestaan over deze goedkeuring. Men moet echter weten dat het aanvankelijk de Provinciale Raad X was die door het ministerie van het Waalse Gewest, directie Curatieve Geneeskunde, verzocht werd advies te verstrekken over het recht van een coördinerend arts om het medisch dossier in te kijken dat opgesteld werd door een collega die een bewoner behandelt.

De Raad X had een ontwerpantwoord opgesteld dat, gezien het algemene belang ervan, ter goedkeuring voorgelegd werd aan de Nationale Raad. De Nationale Raad heeft dit ontwerp besproken, gewijzigd en vervolgens goedgekeurd in de versie zoals gepubliceerd. Daarom vindt u “Ontwerpbrief RVT” in de verschenen tekst.

In verband met de waarde van het woord gezag - gebruikt in de Nederlandse versie van het advies - van de coördinerend arts ten opzichte van de optredende artsen, dient opgemerkt dat gezag geïnterpreteerd dient te worden in de strikte betekenis van de zin. Dit gezag slaat op de organisatie van de coördinatie en het bijhouden van de dossiers met nastreving van een consensus, en natuurlijk niet op de artsen zelf. De term férule die in het Franse originele document gebruikt wordt, moet in de figuurlijke betekenis ervan geïnterpreteerd worden.

Het gaat niet over de stok waarmee men vroeger op de handen sloeg van de leerlingen die iets fout hadden gedaan, maar veeleer over het stokje van de orkestleider die de accenten van elke deelnemer harmonieus op elkaar moet afstemmen.

Om elke dubbelzinnigheid uit de weg te ruimen, stelt de Nationale Raad voor de term “férule” te interpreteren als “responsabilité” (verantwoordelijkheid).

De laatste alinea van het advies van 19 januari 2002 wordt als volgt herschreven : "De Nationale Raad is van oordeel dat de inhoudelijke kwaliteit van de medische dossiers in de RVT's dient gewaarborgd te worden in onderling overleg tussen de raadgevend-coördinerend arts en de behandelende huisartsen onder de verantwoordelijkheid van de raadgevend-coördinerend arts."

Ter gelegenheid van deze rechtzetting wijst de Nationale Raad erop dat de oorspronkelijke vragen die gesteld werden door het Waalse Gewest betrekking hadden op de volgende zin in zijn advies van 16.09.2000 : “De Nationale Raad legt er de nadruk op dat de coördinerend arts geen inzagerecht heeft in het medisch dossier van een andere behandelende arts zonder zijn toestemming.” De vragen luidden : “Welke betekenis kent de Orde toe aan de inzage van het medisch dossier ?” en “Hoe denkt u dat een coördinerend arts het bijhouden van de medische dossiers kan coördineren zonder deze te openen, ook al staat de arts er weigerachtig tegenover ?”

Uit de discussie over het te verstrekken antwoord bleek al vlug dat er voor onze Raad twee wegen openstonden conform de wetgeving : ofwel leggen de artsen onder elkaar het in punt i van de organisatienormen bepaalde huishoudelijk reglement vast betreffende de medische activiteit en zoeken ze naar een oplossing in collegialiteit, ofwel schikken ze zich naar het door de beheerder opgestelde huishoudelijk reglement vastgelegd in punt 4 van de specifieke normen; dit reglement bevat de bepalingen die hun toegang tot de instelling regelen in het kader van de rechten en plichten van de bewoners en van de beheerder.

De Raad heeft de collegiale weg gekozen.

Beroepsgeheim16/02/2002 Documentcode: a096004
Beoordeling van de handicap in een RVT

Een provinciale raad stuurt voor advies een brief door van de voorzitter van de Unie van Waalse steden en gemeenten die vraagt of het "gedeeld (medisch) geheim" van toepassing is

  1. wanneer artsen-inspecteurs, belast met het toezicht op de eerbiediging van de erkenningsnormen door de rust- en verzorgingstehuizen, in het kader van hun opdracht het individueel dossier van de bewoners raadplegen en
  2. wanneer een door de toezichthoudende overheid aangewezen arts, belast met het beoordelen van een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden, om gegevens uit het verzorgingsdossier verzoekt.

Advies van de Nationale Raad :

De Nationale Raad zette in zijn vergadering van 16 februari 2002 de bespreking verder van een vraag in verband met het delen van het medisch geheim met enerzijds een arts die belast is met de controle op de naleving van de erkenningnormen door het RVT en anderzijds een practicus die door de toezichthoudende overheid aangewezen werd om de graad van zelfstandigheid te beoordelen van een gehandicapte bejaarde en die verzoekt om gegevens uit het dossier met de verpleegkundige gegevens.

Wat het eerste geval betreft, wees de Nationale Raad reeds in zijn advies van 16 september 2000 dat gepubliceerd werd in zijn Tijdschrift op de noodzaak van een splitsing van het individueel dossier in verschillende onderdelen zoals bepaald in het besluit [Koninklijk besluit van 24 juni 1999 tot wijziging van het Koninklijk besluit van 2 december 1982 houdende vaststelling van de normen voor de bijzondere erkenning van rust- en verzorgingstehuizen (Belgisch Staatsblad van 29 januari 2000)], met invoering van het eigenlijke medisch dossier.
In verband met dit laatste onderwerp, dat een bekommernis van de Orde is, is het zinvol eraan te herinneren dat de instelling om een erkenning als rust- en verzorgingstehuis te behouden moet voldoen aan normen en in het bijzonder aan organisatorische normen. Een van deze normen is dat de coördinerend arts in relatie met het medisch korps het bijhouden en de samenstelling van de medische dossiers moet coördineren.

Deze door de wetgever opgelegde verplichting veronderstelt niet alleen dat voor iedere resident een gestructureerd medisch dossier voorhanden moet zijn, maar ook dat het permanent bijgewerkt moet worden om de continuïteit van de zorg perfect te verzekeren.
Het komt de Nationale Raad voor dat de enige rechtvaardigingsgrond voor een dergelijke verplichting het belang van de patiënt is. Bijgevolg is het logisch dat de arts die belast is met het toezicht op de naleving van de normen zich bekommert om de samenstelling van de medische dossiers en de regelmatige bijwerking ervan. Deze opdracht ontslaat de arts-inspecteur er niet van bij een controle blijk te geven van de nodige soepelheid en discretie die de Code van geneeskundige plichtenleer, in het bijzonder artikel 126, aan iedere arts oplegt.

In verband met het verzoek om gegevens uit het verzorgingsdossier geformuleerd door de arts die de graad van de handicap dient te beoordelen, is het zinvol op te merken dat deze arts niet beschikt over de onderzoeksmiddelen van de artsen-inspecteurs zoals deze van het Riziv of regionale artsen-inspecteurs die de rusthuizen controleren. Deze mogen alle documenten en inlichtingen vorderen die nodig zijn voor het uitvoeren van hun controleopdracht. Om hun medische expertises uit te voeren kent artikel 17 van het Koninklijk besluit van 6 juli 1987 hen het recht toe van de aanvragers de geneeskundige getuigschriften te vorderen die noodzakelijk geacht worden. Artikel 60 van de Code van geneeskundige plichtenleer, dat stelt dat de behandelend arts gerechtigd is aan een door de bevoegde overheid aangeduide arts alle geneeskundige gegevens mede te delen teneinde de toepassing van de wettelijke bepalingen inzake gehandicapte personen te vergemakkelijken, heeft hetzelfde doel voor ogen.

Deze expertiseopdrachten spitsen zich dus hoofdzakelijk toe op de geneeskundige getuigschriften, het klinische onderzoek door de aangewezen arts en de verkregen anamnestische inlichtingen. In rust- en verzorgingstehuizen zijn de betrokken patiënten meestal niet in staat om bij te dragen tot de samenstelling van een efficiënte anamnese. Bijgevolg dient, wanneer elke familiale steun ontbreekt en enkel en alleen in het belang van de patiënt, aanvaard te worden dat de verpleegkundige van de dienst alle nuttige inlichtingen kan verstrekken. Bovendien is het niet overbodig erop aan te dringen dat, vóór de uitvoering van zijn opdracht, de arts-deskundige contact opneemt met de arts die verantwoordelijk is voor de aanvraag tot beoordeling van de graad van handicap.

Het begrip gedeeld geheim is bijgevolg wel degelijk van toepassing op de twee gestelde vragen, in het strikte kader van de toegewezen opdrachten en met eerbiediging van artikel 126 van de Code van geneeskundige plichtenleer.

Beroepsgeheim19/01/2002 Documentcode: a096002
Medisch dossier in een rust- en verzorgingstehuis in het Waals Gewest

Volgens het Koninklijk besluit van 24 juni 1999 tot wijziging van het Koninklijk besluit van 2 december 1982 houdende vaststelling van de normen voor de bijzondere erkenning van rust- en verzorgingstehuizen (Belgisch Staatsblad van 29 januari 2000) heeft de coördinerend en raadgevend arts onder meer tot taak ... "(c) de coördinatie van de samenstelling en het bijhouden van de medische dossiers van de behandelende artsen".
Een provinciale raad stuurt een brief door van de geneesheer-inspecteur van het ministerie van het Waals Gewest, directie Curatieve Gezondheid, die niet begrijpt hoe een coördinerend arts in een RVT de samenstelling en het bijhouden van de medische dossiers kan coördineren zonder deze te openen. Hij vraagt welke betekenis de Orde toekent aan "de inzage van het medisch dossier".

Advies van de Nationale Raad aan de betrokken provinciale raad :

De Nationale Raad besprak in zijn vergadering van 19 januari 2002 uw adviesaanvraag van 17 oktober 2001 met betrekking tot het medisch dossier in een rust- en verzorgingstehuis.

Bijgaand vindt u de door de Nationale Raad gewijzigde en goedgekeurde versie van uw ontwerp van antwoord aan het ministerie van het Waals Gewest.

Brief RVT – goedgekeurd door de Nationale Raad

Uw brief van 6 juni 2000 maakt gewag van een duidelijke tegenstrijdigheid tussen de wettelijke bepalingen in verband met de functie van coördinerend arts in een RVT en het advies dat de Nationale Raad op 16.09.2000 verstrekte met betrekking tot het medisch dossier.

Ter beantwoording van uw oordeelkundige en relevante vraag zullen wij u de stelling uiteenzetten volgens welke er naar onze mening geen tegenstrijdigheid bestaat tussen beide teksten.
Volgens de Petit Larousse 2000 betekent de term “coördineren” “schikken, bijeenbrengen met een welbepaald en coherent doel”. Volgens het Koninklijk besluit van 24.06.1999 omvat de opdracht van de hiertoe aangewezen arts onder meer “de coördinatie van de samenstelling en het bijhouden van de medische dossiers van de behandelende artsen.”

Dit veronderstelt met andere woorden het bestaan van dit dossier, een standaardisatie van de samenstelling ervan alsook de regelmatige bijwerking ervan. Bedoeling is de continuïteit van kwaliteitsvolle zorg ten behoeve van de bewoners van het RVT te bevorderen.

Moet de coördinerend arts de inhoud van de dossiers controleren om zich ervan te vergewissen dat deze doelstelling verwezenlijkt wordt ?

Dergelijke mogelijkheid kan niet uitgesloten worden maar kan slechts gebeuren met eerbiediging van enkele modaliteiten en voorwaarden.

Zoals u in uw brief vermeldt, is het de coördinerend arts in de eerste plaats verboden zich te mengen in de diagnose en de behandeling van zijn collega’s.

De Nationale Raad meent dat, ofschoon de coördinerend arts onder meer tot taak heeft in relatie met het medisch korps de samenstelling en het bijhouden van de medische dossiers te coördineren om de continuïteit van de zorg te organiseren, het verstandig is dat deze opdracht uitgevoerd wordt in de individuele en collectieve overlegvergaderingen bepaald in de wetgeving. Deze vergaderingen vormen voor de verschillende artsen de gelegenheid om onder elkaar de regels vast te leggen voor het toezicht op de naleving van de wetsbepalingen, met als leidraad het belang van de patiënt, de collegialiteit en de eerbiediging van het medisch geheim.

De coördinator mag in geen geval een dossier inkijken zonder de toestemming van de arts-beheerder ervan.

Indien deze laatste weigert, kan hij gevraagd worden zijn weigering te motiveren, maar de coördinator is verplicht ze te eerbiedigen. Het staat hem vrij dit ter kennis te brengen in gelijk welke vorm die hij nodig acht. Indien de weigering van een practicus een geschil doet rijzen en afbreuk doet aan de continuïteit van de zorg, kan het geschil aanhankelijk gemaakt worden bij de bevoegde provinciale raad.

Tot besluit menen wij dus dat de coördinatie van de medische dossiers in een RVT veronderstelt dat de tussenkomende artsen die onder het gezag van de coördinator staan ingelicht worden en toestemming geven.

Diagnostische en therapeutische vrijheid17/11/2001 Documentcode: a094006
Geïntégreerde politie en gezondheidszorg

Geïntegreerde politie en gezondheidszorg

Sinds 1 april 2001 is het nieuwe statuut voor de personeelsleden van de geïntegreerde politie van toepassing. Op enkele uitzonderingen na hebben nu alle leden van het operationeel kader van de geïntegreerde politie recht op kosteloze medische verzorging, op voorwaarde dat zij een arts van de medische dienst of een door de minister of de door hem aangewezen overheid erkende arts raadplegen.
De Nationale Raad ontving de voorbije maanden een aantal reacties op deze nieuwe wettelijke regeling. Telkens wordt de vraag gesteld of dergelijk systeem van zorgverstrekking de vrije artsenkeuze en de therapeutische vrijheid niet ernstig in het gedrang brengt.

Brief van de Nationale Raad aan de heer A. DUQUESNE, minister van Binnenlandse Zaken :

In zijn vergadering van 17 november 2001 besprak de Nationale Raad de deontologische implicaties betreffende de problematiek van de erkende geneesheer bij de geïntegreerde politie .

Het voordeel van de kosteloze medische bescherming werd uitgebreid tot alle leden van de diensten van de geïntegreerde politie ( KB nr. C –2001/0037 van 30 maart 2001, deel X, titel I, artikel X .1.1. tot 1.8., tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten).

De Nationale Raad werd herhaaldelijk, zowel door artsen ingeschreven op de Lijst van de Orde van geneesheren als door niet-artsen, om advies verzocht over de gevolgen, voor sommige regels van de geneeskundige plichtenleer, van het feit dat in het bijzonder vroegere leden van de gemeentepolitie een beroep zullen doen op de kosteloze zorgverlening door erkende artsen (de vroeger geheten aangenomen geneesheren van de rijkswacht).

De Nationale Raad is gevoelig voor de eerbiediging van de vrije artsenkeuze en kan niet aanvaarden dat een werkgever sociale voordelen toekent aan werknemers wanneer zij zich tot bepaalde artsen wenden die door deze werkgever zijn erkend. Dit wekt de vrees dat belangenconflicten kunnen ontstaan en de werkgever druk zou uitoefenen op zijn erkende geneesheren om b.v. streng te zijn bij het toekennen van afwezigheden wegens ziekte op ogenblikken dat alle werknemers best op post zijn.
De beslissing tot werkonderbreking en rust kan een onderdeel zijn van de behandeling zodat ook de therapeutische vrijheid door tussenkomst van de werkgever kan beïnvloed worden.

De meeste personeelsleden van de politiediensten hebben met hun gezin een eigen vrij gekozen vertrouwde huisarts. De bovenvermelde maatregel tast deze zeer belangrijke relatie aan daar sommigen zich gedwongen zullen voelen om naar een erkende geneesheer te gaan en hun vertrouwde huisarts te verlaten.
Dit betekent voor de Nationale Raad een ernstig probleem. Het is niet goed, noch voor deze arts-patiëntrelatie, noch voor de goede collegiale betrekkingen onder artsen.

De Nationale Raad is van mening dat de totstandkoming van de geïntegreerde politie moet aangegrepen worden om het statuut van de erkende geneesheer af te schaffen zodat alle leden van de politie met dezelfde sociale voordelen vrij hun huisarts kunnen blijven kiezen.

Continuïteit van de zorg19/05/2001 Documentcode: a093010
Coördinerend geneesheer in een initiatief van beschut wonen

Een psychiater vraagt of het advies dat de Nationale Raad op 16 september 2000 (Tijdschrift Nationale Raad, nr. 90, december 2000, p. 9) uitbracht betreffende de functie van de coördinerend arts in een RVT naar analogie ook geldt voor die van de coördinerend psychiater in een initiatief van beschut wonen.

Advies van de Nationale Raad :

De functie van coördinator verbonden aan een initiatief van beschut wonen wordt wettelijk bepaald in het KB van 10 juli 1990 dat hierbij is gevoegd. Hieruit kan worden afgeleid dat de coördinator niet steeds een psychiater moet zijn.

Volgens artikel 14 wordt de coördinator gekozen uit het begeleidende team dat bepaald wordt in artikel 13. De arts-specialist in de neuropsychiatrie of in de psychiatrie, die deel uitmaakt van het team, is verantwoordelijk voor het opnamebeleid, dient contacten te leggen met de behandelende artsen en met de andere betrokken diensten en is verantwoordelijk voor het interventiescenario in geval van crisis (artikel 15 van het KB). Deze functie kan gecumuleerd worden met deze van coördinator.

Hieruit blijkt dat de psychiater, verbonden aan het team, een eerder medisch-administratieve functie heeft.

De behandelende arts kan een psychiater van buiten het team, een huisarts of zelfs een specialist somatische geneeskunde zijn die de opname van de patiënt heeft aangevraagd.

De patiënt-bewoner van beschut wonen kan zijn arts vrij kiezen.

De neuropsychiater van het begeleidingsteam, al dan niet coördinator, kan tussenkomen in de verzorging als behandelend arts in specifieke spoedomstandigheden zoals crisissituaties. In voorkomend geval zal hij dat doen met eerbiediging van de deontologische principes, inzonderheid van de collegialiteit, de vrije artsenkeuze, het beroepsgeheim en de vrijheid van diagnose en therapie.

10 JULI 1990. - Koninklijk besluit houdende vaststelling van de normen voor de erkenning van initiatieven van beschut wonen ten behoeve van psychiatrische patiënten (Stbl. 26- 7-1990).

BOUDEWIJN, Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hiema wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, inzonderheid op de artikelen 6, gewijzigd door de wet van 30 december 1988 en 68, eerste lid; Gelet op het koninklijk besluit van 10 juli 1990 waarbij sommige bepalingen van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, toepasselijk worden verklaard op de initiatieven van beschut wonen en op de samenwerkingsverbanden van psychiatrische instellingen en diensten, inzonderheid op artikel 1, 1°; Gelet op het advies van de Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen, Afdeling programmatie en erkenning; Gelet op het advies van de Raad van State; Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken,

Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen

Art. 1. Dit besluit bepaalt de normen waaraan moet worden voldaan om te worden erkend als «initiatief van beschut wonen».

Art. 2. § 1. Onder initiatief van beschut wonen wordt verstaan het huisvesten en begeleiden van personen die geen voltijdse ziekenhuisbehandeling vereisen en die om psychiatrische redenen in hun leef- en woonmilieu geholpen moeten worden bij het verwerven van sociale vaardigheden en waarvoor aangepaste dagactiviteiten moeten worden georganiseerd.
§ 2. Het verblijf in een initiatief van beschut wonen is slechts verantwoord voor zover de betrokkene nog niet volledig in het maatschappelijk leven kan worden gereïntegreerd.
[…]

HOOFDSTUK IV

Organisatorische normen
[…]

Art. 13. Voor de begeleiding en ondersteuning dient de inrichtende macht van het beschut wonen een team te voorzien, waarvan deel uitmaken :
1° een geneesheer-specialist in de neuro-psychiatrie of in de psychiatrie;
2° de personeelsleden bedoeld in artikel 20.

Art. 14. De inrichtende macht zal iemand van dit team aanstellen als verantwoordelijke coördinator voor de werking van de beschutte woonvorm.

Art. 15. De geneesheer-specialist in de neuro-psychiatrie of in de psychiatrie :
1° is verantwoordelijk voor het opnamebeleid;
2° dient de kontakten te leggen met de behandelende geneesheren en met de betrokken dienst of het centrum voor geestelijke gezondheidszorg.
3° staat in voor de interventiescenario's in geval van krisis.

Art. 16. Op geregelde tijdstippen zal een teamoverleg worden georganiseerd.

Art. 17. De nazorg van de bewoners, voor zover een medische nazorg noodzakelijk is, kan gebeuren in het geheel van de psychiatrische voorzieningen, zoals bv. in een dienst voor geestelijke gezondheidszorg, een polikliniek, een consultatiedienst van de behandelende geneesheer, teneinde de continuïteit van de behandeling te waarborgen.
[…]

Continuïteit van de zorg16/09/2000 Documentcode: a090002
Coördinerend arts in een RVT - Taak en functie

Coördinerend arts in een RVT – Taak en functie

Verwijzend naar de wetgeving inzake RVT’s vraagt een verpleegkundige hoe ze kan reageren op bepaalde misbruiken van de coördinerend arts in het RVT waar ze werkzaam is (wijziging in de behandeling van de residenten zonder enig overleg met hun behandelend arts, kapitaalsverduistering (via bestelling van verbanden), enz. ).

Advies van de Nationale Raad :

Eerst en vooral wijst hij u erop dat de bepalingen van het Koninklijk besluit van 24.06.1999 dat onder meer de rol vastlegt van de arts die door de beheerder aangewezen wordt als coördinator en raadgever in een RVT, nog niet van toepassing is. In de huidige stand van de wetgeving is het Koninklijk besluit van 2 december 1982 houdende vaststelling van de normen voor de bijzondere erkenning van rust- en verzorgingstehuizen nog steeds van kracht. Dit besluit bepaalt : “Telkens de gezondheidstoestand van de verzorgingsbehoevende zulks vereist zal deze een beroep moeten kunnen doen op een geneesheer van zijn keuze. Bij ontstentenis van een eigen behandelende arts moet de verzorgingsbehoevende een beroep kunnen doen op een door de inrichtende macht aangewezen geneesheer.”

Hieruit blijkt duidelijk dat de wetgever voorrang geeft aan de vrije keuze van de behandelend arts door de patiënt en dat het beroep op de door de beheerder aangewezen arts een uitzondering vormt. De Nationale Raad deelt deze zienswijze. De definitie van de functie van de coördinerend arts in het Koninklijk besluit van 24 juni 1999 verandert niets aan de geest van het oorspronkelijke besluit.

Voorts is het duidelijk dat het Koninklijk besluit van 24 juni 1999 tal van vragen oproept. De Nationale Raad zet deze momenteel op een rijtje en bereidt er een antwoord op voor.

Een klacht van uw kant dient bezorgd te worden aan de provinciale raad waartoe de betrokken arts behoort.

Beroepsgeheim16/09/2000 Documentcode: a090001
Coördinerende artsen van een RVT en behandelende artsen in een RVT

Het Koninklijk besluit van 24 juni 1999 houdende wijziging van het Koninklijk besluit van 2 december 1982 betreffende de vaststelling van de normen voor bijzondere erkenning van rust- en verzorgingstehuizen (Belgisch Staatsblad van 29 februari 2000) vaardigde normen uit waarin de functies van coördinerend arts opgenomen zijn. Een syndicale kamer van artsen is van mening dat, in toepassing van dit KB, de opdracht van de coördinerend arts van een RVT administratief is, zonder fysieke tussenkomst ten aanzien van de patiënten behalve bij spoedgevallen of bij onbereikbaarheid van de behandelend arts.

Advies van de Nationale Raad :

De Nationale Raad herinnert aan zijn advies van 20 november 1999 (Tijdschrift Nationale Raad nr. 87, blz. 29). Verder verwijst hij naar het Koninklijk besluit van 24 juni 1999 houdende wijziging van het Koninklijk besluit van 2 december 1982 betreffende de vaststelling van de normen voor bijzondere erkenning van rust- en verzorgingstehuizen, waarin de taken van de coördinerend arts omschreven worden :

- “De Nationale Raad is van mening dat de coördinerend arts in principe in geen geval de rol van de behandelend arts mag opnemen zonder de toestemming van deze laatste. Zo mag hij geen diagnose stellen in de plaats van de behandelend arts wanneer in eerste instantie nagelaten werd een beroep te doen op deze laatste, tenzij de behandelend arts niet bereikbaar is of het gaat om een spoedsituatie, in afwachting van de behandelend arts.
Hij mag evenmin voorschriften voor kinesitherapie opstellen of wijzigen in de plaats van de behandelend arts.
Tot slot is het natuurlijk mogelijk dat de coördinerend arts zijn eigen patiënten behandelt binnen het RVT”.

De Nationale Raad deelt integraal uw mening terzake zoals geformuleerd in uw brief.

De Nationale Raad legt er de nadruk op dat de coördinerend arts geen inzagerecht heeft in het medisch dossier van een andere behandelende arts zonder zijn toestemming.
De coördinerend arts is wel verantwoordelijk voor en dient toezicht te houden op de bewaring van de in het RVT samengestelde medische dossiers.

Hij coördineert immers de samenstelling en het bijhouden van de medische dossiers van de behandelende artsen.

De coördinerend arts kan en mag alleen die patiënten onderzoeken waarvan hijzelf de behandelende arts is, behalve als de behandelende arts niet bereikbaar is, bij een spoedgeval in afwachting van de behandelende arts, en tijdens zijn eigen officiële wachtbeurt. Het behoort immers ook tot zijn taak de continuïteit van de zorg en dienstverlening van het RVT te organiseren.

De coördinerend arts moet zijn functie waarnemen met inachtname van alle deontologische principes, inzonderheid van de collegialiteit. Hij zal dus niet proberen patiënten te ronselen. Hij zal de vrije artsenkeuze strikt eerbiedigen, en de vrijheid van diagnose en therapie van zijn collega’s niet hekelen noch in het gedrang brengen. Hij zal erop toezien dat het beroepsgeheim niet wordt geschonden.

Continuïteit van de zorg16/09/2000 Documentcode: a090003
Coördinerend arts in de RVT's - KB van 24 juni 1999

Coördinerend arts in de RVT's – KB van 24 juni 1999

Naar aanleiding van een reeks vragen van huisartsen in verband met de rol van de coördinerend arts in de RVT's, zet de Nationale Raad zijn deontologische vragen en voorstellen uiteen met betrekking tot het KB van 24 juni 1999 tot wijziging van het Koninklijk besluit van 2 december 1982 houdende vaststelling van de normen voor de bijzondere erkenning van rust- en verzorgingstehuizen dat in werking treedt op 1 oktober 2000.

De Nationale Raad richt onderstaande brief aan mevrouw M. AELVOET, minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu :

De Nationale Raad boog zich in zijn vergadering van 16 september 2000 over een reeks vragen van huisartsen in verband met de rol van de coördinerend arts in de RVT’s.

Na afloop van deze reflectie is de Nationale Raad van oordeel dat de inwerkingtreding van de besluiten van 24 juni 1999 bij de coördinerende artsen tot gedragingen zou kunnen leiden die in strijd zijn met de regels van geneeskundige plichtenleer.

Om alle dubbelzinnigheid uit de weg te ruimen, is de Nationale Raad bij deze zo vrij u zijn vragen en verschillende voorstellen in verband hiermee uiteen te zetten.

In de eerste plaats stelt de Nationale Raad zich vragen bij de aanwijzing van de coördinerend arts. Zou deze aanwijzing niet het resultaat moeten zijn van een consensus tussen de huisartsen die prestaties verrichten in de instelling en de beheerder van deze laatste ?
Meer nog, zou hij niet bij voorkeur gekozen dienen te worden onder de artsen die deelnemen aan de wachtdienst van de plaats waar de instelling gevestigd is ?

Een dergelijke aanwijzing zou de rol van tussenpersoon die de coördinator dient te vervullen tussen beheerders en behandelende artsen, kracht bijzetten. Dit zou de uitwerking vergemakkelijken van een huishoudelijk reglement dat, bovenop de wettelijke verplichtingen, rekening zou houden met de specifieke praktijkgewoonten van de plaats. Dergelijk huishoudelijk reglement zou gemakkelijker dwingende kracht verkrijgen voor de partijen.

Vervolgens stond de Nationale Raad stil bij het probleem van de medische dossiers. Hij wijst er in de eerste plaats op dat het Globaal Medisch Dossier onderscheiden dient te worden van het in het RVT opgestelde medisch dossier. Volgens hem moet dit laatste een structuur aannemen vastgelegd in overleg tussen de coördinerende en de behandelende artsen. Voorts mag het niet verward worden met het verpleegkundig dossier of andere verzorgingsregisters. Het moet alle geactualiseerde gegevens bevatten die nuttig en noodzakelijk zijn voor de continuïteit van de verzorging.
Terwijl de inhoud ervan uitsluitend wordt bepaald door de behandelende arts die er aldus verantwoordelijk voor wordt, is het aan de coördinerend arts te waarborgen dat het dossier in overeenstemming is met de consensuele structuur. Deze taak kent hem evenwel geen recht van inmenging toe.

Voorts staat de Nationale Raad erop, voor zover nodig, te herinneren aan het absolute karakter van de vrije keuze door de patiënt van zijn behandelende arts. Deze keuze mag noch beïnvloed worden door de beheerder, noch door het verzorgend personeel, noch door de coördinator. In dit opzicht lijkt het wenselijk dat de beheerder noch het personeel systematisch of frequent een beroep doet op deze arts om de verzorging van de residenten te verzekeren.

De coördinerend arts van zijn kant dient zich ervan te onthouden, behalve in werkelijk spoedeisende gevallen of bij onbeschikbaarheid van hetzij de behandelende arts hetzij zijn vervanger, tussen te komen in de verzorging van patiënten die niet de zijne zijn. In elk geval dient de coördinator voorafgaandelijk contact op te nemen met de behandelend arts van de patiënt. Indien de coördinerend arts door een nieuwe resident of de familie gekozen wordt als behandelend arts in het RVT, dient hij spoedig contact op te nemen met de arts die de patiënt verzorgde vóór de opname in het RVT opdat de continuïteit van de verzorging optimaal verzekerd kan worden via de mededeling van informatie en de overdracht van het dossier.

Voorts kan het gebeuren dat een resident van behandelend arts wenst te veranderen en in alle vrijheid voor de coördinerend arts kiest. In deze veronderstelling dient aan deze resident of zijn familie gevraagd te worden de vroegere behandelend arts hiervan schriftelijk op de hoogte te brengen.

De Nationale Raad is van oordeel dat het inderdaad zinvol is dat de coördinerend arts een medische bedrijvigheid in de instelling behoudt binnen de hierboven gepreciseerde beperkingen.

Het overleg tussen de artsen die prestaties verrichten in het RVT en de coördinerend arts dient eveneens betrekking te hebben op de uitwerking van een therapeutisch formularium. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de behandelingen die ingesteld werden vóór de opname alsook met artikel 36 van de Code van geneeskundige plichtenleer .

De Nationale Raad hecht er belang aan dat tussen de coördinator en het RVT een overeenkomst afgesloten wordt die onderworpen is aan de naleving van de bepalingen van het huishoudelijk reglement en die voorafgaandelijk ter goedkeuring voorgelegd wordt aan de provinciale raad waarbij de coördinerend geneesheer ingeschreven is.

Wanneer een geschil rijst tussen de beheerder, het personeel en een behandelend arts dient de coördinator oplossingen voor te stellen waarbij in de eerste plaats het belang van de patiënten gevrijwaard wordt.

De Nationale Raad zou het ten zeerste op prijs stellen indien u dit advies in overweging mocht nemen en hij staat open voor elke ontmoeting die u nuttig mocht achten.

Art. 36 van de Code van geneeskundige plichtenleer

De geneesheer beschikt over de diagnostische en therapeutische vrijheid.

a) Hij zal niettemin vermijden onnodig dure onderzoekingen en behandelingen voor te schrijven of overbodige verstrekkingen te verrichten.

b) Hij zal eveneens vermijden behandelingen of geneesmiddelen voor te schrijven op eenvoudig verzoek van de patiënt, zonder dat diens toestand dit medisch rechtvaardigt.

c) Hij zal er over waken geneesmiddelen voor te schrijven in gepaste vorm en hoeveelheid teneinde overconsumptie en overdosering tegen te gaan.

d) Wanneer een degelijk vooringelichte patiënt er vrijwillig mee instemt zijn medewerking te verlenen aan een wetenschappelijk onderzoek, mogen hem geen behandelingen onthouden worden die onontbeerlijk zijn voor zijn toestand.

Wanneer een patiënt weigert mee te werken aan of zich terugtrekt uit het wetenschappelijk onderzoek, moet de geneesheer hem de beste zorgen blijven verstrekken.

Associaties en contracten tussen artsen16/04/1983 Documentcode: a031019
Vervanging van een ontslagen collega

Een provinciale raad legt aan de Nationale Raad zijn interpretatie voor van artikel 138 van de Code van geneeskundige Plichtenleer (1):
"lndien een geneesheer de toegang tot het ziekenhuis, waaraan hij contractueel was verbonden, wordt ontzegd, kan zijn functie aldaar slechts dan door een collega worden waargenomen, nadat deze contact nam met de betrokken collega en de provinciale raad. De Raad kan dan oordelen dat de vervangende collega, door deze vervanging, de regels der collegialiteit schaadt en eventueel een sanctie uitspreken".

De Nationale Raad heeft in zijn vergadering van 16 april 1983 het volgende advies verleend:

Met verwijzing naar uw brief van 1 maart 1983 hebben wij de eer U te laten weten dat de Nationale Raad in zijn vergadering van 16 april 1983 aan uw interpretatie van artikel 138 van de Code de volgende wijzigingen heeft aangebracht:

"De Raad oordeelt of de vervangende collega, door deze vervanging, de regels van de plichtenleer naleeft".

Daarnaast is de Nationale Raad van mening dat bij conflicten als bedoeld bij artikel 138 het in eerste instantie aan de medische raad van de betrokken verzorgingsinstelling behoort een oplossing na te streven die eveneens met de deontologische regels in overeenstemming is.

Ten slotte dient te worden opgemerkt dat de provinciale raad het recht heeft de vervangende collega te verbieden een contract te ondertekenen dat niet strookt met de deontologie.

(1) Art. 138 Wanneer een geneesheer uit een ambt dat hij in een openbare of privé inrichting uitoefende wordt ontslagen of geschorst, mag een geneesheer zijn kandidatuur slechts stellen nadat hij contact heeft opgenomen met de betrokken collega en met zijn eigen provinciale raad van de Orde.
Deze laatste zal er voor waken dat de regels van de plichtenleer worden nageleefd.
De geneesheer die meent een wettige beweegreden te hebben om geen contact op te nemen met zijn collega moet die reden ter beoordeling aan de provinciale raad voorleggen.