keyboard_arrow_right
Deontologie

Resultaten

Resultaten

Collusie16/02/2019 Documentcode: a164001
Mag een arts eigenaar zijn van een officina-apotheek?

De nationale raad van de Orde der artsen heeft de vraag of een arts eigenaar mag zijn van een officina-apotheek onderzocht.

Advies van de nationale raad :

In zijn vergadering van 16 februari 2019 heeft de nationale raad van de Orde der artsen onderzocht of een arts eigenaar mag zijn van een officina-apotheek.

1°/ Er dient een onderscheid gemaakt te worden tussen het beheer van de officina-apotheek en het bezit ervan.

Een apotheek moet onder de verantwoordelijkheid staan van een apotheker-titularis die de eindverantwoordelijkheid draagt en aansprakelijk is voor de kwaliteit van de geneesmiddelen en andere gezondheidsproducten die in de apotheek worden afgeleverd.

De eigendom van een officina is echter niet voorbehouden aan een apotheker; een arts mag er eigenaar van zijn, persoonlijk of onrechtstreeks door het bezit van aandelen van een rechtspersoon die er de eigenaar van is(1).

2°/ Alleen apothekers en apotheekassistenten mogen praktiseren in de apotheek.

Bij deze beroepskwalificatievereiste komt nog een specifieke onverenigbaarheid voor de artsen: artikel 22 van de voornoemde wet van 10 mei 2015 verbiedt de gelijktijdige uitoefening van de geneeskunde en van de artsenijbereidkunde, zelfs aan de houders van de diploma's die het recht verlenen elk van deze beroepen uit te oefenen.

3°/ De arts, eigenaar-vergunninghouder van een officina, dient de autonomie van de apotheker-titularis te respecteren en geen handeling noch beperking op te leggen die de naleving van de hem opgelegde wettelijke en deontologische vereisten verhindert.

De arts dient, van zijn kant, zijn beroepsonafhankelijkheid te vrijwaren en erop toe te zien dat er ook geen schijn van afhankelijkheid of collusie is.



(1) Zie met name artikel 8, lid 5, van de wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen


Kabinet14/10/2017 Documentcode: a159002
Raadplegingen door een specialist in de praktijkruimte van een huisarts

Een provinciale raad vraagt advies omtrent het houden van raadplegingen door een specialist in de praktijkruimte van een huisarts.

Advies van de nationale raad :

In zijn vergadering van 14 oktober 2017 heeft de nationale raad van de Orde der artsen uw vraag om advies besproken over het houden van raadplegingen door een specialist in de praktijkruimte van een huisarts besproken.

1. De nationale raad stelt vast dat de laatste decennia de wijze van praktijkvoering en de structuren binnen de eerste en de tweede lijn enorm zijn geëvolueerd.

Daar waar vroeger de solopraktijk legio was, zijn er nu veel meer samenwerkingsverbanden tussen huisartsen en specialisten, alsook tussen artsen en andere gezondheidszorgbeoefenaars, zowel op het niveau van de eerste als de tweede lijn.

Multidisciplinaire, intra- en extramurale praktijkvoering is frequent en betekent een meerwaarde voor zowel de arts als de patiënt.

Ook tussen de eerste en de tweede lijn zijn de interacties tussen artsen intenser en veelvuldiger, hetgeen bijdraagt tot een hogere kwaliteit van zorg.

Het houden van raadplegingen door een specialist of een andere gezondheidszorgbeoefenaar binnen dezelfde infrastructuur, zoals voorgesteld in uw vraag kan dan ook - voor zover de deontologie gerespecteerd wordt - een meerwaarde betekenen voor de kwaliteit van zorg voor de patiënt.

2. De nationale raad vindt het belangrijk te benadrukken dat bij elke praktijkvoering, zowel op een zelfde als op een verschillende locatie, de belangen van de patiënt op geen enkele manier mogen geschaad worden. Hij verwijst naar de principes vervat in artikel 159, § 5, van de actuele code van geneeskundige plichtenleer. Dat artikel bepaalt : "Uit de aan de provinciale raad voorgelegde stukken moet onder meer blijken:

• dat de belangen van de patiënt op geen enkele manier worden geschaad. Garanties dienen geboden te worden voor de vrije artsenkeuze, de onafhankelijkheid van de arts, de bescherming van het beroepsgeheim en de verzekering burgerlijke aansprakelijkheid van de artsen, hun vervangers en personeel. [...];
• dat elke vorm van commercialisatie van de geneeskunde, van directe of indirecte collusie, dichotomie en overconsumptie uitgesloten is; [...]

Het blijft een opdracht voor de provinciale raden toe te zien op een deontologisch correcte praktijkvoering en samenwerking.

Dit advies vervangt het advies van 1 januari 1976 (a025017).

Commercialisatie van de geneeskunde17/01/2015 Documentcode: a148002
report_problem

Dit advies is vervangen door het advies van 10 december 2022 (a169027).

Samenwerking van artsen met schoonheids-, wellness- en verzorgingscentra

Aan de Nationale Raad wordt een vraag gesteld betreffende de samenwerking van artsen met schoonheids-, wellness- en verzorgingscentra.

Advies van de Nationale Raad :

In zijn vergadering van 17 januari 2015 onderzocht de Nationale Raad van de Orde van geneesheren uw vraag van 1 augustus 2014 betreffende de samenwerking van artsen met schoonheids-, wellness- en verzorgingscentra.

Sommige van deze centra trachten artsen in te schakelen voor verstrekkingen inzonderheid op het gebied van voeding, dermatologie en esthetische geneeskunde.

1° De geneeskunde mag in geen geval en op geen enkele wijze als een handelszaak worden opgevat (artikel 10 van de Code van plichtenleer).

Het is in strijd met de plichtenleer dat een arts raadplegingen, voorschriften of medische adviezen verstrekt in handelscentra of op om het even welke plek waar door hem voorgeschreven of door hem gebruikte geneesmiddelen, producten of apparaten worden verkocht.

De arts mag zich bij zijn zorgaanbod slechts laten leiden door het belang van de patiënt en niet door persoonlijk voordeel.

De beroepsonafhankelijkheid van de arts vormt de basis van de vertrouwensrelatie met de patiënt. Daarnaast wettigt ze het vertrouwen van de maatschappij en impliceert ze dat de arts zijn verantwoordelijkheid opneemt bij het beheer van de middelen van de gemeenschap.

De arts mag zich niet laten beïnvloeden - of de schijn hiervan opwekken - door een ander doel dan de gezondheid van de patiënt, zoals de verkoop door derden van cosmeticaproducten of diensten (massage, epilatie, gymlessen, enz.).

Hij moet vermijden dat een handelszaak gebruik maakt van zijn activiteit om patiënten aan te trekken door bijvoorbeeld gewag te maken van medisch toezicht of medisch advies.

De arts moet er zich tegen verzetten dat handelszaken zijn naam of zijn beroepsactiviteit gebruiken voor reclamedoeleinden.
De ronseling van patiënten of de collusie via dergelijke centra zijn verboden.

Bij de uitoefening van zijn beroep dient de arts slechts samen te werken met personen die beschikken over de beroepskwalificaties die zijn vereist door de wetgeving betreffende de gezondheidszorgberoepen (met name artikel 5, § 1, van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen).

Hij weigert zijn medewerking te verlenen aan eender welke vorm van onwettige uitoefening van de geneeskunde.

2° Voordat een arts start met zijn praktijk op een plek die hij deelt met andere beroepen moet hij informatie inwinnen over de structuur van de onderneming, de activiteiten die er worden uitgeoefend en de uitoefeningsvoorwaarden voor zijn praktijk.

De geneeskunde moet worden beoefend in een omgeving die de uitoefening van een kwaliteitsvolle geneeskunde stimuleert. Dit vergt lokalen waarin het medisch geheim kan worden gevrijwaard, waarin wordt voldaan aan de eisen inzake hygiëne, die correct zijn uitgerust met het oog op de handelingen die er worden verricht en die waarborgen dat de bewaring en de inzage van de medische dossiers gebeuren onder de verantwoordelijkheid van de arts.

De Nationale Raad herinnert eraan dat elke overeenkomst tussen artsen of artsen-vennootschappen en niet-artsen en die een invloed kan hebben op de deontologische aspecten van de beroepsuitoefening van de arts schriftelijk dient te worden vastgelegd en slechts mag worden ondertekend nadat het ontwerp ervan op deontologisch vlak werd goedgekeurd door de bevoegde provinciale raad en dat hetzelfde geldt voor elke wijziging van een dergelijke overeenkomst (artikel 173, § 1, van de Code van geneeskundige plichtenleer).

Bij de beoordeling van deze overeenkomsten gaat de provinciale raad na of de samenwerking in overeenstemming is met de regels van geneeskundige plichtenleer.

De provinciale raad controleert of de arts bij de bekendmaking van zijn activiteit de deontologische en wettelijke regels naleeft, met name de wet van 23 mei 2013 tot regeling van de vereiste kwalificaties om ingrepen van niet-heelkundige esthetische geneeskunde en esthetische heelkunde uit te voeren en tot regeling van de reclame en informatie betreffende die ingrepen.

3° Wat meer bepaald de verstrekkingen van esthetische geneeskunde betreft, verwijst de Nationale Raad naar zijn advies van 20 september 2014, "Problematiek van inrichtingen die patiënten laten overnachten na een heelkundige esthetische ingreep", Tijdschrift van de Nationale Raad, nr. 147.

Voorts verwijst hij naar zijn advies van 16 april 2011, "Toediening van botulinetoxine (botox)", Tijdschrift van de Nationale Raad nr. 133.

Continuïteit van de zorg02/06/2007 Documentcode: a117010
Klinische studie - Rekruteren van patiënten door een arts-onderzoeker bij collega's

Klinische studie – Rekruteren van patiënten door een arts-onderzoeker bij collega’s

Aangezien het voor huisartsen/specialisten die deelnemen aan een klinische studie steeds moeilijker wordt om onder hun patiënten voldoende proefpersonen te vinden en het aantal artsen-onderzoekers beperkt dient te blijven, wenst een farmaceutische firma een “referral” systeem op te starten. Dit houdt in dat een patiënt door zijn behandelende arts wordt verwezen (“referral”) naar een collega die deelneemt aan een klinische studie, op vraag van deze laatste. De patiënt dient akkoord te gaan en het toestemmingsformulier te ondertekenen.
De verantwoordelijke van deze firma vraagt het advies van de Nationale Raad betreffende dit systeem.

Advies van de Nationale Raad :

In zijn vergadering van 2 juni 2007 onderzocht de Nationale Raad de volgende vraag ”Is er geen enkel bezwaar vanuit ethisch oogpunt noch vanuit het standpunt van de Orde der geneesheren dat een arts-onderzoeker via brieven zijn collega’s specialisten of huisartsen vraagt om patiënten naar hem te refereren”.

De Nationale Raad meent dat er geen deontologisch bezwaar is dat een behandelende arts onder zijn patiënten proefpersonen rekruteert om deel te nemen aan wetenschappelijk onderzoek onder de leiding van een arts-onderzoeker mits naleving van volgende voorschriften.

De arts-onderzoeker mag geen enkele binding hebben met een farmaceutische firma.

De behandelende arts zal kennis moeten hebben van het door het ethisch comité goedgekeurde onderzoeksprotocol, onder andere voor wat betreft de rekruteringsprocedure waarvoor zijn patiënt in aanmerking komt (1).

De behandelende arts die patiënten rekruteert om deel te nemen aan een klinische studie zal deze hierover voorafgaandelijk inlichten en hun uitdrukkelijke toestemming tot verwijzing bekomen; deze toestemming dient aan het patiëntendossier te worden toegevoegd (2).

Het al dan niet deelnemen aan een klinische studie mag de behandelingskeuze noch een lopende behandeling beïnvloeden. De patiënt moet zich te allen tijde uit een lopende klinische studie kunnen terugtrekken zonder dat zijn behandeling hierdoor in het gedrang komt en zonder zich daarvoor te moeten verantwoorden noch enige schadevergoeding te moeten betalen.

De behandelende arts blijft instaan voor de continuïteit van zorg voor zijn patiënten ook indien deze deelnemen aan wetenschappelijk onderzoek. De arts-onderzoeker zal onmiddellijk aan de behandelende geneesheer alle informatie meedelen die nodig is voor de continuïteit van de zorg (in het bijzonder elke ongewenste bijwerking).

De eventuele aan de behandelende arts uitgekeerde vergoedingen dienen in verhouding te staan met de werkelijk geleverde prestatie.

De behandelende arts mag slechts die gegevens die nuttig zijn voor het onderzoek aan een arts-onderzoeker mededelen; het verzamelen en uitbaten van deze gegevens moeten gebeuren volgens het hieromtrent door de Nationale Raad uitgebrachte advies (3).

1. Experimenten - Werving van patiënten (advies van 18/02/95), Tijdschrift van de Nationale Raad nr. 68, juni 1995, p. 29.
2. Art. 8, § 1, Wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt.
3. Verzamelen en uitbaten van medische gegevens (advies van 16/07/2005), Tijdschrift van de Nationale Raad nr. 110, december 2005, p 2-3.
Beroepsgeheim17/06/2000 Documentcode: a090012
Eerstelijnsgezondheidszorg in België

In een brief aan de Nationale Raad deelt mevrouw M. AELVOET, minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, mee dat één van de belangrijke prioriteiten in het gezondheidsbeleid van de regering de verdere ontwikkeling, versterking en promotie van de eerstelijnszorg is, met hieraan gekoppeld een voor iedereen vlotte toegang tot de gezondheidszorg. In dit verband maakt de minister de conceptnota "Ondersteuning en Structurering van de Eerste lijn : de essentiële component in de gezondheidszorgorganisatie – 6/12/99" aan de Nationale Raad over met het verzoek zijn standpunt hieromtrent te doen kennen.

Bedenkingen van de Nationale Raad bij deze nota :

De Nationale Raad besprak in zijn vergadering van 17 juni 2000 de nota “Ondersteuning en structurering van de eerste lijn” die u op 17 februari deed geworden. De Nationale Raad herinnert u aan zijn antwoord van 10 mei 2000 op de nota “Visie omtrent gezondheids-, gezondheidszorg-, en gezondheidszorgverzekeringsbeleid” gericht aan uzelf en aan minister F. Vandenbroucke.

Wat betreft de structurering van de eerste lijn, vindt de Nationale Raad het nodig het principe in herinnering te brengen van de vrije keuze van de arts door de patiënt. De inschrijving van de patiënt in een eerstelijnsstructuur moet zijn recht op deze vrije keuze waarborgen. De patiënt moet iedere arts kunnen raadplegen, een tweede advies kunnen vragen en rechtstreekse toegang hebben tot de arts zonder te moeten passeren langs de filter van een niet-arts, lid van de structuur. De structuur mag de personen die haar samenstellen niet domineren. In dit opzicht zou de “aanmeldingsverantwoordelijkheid” een risico kunnen vormen voor de patiënt en de algemene verantwoordelijkheid van de geïntegreerde arts in het gedrang kunnen brengen.

De Nationale Raad is zich bewust van de evolutie van de geneeskunde in haar sociaal-economische aspecten en van de noodzakelijke aanpassing van de geneeskundige praktijk. De Nationale Raad heeft sedert geruime tijd initiatieven genomen om deze evolutie in de hand te werken. Men kan zich niet langer een alleenstaande geneeskundige praktijk voorstellen die geen rekening houdt met de huidige context. Terwijl intra- en interdisciplinaire samenwerking aangemoedigd dient te worden, moet het multidisciplinaire karakter van de voorgestelde structuur collusie en belangenvermenging vermeden worden.

Het behoud van een doeltreffende continuïteit van de verzorging is een constante bezorgdheid van de Raad. De permanente beschikbaarheid van een bekwaam arts is onontbeerlijk. De organisatie van de medische wachtdienst volgens de vigerende wetsbepalingen heeft haar doeltreffendheid bewezen.

Het is belangrijk eraan te herinneren dat de holistische benadering van de patiënt geen exclusief voorrecht is van de eerstelijnsverzorging, maar een voorwaarde vormt voor de therapeutische doeltreffendheid van iedere arts.

Iedere patiënt moet de waarborg hebben dat zijn vertrouwelijke mededelingen geheim gehouden worden. In het kader van medische eerstelijnsstructuren zoals voorgesteld waarvan niet-artsen deel uitmaken, zijn de regels uitgevaardigd door de Nationale Raad van bijzonder belang. De gegevens mogen inderdaad slechts gedeeld worden :

  • met de personen die de patiënt werkelijk verzorgen,
  • tijdens de duur van deze behandeling,
  • in de mate dat deze gegevens noodzakelijk zijn voor het toedienen van de verzorging.

Bovendien moet de verzorging in elk geval in overeenstemming blijven met de huidige stand van de medische wetenschap.

De structuur mag de volledige onafhankelijkheid en de autoriteit van de arts op medisch vlak niet op de helling plaatsen.

Het recht van de patiënt op de vrije keuze van zijn arts, op de eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer, op objectieve informatie, op de mogelijkheid toegang te hebben tot gespecialiseerde verzorging, zowel buiten als binnen het ziekenhuis, mag dus niet in gevaar gebracht worden door andere dan medische beschouwingen. Een veelvuldigheid aan bewakings- en evaluatiestructuren houdt het risico in dat de toegang van de patiënt tot een kwaliteitsgeneeskunde ingewikkeld wordt. Het belang van de lijdende mens blijft de hoofdbekommernis van de arts.

Biologie (Klinische-)20/11/1999 Documentcode: a087017
Kapitaaluitkering via een pensioenplan
De geneesheer-directeur-generaal van de Dienst voor geneeskundige controle van het Riziv vraagt de Nationale Raad om een deontologisch advies over een methode van kapitaalvorming en -uitkering via een bepaald pensioenplan, uitgewerkt door een laboratorium voor klinische biologie. Volgens het Riziv komt het opgezette systeem neer op indirecte dichotomie.
De Nederlandstalige provinciale Raad van de Orde der Apothekers van Brabant vraagt of apothekers dezelfde voordelen mogen bieden.

Antwoord van de Nationale Raad:

Als gevolg aan uw brief van 9 dezer aan mevrouw Van Lil, plaatsvervangend griffier van de Nationale Raad, heb ik de eer u mede te delen dat de uit uw mededelingen blijkende praktijk voor artsen is verboden. U vindt als bijlage kopie van het terzake dienstige advies van 20 maart 1999 van de Nationale Raad (Tijdschrift van juni 1999, nr. 84, p. 27) betreffende de uitgifte van kapitalisatieaandelen ten behoeve van artsen.

Meerdere van de ons ter kennis gebrachte feiten zijn thans voorwerp van tuchtrechtelijke onderzoeken door de bevoegde provinciale raden.

Wat de apothekers betreft behoort het aan de Orde der apothekers, en niet aan de Orde der geneesheren, de zich naar zijn oordeel opdringende maatregelen te nemen.

Advies van de Nationale Raad van 20 maart 1999

Uitgifte van kapitalisatieaandelen ten behoeve van artsen

Een provinciale raad doet de Nationale Raad een adviesaanvraag geworden van een arts over een rondschrijven van een Amerikaanse firma voor research en management van investeringen. In de rondzendbrief wordt de mening van de arts gevraagd over een investeringsproject dat erin bestaat dat een buitenlandse investeringsmaatschappij, die exclusief investeert in de farmaceutische industrie, kapitalisatieaandelen uitgeeft die verdeeld worden onder (huis)artsen. Deelname aan het project is onderworpen aan strenge voorwaarden, waaronder een beperking van het aantal aandelen per deelnemer en een beperking van het aantal inschrijvers in België.

Advies van de Nationale Raad:

De Nationale Raad is van oordeel dat het wettelijk noch deontologisch toegelaten is dat artsen ingaan op het geschetste voorstel.

De voorgestelde handelwijze is in strijd met de bepaling van artikel 18, §2, van het K.B. nr. 78 op de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies die "elke overeenkomst van welke aard ook" tussen artsen en producenten van farmaceutische producten verbiedt wanneer zij betrekking heeft op hun beroep en ertoe strekt aan de een of de ander rechtstreeks of onrechtstreeks winst of voordeel te verschaffen.

Deontologisch moet het voorstel aangezien worden als aanleiding gevend tot collusie hetgeen strijdig is met de geest van Titel V, Hoofdstuk III van de Code van geneeskundige Plichtenleer.

Een kopie van het betreffende rondschrijven en van het antwoord aan de provinciale raad wordt overgemaakt aan de andere provinciale raden en aan de raden van beroep.

Geneesmiddelen20/03/1999 Documentcode: a084023
Uitgifte van kapitalisatieaandelen ten behoeve van artsen

Een provinciale raad doet de Nationale Raad een adviesaanvraag geworden van een arts over een rondschrijven van een Amerikaanse firma voor research en management van investeringen. In de rondzendbrief wordt de mening van de arts gevraagd over een investeringsproject dat erin bestaat dat een buitenlandse investeringsmaatschappij, die exclusief investeert in de farmaceutische industrie, kapitalisatieaandelen uitgeeft die verdeeld worden onder (huis)artsen. Deelname aan het project is onderworpen aan strenge voorwaarden, waaronder een beperking van het aantal aandelen per deelnemer en een beperking van het aantal inschrijvers in België.

Advies van de Nationale Raad:

De Nationale Raad is van oordeel dat het wettelijk noch deontologisch toegelaten is dat artsen ingaan op het geschetste voorstel.

De voorgestelde handelwijze is in strijd met de bepaling van artikel 18, §2, van het K.B. nr. 78 op de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies die "elke overeenkomst van welke aard ook" tussen artsen en producenten van farmaceutische producten verbiedt wanneer zij betrekking heeft op hun beroep en ertoe strekt aan de een of de ander rechtstreeks of onrechtstreeks winst of voordeel te verschaffen.

Deontologisch moet het voorstel aangezien worden als aanleiding gevend tot collusie hetgeen strijdig is met de geest van Titel V, Hoofdstuk III van de Code van geneeskundige Plichtenleer.

Een kopie van het betreffende rondschrijven en van het antwoord aan de provinciale raad wordt overgemaakt aan de andere provinciale raden en aan de raden van beroep.

Vennootschappen tussen artsen en met niet-artsen16/01/1999 Documentcode: a084011
Oprichting van een maatschap tussen neurologen en neurochirurgen

Een provinciale raad doet de Nationale Raad een vraag geworden van twee artsen over de deontologische aanvaardbaarheid van een maatschap tussen neurologen en neurochirurgen.
De provinciale raad is van oordeel dat dergelijke maatschap wellicht kan aanvaard worden onder strikt bepaalde voorwaarden maar stelt de vraag of zij kan aanvaard worden voor de totaliteit van de medische interventies dan wel moet beperkt worden tot welbepaalde handelingen.

Antwoord van de Nationale Raad:

In zijn zitting van 16 januari 1999 heeft de Nationale Raad uw vraag om advies, van 6 november 1998, besproken omtrent de eventualiteit van maatschap tussen neurologen en neurochirurgen.

In het licht van de belangrijke evolutie binnen het domein van de functionele neurochirurgie waarbij de inbreng van de neuroloog/neurofysioloog een onmiskenbare aanwinst en noodzaak is geworden, valt de aanverwantschap van beide disciplines niet te ontkennen.

Daadwerkelijke honorering van deze substantiële samenwerking aan de operatietafel dringt zich dan ook logischerwijze op. De Nationale Raad ziet hiervoor een mogelijkheid bij middel van een in te richten honorariumpool binnen de structuur van een middelenvennootschap, en dit voor een limitatieve reeks van welbepaalde gezamenlijke prestaties.

Het samenbrengen van de totaliteit van medische prestaties van beide disciplines binnen de structuur van een professionele vennootschap is deontologisch niet te verantwoorden gezien de uiteenlopende diversiteit van de meerderheid der medische prestaties van de onderlinge disciplines en het reële risico op collusie dat hieruit zou kunnen ontstaan samen met de beperking van de vrije keuze door de patiënt.

Beroepsgeheim12/12/1998 Documentcode: a084007
Uitwisseling van gegevens tussen de officina-apotheker en de ziekenhuisapotheker

Een provinciale raad maakt de Nationale Raad een schrijven over van een ziekenhuisdirecteur waarin deze zich vragen stelt bij een brief die hij ontving van de APB en de Belgische Vereniging van Ziekenhuisapothekers. Aan de ziekenhuisdirecteur wordt gevraagd toelating te geven om de naam van de apotheker waarbij de patiënt gewoonlijk zijn geneesmiddelen koopt (de "familieapotheker") in te schrijven in het opnamedossier van de gehospitaliseerde patiënt. Bedoeling is om, op het ogenblik dat de patiënt het ziekenhuis verlaat, de "familieapotheker" op de hoogte te brengen van de intra-murosverzorging en van de therapie die thuis zal verdergezet worden.

De voorgestelde uitwisseling van inlichtingen tussen de ziekenhuisapotheker en de officina-apotheker is volgens de provinciale raad een flagrante aantasting van het beroepsgeheim en een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de patiënt, zelfs een schending van de wet betreffende de geneeskunst.

Antwoord van de Nationale Raad:

De Nationale Raad heeft in zijn vergadering van 12 december 1998 de bespreking voortgezet van uw brief van 29 oktober 1998 aangaande de uitwisseling van gegevens tussen een ziekenhuisapotheker en een officina-apotheker buiten het ziekenhuis.

Het 'partnership' tussen de arts en de apotheker vereist geenszins dat het beroepsgeheim van de arts volledig gedeeld wordt met een apotheker.

De vrije artsenkeuze door de patiënt is een fundamenteel beginsel in de relatie patiënt-arts waaraan niet getornd mag worden. Hetzelfde geldt ongetwijfeld voor de relatie patiënt-apotheker.
Het raadplegen van deze of gene arts vormt voor de patiënt een persoonsgegeven dat onderworpen is aan de bepalingen van de wet van 8 december 1992 betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Hetzelfde geldt ongetwijfeld voor het frequenteren van deze of gene apotheek.

Terwijl er niets tegen in te brengen valt dat de administratie van het ziekenhuis bij de opname van een patiënt in het ziekenhuis vraagt naar de naam van de apotheker waar de patiënt gewoonlijk zijn geneesmiddelen koopt, kan hieruit niet afgeleid worden dat de arts verplicht is zijn beroepsgeheim volledig of gedeeltelijk te delen met deze apotheker. De gedeeltelijke deling van het beroepsgeheim van de ziekenhuisarts met de ziekenhuisapotheker eindigt normaliter op het ogenblik dat de patiënt de verzorgingsinstelling verlaat.

Met betrekking tot de voortzetting van een gepaste therapie bij een opname in het ziekenhuis, is het eveneens de taak van de arts die de patiënt naar het ziekenhuis stuurt de ziekenhuisarts de noodzakelijke informatie te verstrekken. Het is ook bij deze arts dat de ziekenhuisarts die de patiënt in behandeling neemt zich, indien nodig, dient te informeren.

Bij het verlaten van het ziekenhuis is het aan de ziekenhuisarts, in overleg met de behandelend arts, zich ervan te vergewissen dat de patiënt nauwkeurig ingelicht wordt over de wijze waarop de behandeling ondernomen of voortgezet dient te worden en dat hij verwittigd wordt van de eventuele nevenwerkingen of mogelijke interacties met andere geneesmiddelen. Het zijn ook deze artsen die de nodige administratieve schikkingen treffen opdat hun patiënt bij het verlaten van het ziekenhuis onmiddellijk kan beschikken over de farmaceutische producten die nodig zijn voor zijn behandeling.

De arts mag in geen geval bevorderen dat zijn patiënt gebonden wordt aan een welbepaalde apotheker of apotheek. In deze omstandigheid zou er inderdaad sprake kunnen zijn van een vorm van medisch-farmaceutische collusie.