Resultaten
Resultaten
Informatie-uitwisseling tussen de verantwoordelijke arts van een kind en die van zijn moeder in de context van de geboorte.
De nationale raad wordt om advies verzocht betreffende de eerbiediging van het medisch geheim bij de uitwisseling van medische informatie tussen een gynaecoloog en een kinderarts die een moeder en haar kind behandelen in het kader van de geboorte.
1. Als algemene regel geldt dat de toestemming van de patiënte moet worden gevraagd om een arts die geen therapeutische relatie met haar heeft, inzage te geven in haar medische gegevens. De patiënte moet van tevoren worden geïnformeerd over de redenen waarom om inzage wordt gevraagd en over de informatie die wordt opgevraagd.
Alleen wanneer de spoedeisendheid van de gezondheidszorg voor het kind het fysiek onmogelijk maakt om de moeder om toestemming te vragen, rechtvaardigen de belangen van het kind dat de medische gegevens van de moeder worden ingekeken zonder haar eerst om toestemming te vragen.
2. In de context van een geboorte verloopt de uitwisseling van informatie tussen de beroepsbeoefenaars die de moeder en het kind behandelen via een verbindingsfiche (een dossier) voor het kind.
Deze fiche bevat per definitie alle relevante inlichtingen van de zwangerschap (infectieziekten, medicatie, complicaties, enz.) en de familiale voorgeschiedenis die nodig zijn om ervoor te zorgen dat het kind de kwalitatieve zorg krijgt waar het recht op heeft, binnen de nodige tijd (onmiddellijke vaccinatie (hepatitis b), medicatie tegen toxoplasmose, antiallergische melk voor atopische ouders, bijkomende onderzoeken in geval van afwijkingen op de echografie van de foetus, enz.)
De toestemming van de moeder om haar gezondheidsgegevens door te geven aan het medisch team dat voor haar kind zorgt, kan tijdens de zwangerschap worden verkregen. Dit gaat vergezeld van informatie over de redenen voor het verstrekken van de gegevens en het soort gegevens waar het om gaat. Dit maakt het gemakkelijker om op een eventuele weigering te anticiperen en er mee om te gaan. De arts blijft zich ervan bewust dat de moeder hoe dan ook haar mening kan herzien.
3. In het uitzonderlijke geval dat een moeder toegang tot haar gezondheidsgegevens weigert in weerwil van het belang van haar kind, moeten de redenen voor deze weigering worden onderzocht om er zeker van te zijn dat deze niet is ingegeven door een misverstand of een verkeerde inschatting die kunnen worden opgelost, door de angst dat de vader van het kind inzage zal krijgen in haar gegevens (zie punt 5), dat ze niet gericht is tot een specifieke zorgverlener en niet tot de rest van het medische team, enz.
Bij een hardnekkige weigering moeten de gynaecoloog en de kinderarts met elkaar overleggen om te beslissen of het, voor de bescherming van de essentiële gezondheidsbelangen van het kind, gerechtvaardigd is om de weigering naast zich neer te leggen.
Ter herinnering: artikel 22bis, 4de lid , van de Grondwet bepaalt : "Het belang van het kind is de eerste overweging bij elke beslissing die het kind aangaat.” Deze bepaling heeft een algemene reikwijdte en is ook van toepassing op gezondheidskwesties.
De nationale raad is van mening dat het belang van het kind om in goede gezondheid te zijn voorrang heeft op het recht van de moeder op de eerbiediging van haar persoonlijke levenssfeer.
Desgevallend wordt de moeder in kennis gesteld van de inzage in haar gegevens.
4. De inzage moet worden beperkt tot de noodzakelijke gezondheidsgegevens van de moeder, rekening houdend met het nagestreefde doel, in dit geval kwalitatieve medische zorg voor het kind.
5. Als wettelijke vertegenwoordiger kan de vader het medisch dossier van zijn kind rechtstreeks inkijken of er een afschrift van ontvangen, met uitzondering van gegevens over derden. De moeder moet worden beschouwd als een derde[1]. De vader heeft dus geen toegang tot de eventuele medische inlichtingen over de moeder in het medisch dossier van zijn kind, tenzij de moeder ermee instemt dat deze informatie aan hem wordt meegedeeld.
Als het kind lijdt aan een erfelijke aandoening of een preventieve of curatieve behandeling moet ondergaan vanwege de gezondheidstoestand van een van de ouders, heeft deze informatie betrekking op de eigen gezondheid van het kind en kan deze niet worden achtergehouden voor de andere ouder die het ouderlijk gezag uitoefent[2].
6. In geval van overlijden van de moeder kan de naaste die onrechtstreeks inzagerecht in het dossier heeft de kinderarts opdragen kennis te nemen van de informatie die nuttig is voor de gezondheid van het kind[3].
[1] In de zin van artikel 9, §2, van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt
[2] Advies van 19 juni 2021 van de nationale raad, Het medisch beroepsgeheim - informatie aan de vader van een pasgeborene betreffende de behandeling die wordt voorgeschreven aan het kind omwille van de seropositiviteit van de moeder, a168013.
[3] Artikel 9, §4, van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van het kind
Geluidsopname van raadplegingen
De nationale raad van de Orde der artsen heeft in zijn vergadering van 16 september 2023 onderzocht of de patiënt een geluidsopname mag maken van de raadpleging.
De patiënt heeft tegenover de arts het recht op alle hem betreffende informatie die nodig is om inzicht te krijgen in zijn gezondheidstoestand en de vermoedelijke evolutie ervan (art. 7, wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt).
De patiënt heeft ook het recht zo volledig mogelijk te worden geïnformeerd over de verschillende aspecten van de behandeling, opdat hij geïnformeerd, voorafgaandelijk en vrij kan toestemmen in iedere tussenkomst van de arts (art. 8, wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt).
Het “voorontwerp van wet tot wijziging van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt en tot wijziging van bepalingen inzake rechten van de patiënt in andere wetten inzake gezondheid” tracht dit informatierecht nog aan te scherpen en zo performant mogelijk te maken ten aanzien van de patiënt. Wat betreft de geluidsopname van een raadpleging, zegt de memorie van toelichting bij het voorontwerp dat “een patiënt met medeweten van de zorgverlener een geluidsopname mag maken van het gesprek met de gezondheidszorgbeoefenaar ten einde achteraf de verstrekte informatie nogmaals te kunnen beluisteren”. (zie voorontwerp wet patiëntenrechten memorie, dd. 19 juli 2023)
De nationale raad verstrekt het volgende advies:
De arts-patiëntrelatie is een zorgrelatie gebaseerd op wederzijds vertrouwen.
Het heimelijk opnemen door de patiënt van een raadpleging kan het vertrouwen van de arts schenden en een einde teweeg brengen van de therapeutische relatie (overeenkomstig de modaliteiten van 32, Code van medische deontologie).
De situatie kan zich evenwel voordoen dat de patiënt ten aanzien van de arts aangeeft dat de mondelinge informatie voor hem onvoldoende is om een volledig inzicht te krijgen in zijn gezondheidstoestand of een geïnformeerde toestemming te geven, bijvoorbeeld omwille van de hoeveelheid aan informatie of de ernst van de gezondheidstoestand van de patiënt (te denken valt aan een raadpleging oncologie).
In dat geval kan in gezamenlijk overleg arts-patiënt een oplossing worden gezocht om de gezondheidsinformatie beter te kunnen assimileren, te denken valt aan een (bijkomende) schriftelijke informatie of een geluidsopname. Beide actoren van de vertrouwensrelatie dienen met deze opname in te stemmen.
Zowel de patiënt als de arts dienen er zich van bewust te zijn dat de aanwezigheid van een microfoon of videoapparaat de consultatie een meer onnatuurlijk en gekunsteld karakter kunnen geven.
Maken van een medische afspraak via een digitaal platform - Betalen van een voorschot
De nationale raad van de Orde der artsen wordt om advies verzocht of het maken van een medische afspraak via een digitaal platform afhankelijk gesteld mag worden van het betalen van een voorschot.
1- In de regel heeft de arts recht op honoraria of forfaitaire bezoldigingen voor de door hem geleverde prestaties (artikel 35 van de gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen).
Voorschotten voor te verlenen of af te leveren geneeskundige verstrekkingen mogen worden ontvangen binnen de grenzen zoals vastgesteld in de overeenkomsten en akkoorden of bij een afzonderlijke beslissing van de overeenkomsten- en akkoordencommissies (artikel 53, § 1/1, van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.
Geen enkele overeenkomst of geen enkel akkoord laat de arts toe een voorschot te vragen als voorafgaande en systematische voorwaarde voor het toekennen van een medische afspraak
(https://www.inami.fgov.be/nl/professionals/verzorgingsinstellingen/ziekenhuizen/zorg/Paginas/default.aspx - geraadpleegd op 6 januari 2023).
Uit de website van het Riziv blijkt dat voorschotten niet toegelaten zijn als er geen enkele grens vastgesteld is door de bevoegde overeenkomsten- of akkoordencommissie (https://www.inami.fgov.be/nl/professionals/informatie-algemeen/Paginas/uitreiking-bewijsstuk-patient.aspx - geraadpleegd op 6 januari 2023).[1]
2- Wat de toegang tot de zorg betreft, mag de derdebetalersregeling geen nadeel ondervinden van een mechanisme dat het maken van een afspraak laat afhangen van het betalen van een som.
De zwakke financiële toestand van de patiënt mag de arts nooit beletten de patiënt toch de noodzakelijke medische hulp te bieden. (commentaar bij art. 33 CMD)
3- De commentaar bij artikel 33 van de Code van medische deontologie herinnert eraan dat de arts geen erelonen kan ontvangen voor een afspraak die de patiënt niet heeft nagekomen. Wel kan hij een redelijke schadeloosstelling vragen, indien hij aantoont dat hij schade heeft geleden door het niet-nakomen van de afspraak. De patiënt moet op voorhand correct ingelicht zijn over de omstandigheden waarin dergelijke schadeloosstelling wordt gevraagd. De schadeloosstelling moet redelijk blijven en moet de bepalingen van het Wetboek Economisch Recht respecteren, in het bijzonder deze betreffende de onrechtmatige bedingen (art. VI.83, 17° en 24°, Wetboek Economisch Recht)
Indien de patiënt tot slot bijzondere omstandigheden buiten zijn wil kan aanvoeren, dienen deze in aanmerking te worden genomen.
4- Om het niet opdagen bij een afspraak (no show) tegen te gaan, zijn het aanbieden een toegangelijk annulatiesysteem en het sturen van herinneringen voor de consultatie doeltreffende hulpmiddelen.
[1] Wat betreft esthetische ingrepen, zie ook artikel 20 van de wet van 23 mei 2013 tot regeling van de vereiste kwalificaties om ingrepen van niet-heelkundige esthetische geneeskunde en esthetische heelkunde uit te voeren.
Toepassing van euthanasie - Psychisch lijden ten gevolge van somatische aandoeningen of polypathologie
In zijn vergadering van 19 februari 2022 heeft de nationale raad de problematiek besproken inzake de toepassing van euthanasie bij patiënten die psychisch lijden ten gevolge van somatische aandoeningen of polypathologie en kennelijk niet binnen afzienbare tijd zullen overlijden.
1. Inleiding
Dit advies heeft tot doel richtlijnen te formuleren om artsen te ondersteunen in het zorgvuldig handelen bij de toepassing van euthanasie, in het bijzonder in complexe situaties waarbij er rechtsonzekerheid bestaat over de toepassing ervan omwille van mogelijke verschillen in interpretatie over de ernst en onomkeerbaarheid van de medische toestand. Het geactualiseerde advies van de nationale raad van 19 februari 2022 “Deontologische richtlijnen voor de toepassing van euthanasie bij patiënten die psychisch lijden ten gevolge van een psychiatrische aandoening”, kan niet zonder meer worden aangewend in situaties van psychisch lijden ten gevolge van somatische aandoeningen of polypathologie.
2. De wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie en het Advies van het Belgisch Raadgevend Comité voor Bio-ethiek nr. 73 van 11 september 2017
In het geval van een euthanasievraag dient de arts te oordelen of er is voldaan aan de voorwaarden zoals bepaald door de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie (hierna: Euthanasiewet).
De arts moet zich met name ervan vergewissen dat ‘de patiënt zich in een medisch uitzichtloze toestand bevindt van aanhoudend en ondraaglijk fysiek of psychisch lijden dat niet gelenigd kan worden, en dat het gevolg is van een ernstige en ongeneeslijke, door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening’[1].
Dit vergt een interpretatie van de wettelijke voorwaarden, die, in uitzonderlijke gevallen, vatbaar kan zijn voor discussie.
Het Belgisch Raadgevend Comité voor Bio-ethiek publiceerde het Advies nr. 73 van 11 september 2017 betreffende euthanasie in geval van niet-terminale patiënten, psychisch lijden en psychiatrische aandoeningen, dat meerdere, voor onderstaande deontologische richtlijnen van de Orde der artsen zeer relevante elementen bevat.
Niettegenstaande een aantal onopgeloste discussiepunten bevat dit uitgebreide advies een consensus
(1) dat enkel lijden dat voldoet aan de voorwaarde dat het het gevolg is van een ernstige en ongeneeslijke, door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening, een wettelijke grond voor euthanasie kan vormen;
(2) dat het tot de verantwoordelijkheid van de arts behoort om te oordelen over de ongeneeslijkheid van de ernstige door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening; en
(3) dat, daarentegen, de beoordeling of het fysiek of psychisch lijden al dan niet aanhoudend en ondraaglijk is, bij de patiënt ligt.’[2]
De Euthanasiewet[3] verwijst ook naar de voorwaarde dat het ‘lijden niet gelenigd kan worden’, om te bepalen of een patiënt zich in een medisch uitzichtloze situatie bevindt.
De interpretatie van het criterium ‘niet-lenigbaarheid’ van het lijden en de vraag of de arts dan wel de patiënt beslist of het lijden al dan niet lenigbaar is, zijn voor discussie vatbaar.
In ieder geval vereist de vaststelling van het (on)lenigbare karakter van het lijden ‘een diepgaande en constante dialoog tussen de patiënt en diens arts’[4].
Het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek stelt dat ‘levensmoeheid zonder medische grondslag niet voldoet aan de vereisten van art. 3(1) van de wet en dus geen wettelijk aanvaardbare grond kan vormen voor de uitvoering van euthanasie’[5]. De Euthanasiewet bepaalt dat het ondraaglijk lijden het gevolg dient te zijn van een aandoening veroorzaakt door ziekte of ongeval. Ook al is het lijden van heel wat patiënten een combinatie van medische problemen en psychosociale problemen, zoals eenzaamheid, verlatenheid of een nutteloos gevoel, het zijn de medische problemen die de oorzaak moeten zijn van het aanhoudend en ondraaglijk lijden.[6]
Wat betreft polypathologie als grondslag voor euthanasie, zijn alle leden van het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek van mening ‘dat sommige vormen van polypathologie – d.i. de aanwezigheid van meerdere aandoeningen - een medische grondslag kunnen zijn om een euthanasieverzoek in aanmerking te nemen onder de voorwaarde dat de ondraaglijkheid én de medische uitzichtloosheid én de niet-lenigbaarheid van het lijden van de betrokkene veroorzaakt worden door de polypathologie in kwestie’.[7]
3. Deontologische richtlijnen
De nationale raad is van oordeel dat de volgende deontologische richtlijnen voor zorgvuldig handelen kunnen helpen om juridische conflicten te voorkomen.
Bij de behandeling van een patiënt met polypathologie moet in het bijzonder aandacht worden besteed aan het psychische lijden ten gevolge van de somatische aandoeningen.
3.1. Overleg tussen artsen, minstens een psychiater
De Euthanasiewet bepaalt dat de arts die euthanasie uitvoert een andere arts moet raadplegen die bevoegd is om over de aandoening in kwestie te oordelen.[8]
De medische situaties die aanleiding geven tot discussies over de interpretatie van de wettelijke voorwaarden hebben altijd te maken met aandoeningen waarvan de arts verwacht dat de patiënt niet binnen afzienbare tijd zal overlijden. In dat geval bepaalt de Euthanasiewet dat de arts een bijkomende arts (‘tweede arts’ genoemd in de wet) moet raadplegen, die psychiater is of specialist in de aandoening in kwestie.[9]
Het is deontologisch raadzaam steeds een psychiater te betrekken bij de toepassing van euthanasie bij patiënten bij wie psychisch lijden ten gevolge van een of meerdere somatische aandoeningen of polypathologie een belangrijke rol speelt in de euthanasievraag.
Indien ‘de tweede’ geraadpleegde arts een specialist is in de aandoening in kwestie, maar geen psychiater, zoals bij wet is toegelaten, is het deontologisch aangewezen een derde arts te raadplegen, die psychiater is.
De geraadpleegde artsen moeten volgens de wet een verslag opstellen van hun bevindingen, dat wordt toegevoegd aan het medisch dossier.
Deontologisch is het aangewezen dat de derde geraadpleegde arts ook een verslag opstelt.
Daarbij acht de nationale raad het wenselijk dat er naast de loutere raadpleging met schriftelijk verslag ook een overleg plaatsvindt tussen de betrokken artsen.
De nationale raad herhaalt zijn vraag aan het RIZIV om te voorzien in een terugbetaling van dergelijk overleg onder de noemer van een Multidisciplinair Euthanasie Consult (MEC).
3.2. Tijdspanne tussen het verzoek en de uitvoering van euthanasie
De Euthanasiewet bepaalt dat, indien de arts van oordeel is dat de patiënt kennelijk niet binnen afzienbare tijd zal overlijden, hij minstens één maand moet laten verlopen tussen het schriftelijke verzoek van de patiënt en het toepassen van de euthanasie.[10]
In het geval van psychisch lijden ten gevolge van polypathologie kunnen de inhoudelijke voorwaarden[11] van de Euthanasiewet in vele gevallen vervuld zijn, waarbij de wettelijke termijn van één maand als voorwaarde kan volstaan.
Dit betekent echter niet dat er geen twijfel of discussie kan zijn. In geval van een polypathologie zal de arts nagaan of er geen symptomatische behandelingen meer mogelijk zijn die het lijden onder de onlenigbare grens zouden kunnen terugbrengen. De arts kan oordelen dat er voor één of meerdere van de aandoeningen nog een bijkomende zinvolle behandeling bestaat. In de praktijk gebeurt het dat de volledige procedure meer tijd in beslag neemt dan de wettelijk opgelegde termijn van één maand. De arts probeert zorgvuldig met de patiënt te blijven overleggen en hem mogelijk te overtuigen zich te laten behandelen, ook al heeft hij andere niet te lenigen aandoeningen die als ongeneeslijk kunnen worden gekwalificeerd. De arts moet hierbij een zekere redelijkheid aan de dag leggen en mag niet vervallen in een therapeutische hardnekkigheid.
3.3. De naasten betrekken bij het proces
De Euthanasiewet bepaalt dat de arts vooraf en in alle gevallen, indien de patiënt dit wenst, het verzoek van de patiënt moet bespreken met zijn naasten die hij aanwijst.[12]
Indien de patiënt dit niet wenst, moet de weigering worden opgetekend in zijn medisch dossier. Indien de arts dit opportuun acht, mag hij ook de weigeringsredenen van de patiënt noteren in het medisch dossier.
De nationale raad is zich bewust van het feit dat hierdoor conflicten kunnen ontstaan tussen enerzijds de autonomie van de patiënt en anderzijds het belang van de familie en/of de maatschappij. Het is de deontologische plicht van de arts om derden te ondersteunen die ernstig geschaad kunnen worden door het verzoek van de patiënt, ter vrijwaring van het algemeen vertrouwen van de maatschappij in het artsenkorps.
3.4. Doorverwijzen indien de arts de uitvoering van euthanasie weigert
De Euthanasiewet bepaalt dat de arts niet kan worden gedwongen euthanasie toe te passen.[13]
Artikel 14 van de Euthanasiewet bepaalt verder :
‘Weigert de geraadpleegde arts op grond van zijn gewetensvrijheid euthanasie toe te passen, dan moet hij dit de patiënt of de eventuele vertrouwenspersoon tijdig en ten laatste binnen zeven dagen na de eerste formulering van het verzoek laten weten, waarbij hij de redenen van zijn weigering toelicht en de patiënt of de vertrouwenspersoon doorverwijst naar een andere door de patiënt of door de vertrouwenspersoon aangewezen arts.’[14]
‘Weigert de geraadpleegde arts euthanasie toe te passen op een medische grond, dan dient hij dit de patiënt of de eventuele vertrouwenspersoon tijdig te laten weten, waarbij hij de redenen van zijn weigering toelicht. In dat geval wordt die medische grond opgetekend in het medisch dossier van de patiënt.’[15]
‘De arts die weigert in te gaan op een euthanasieverzoek moet de patiënt of de vertrouwenspersoon in elk geval de contactgegevens bezorgen van een centrum of een vereniging die in euthanasierecht is gespecialiseerd, alsook, op vraag van de patiënt of de vertrouwenspersoon, binnen vier dagen volgend op die vraag, het medisch dossier van de patiënt bezorgen aan de door de patiënt of door de vertrouwenspersoon aangewezen arts.’[16],[17]
In de ziekenhuizen is het aangewezen een persoon aan te duiden die kennis heeft van het euthanasierecht en informatie over de wettelijke voorwaarden kan meedelen aan de patiënt.
[1] Art. 3, §1, derde streepje, Euthanasiewet.
[2]Belgisch Raadgevend Comité voor Bio-ethiek, Advies nr. 73 van 11 september 2017 betreffende euthanasie in geval van niet-terminale patiënten, psychisch lijden en psychiatrische aandoeningen (hierna Advies nr. 73), p. 60.
[3]Art. 3, §1, Euthanasiewet.
[4]Belgisch Raadgevend Comité voor Bio-ethiek, Advies nr. 73, p. 41.
[5]Belgisch Raadgevend Comité voor Bio-ethiek, Advies nr. 73, pp. 60 en 53.
[6] Belgisch Raadgevend Comité voor Bio-ethiek, Advies nr. 73, p. 53.
[7]Belgisch Raadgevend Comité voor Bio-ethiek, Advies nr. 73, p. 52.
[8]Art. 3, §2, 3°, Euthanasiewet.
[9]Art. 3, §3, 1°, Euthanasiewet.
[10]Art. 3, §3, 2°, Euthanasiewet.
[11]i.e. een medisch uitzichtloze toestand van aanhoudend en ondraaglijk fysiek of psychisch lijden dat niet gelenigd kan worden en het gevolg is van een ernstige of ongeneeslijke, door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening.
[12]Art. 3, §2, 5°, Euthanasiewet.
[13]Art. 14, tweede lid, Euthanasiewet.
[14]Art. 14, vijfde lid, Euthanasiewet.
[15]Art. 14, zesde lid, Euthanasiewet.
[16]Art. 14, zevende lid, Euthanasiewet.
[17]cf. ook ‘Deontologische doorverwijsplicht bij weigering van toepassing van euthanasie – Advies van de nationale raad van 6 mei 2017 (advies NR, 16 september 2017, a158004).