keyboard_arrow_right
Deontologie

Getuigen van Jehovah en wilsverklaring

De voorzitter van een ethische reflectiecommissie informeert naar het huidig standpunt van de Nationale Raad betreffende een geschreven wilsverklaring van een getuige van Jehovah waarin deze zich verzet tegen elke bloedtransfusie. In zijn advies van 10 december 1983 (Tijdschrift Nationale Raad nr. 32, 1983-1984, p. 23) was de Nationale Raad van mening dat deze wilsverklaring diende gerespecteerd te worden. De reflectiecommissie vraagt zich af of dergelijke handelwijze niet in strijd is met de hulpverleningsplicht zoals deze is vastgelegd in art. 422bis van het Strafwetboek en in art. 6 van de Code van geneeskundige plichtenleer. De commissie vraagt of de Nationale Raad zijn standpunt van 1983 handhaaft.

Advies van de Nationale Raad :

Vooraf moet gezegd dat deze wilsverklaring enkel betekenis heeft wanneer de gezondheidstoestand van de patiënt van die aard is dat een diepgaand gesprek over de mogelijke gevolgen van het weigeren van een bloedtransfusie niet meer mogelijk is.

De Nationale Raad is van mening dat een arts zoals artikel 31 van de Code van geneeskundige plichtenleer voorstaat er op bedacht dient te zijn "geen filosofische, godsdienstige of politieke overtuiging te kwetsen". Dit wil echter niet zeggen dat een geloofsovertuiging die door een schriftelijke wilsverklaring wordt kenbaar gemaakt een uitzondering is op het door de Nationale Raad recent ingenomen standpunt betreffende de schriftelijke wilsverklaringen.

De Nationale Raad verwijst in dit verband naar zijn op 17 februari 2001 uitgebrachte advies aangaande de Conceptnota Rechten van de Patiënt (Tijdschrift Nationale Raad nr. 91, maart 2001, p. 3) en in het bijzonder naar de twee laatste paragrafen onder de hoofding "Vertegenwoordiging van de patiënt".

Daarin wordt gesteld dat :
"De Nationale Raad evenmin kan accepteren dat een arts verplicht is een schriftelijke weigering tot toestemming tot een welomschreven optreden van een zorgverlener te eerbiedigen wanneer deze weigering werd opgesteld toen de patiënt nog tot een redelijke beoordeling van zijn belangen in staat was. Dergelijke weigeringen zijn slechts indicatief en kunnen niet dwingend zijn.
Wel is de Nationale Raad van mening dat de zorgverlener ernstig rekening moet houden zowel met de mening van de vertrouwenspersoon als met een schriftelijke wilsverklaring van de patiënt. Deze elementen kunnen zelfs van doorslaggevende betekenis zijn wanneer getwijfeld wordt tussen abstineren of interveniëren maar het zou onaanvaardbaar zijn mensen te laten sterven wanneer een bepaalde behandeling een grote kans maakt op een goed resultaat. Wel is het aangewezen dat de verantwoordelijke arts, alvorens in dergelijke omstandigheden een beslissing te nemen, de mening inwint van een andere collega en/of van het behandelend multidisciplinair team en desgevallend ook met de familie overleg pleegt.".