Medische zorg verstrekt aan minderjarigen – Instemming van beide ouders
Advies van de Nationale Raad naar aanleiding van een vraag van een provinciale raad :
In zijn vergadering van 6 februari 2010 heeft de Nationale Raad uw brief van 7 juli 2009 onderzocht betreffende het probleem van de instemming van beide ouders van een minderjarig kind met het verstrekken van onomkeerbare en niet-dringende zorg aan hun kind.
1. De uitoefening van het ouderlijk gezag bij de zorgverstrekking aan een kind maakte reeds het voorwerp uit van meerdere adviezen van de Nationale Raad, waarvan u als bijlage een kopie zal vinden.
- Advies van 21 maart 2009, Niet samenlevende ouders - artsenkeuze (TNR nr. 125, p. 10);
- Advies van 19 januari 2008, Recht op informatie over de gezondheidstoestand van een kind voor een ouder die het ouderlijk gezag niet uitoefent. (TNR nr. 119 p. 7);
- Advies van 18 oktober 1997, De arts en de kinderen van niet-samenlevende ouders (TNR nr. 79, p. 25);
- Advies van 16 november 1996, De arts en de kinderen van niet-samenlevende ouders en de gewijzigde wetgeving terzake (TNR nr. 76, p. 20).
2. Beide ouders - al dan niet samenlevend - oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over hun kind tenzij een gerechtelijke beslissing de uitoefening ervan geheel of gedeeltelijk aan één van hen heeft toevertrouwd (artikelen 373 en 374 van het Burgerlijk Wetboek).
Ten opzichte van derden die te goeder trouw zijn, wordt elke ouder geacht met het akkoord van de andere ouder te handelen wanneer hij, alleen, een handeling stelt die met dit (ouderlijk) gezag verband houdt, behoudens de bij de wet bepaalde uitzonderingen (artikel 373, alinea 2, van het Burgerlijk Wetboek).
Aanvullend bij de hoger genoemde adviezen beveelt de Nationale Raad, in geval van onomkeerbare en niet-dringende zorg verstrekt aan een kind, aan dat de arts die wordt geraadpleegd door één van de ouders, zelfs al kan hij zich beroepen op het vermoeden zoals voorzien in artikel 373, al. 2, van het Burgerlijk Wetboek, voorzichtigheid aan de dag zou leggen en pogen de instemming van beide ouders te verkrijgen.
Ingeval aan de arts ter kennis wordt gebracht dat er onenigheid is tussen de ouders, verwijst de Nationale Raad naar zijn advies van 16 november 1996, punt 2, a van desbetreffend advies.
Indien de minderjarige niet in staat wordt geacht tot een redelijke beoordeling van zijn belangen, zal de arts alles in het werk stellen om de instemming van beide ouders te verkrijgen, eventueel door terug te grijpen naar het advies van een confrater of door middel van multidisciplinair overleg.
Indien de onenigheid aanhoudt, kan elk van de ouders het geschil aan het oordeel van de jeugdrechter onderwerpen.
Alle elementen omtrent de genomen beslissing dienen te worden opgenomen in het medisch dossier.
3. In geval van urgentie primeert het belang van het kind op de onenigheid tussen de ouders.
Overeenkomstig artikel 15, § 2, van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt, mag de arts in het kader van een multidisciplinair overleg van de door de ouders genomen beslissing afwijken in het belang van de patiënt en teneinde een bedreiging van diens leven of een ernstige aantasting van diens gezondheid af te wenden.
4. Indien de minderjarige in staat wordt geacht tot een redelijke beoordeling van zijn belangen (overeenkomstig zijn leeftijd en maturiteit), mag hij zelf beslissen de voorgestelde zorg al dan niet te aanvaarden (artikel 12 van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt.)