keyboard_arrow_right
Deontologie

Resultaten

Resultaten

Continuïteit van de zorg23/04/2022 Documentcode: a169009
Wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg – Deontologische knelpunten en bekommernissen

De nationale raad bestudeerde uitvoerig de wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg (Kwaliteitswet).

Op 11 december 2021 deelde hij aan de minister van Volksgezondheid enkele belangrijke deontologische bekommernissen mee betreffende de artikelen van de Kwaliteitswet die op 1 januari 2022 vervroegd in werking zouden treden.

De integrale analyse van de Kwaliteitswet werd afgerond. De nationale raad stelt deze studie ter beschikking als toelichtend werkdocument voor alle betrokkenen in de gezondheidszorg (cf. document als bijlage).

Advies van de nationale raad :

De nationale raad van de Orde der artsen vernam de goedkeuring door de ministerraad van het ontwerp van koninklijk besluit houdende vaststelling van een datum van inwerkingtreding voor een aantal artikelen van de wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg.

Binnen de nationale raad is een commissie opgericht die een grondige studie uitvoert van de kwaliteitswet vanuit deontologisch, juridisch[1] en medisch oogpunt. Deze analysetekst zal in de komende weken worden afgerond en verspreid als informatiedocument voor de artsen. Daarnaast is de nationale raad ervan overtuigd dat deze uitgebreide studie ook een bijdrage kan leveren als werkdocument bij het opstellen van de vele koninklijke besluiten ter uitvoering van de Kwaliteitswet en als werkdocument voor overleg tussen verschillende gezondheidszorgberoepen.

De Kwaliteitswet vertrouwt de Orde der artsen enkele nieuwe bevoegdheden toe en biedt ook voor de Orde der artsen een bijkomend instrument ter beoordeling van het handelen van de artsen.

De nationale raad betreurt dat de Kwaliteitswet wordt beschouwd als een lex specialis. Rekening houdend met de algemene formulering van de kwaliteitsvereisten, van toepassing op alle gezondheidszorgbeoefenaars, is het volgens de nationale raad meer aangewezen de wet te beschouwen als een lex generalis, die in latere wetgeving en voor specifieke aspecten kan worden gedetailleerd in bijzondere regelgeving.

In afwachting van de gehele inwerkingtreding en uitvoering van de Kwaliteitswet wenst de nationale raad u reeds in kennis te stellen van enkele belangrijke deontologische bekommernissen betreffende de artikelen van de Kwaliteitswet die mogelijk op 1 januari 2022 vervroegd in werking treden.

U vindt hieronder de knelpunten met toelichting wat betreft het hoofdstuk 2 Definities en toepassingsgebied (artt. 2-3) en wat betreft het hoofdstuk 3 Vereisten inzake kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg, afdeling 1 - Diagnostische en therapeutische vrijheid (artt. 4-7), afdeling 2 - Bekwaamheid en visum (artt. 8-11), afdeling 3 - Karakterisatie (artt. 12-13), afdeling 4 - Omkadering (art. 14), afdeling 5 - Anxiolyse en anesthesie (artt. 15-16), afdeling 6 - Continuïteit (artt. 17-20), afdeling 8 - Voorschrift (artt. 27-30) en afdeling 11 - Patiëntendossier (artt. 33-35).

De nationale raad is bereid tot verder overleg met het oog op de inwerkingtreding en uitvoering van de Kwaliteitswet en stelt zijn expertise ter beschikking, in het belang van de kwaliteitsvolle zorg voor de patiënt.

Knelpunten en deontologische bekommernissen van de Orde der artsen

Betreft : wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg (Kwaliteitswet), artikelen die mogelijk vervroegd in werking treden op 1 januari 2022.

Hoofdstuk 2 Definities en toepassingsgebied (artt. 2-3)

De nationale raad van de Orde der artsen is algemeen van oordeel dat de begripsomschrijving en de definities in de Kwaliteitswet voor verwarring kunnen zorgen bij het artsenkorps.

De definiëring van het begrip “risicovolle verstrekking” wordt onvoldoende uitgewerkt en is te beperkend. Er bestaan tal van andere verstrekkingen die vanuit medisch oogpunt als “risicovol” worden beschouwd, maar evenwel niet zullen worden gekwalificeerd als een “risicovolle verstrekking” overeenkomstig de definiëring van de Kwaliteitswet.

Een duidelijke definiëring van de verschillende vormen van anesthesie, in overleg met de bevoegde beroepsinstanties van artsen-specialisten in de anesthesie en reanimatie, is sterk aangewezen.

Ten slotte kan worden opgemerkt dat de Kwaliteitswet in grote mate aandacht heeft voor gezondheidszorgbeoefenaars die verstrekkingen uitvoeren onder anesthesie. Deze bijzondere aandacht mag evenwel niet leiden tot de stigmatisering van deze groep. Het is vreemd dat een Kwaliteitswet met een heel ruim toepassingsgebied en vele algemene kwaliteitsvereisten, een volledig hoofdstuk wijdt aan gezondheidszorgbeoefenaars die verstrekkingen uitvoeren onder anesthesie. De nationale raad is daarom van oordeel dat afdeling – Anesthesie en anxiolyse veeleer thuishoort in een nader uit te werken koninklijk besluit, in overleg met de bevoegde beroepsinstanties van artsen-specialisten in de anesthesie en de reanimatie.

Hoofdstuk 3 Vereisten inzake kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg, afdeling 1 - Diagnostische en therapeutische vrijheid (artt. 4-7)

Het is positief dat bepaalde deontologische grenzen aan de diagnostische en therapeutische vrijheid via de Kwaliteitswet wettelijk worden verankerd. Zoals blijkt uit de reeds bestaande wetgeving en artikel 7 van de Code van medische deontologie, is de diagnostische en therapeutische vrijheid een gebonden, geconditioneerde vrijheid.

Voor de nationale raad zijn echter de in artikel 4 van de Kwaliteitswet genoemde criteria waardoor de gezondheidszorgbeoefenaar zich moet laten leiden, nl. relevante wetenschappelijke gegevens, zijn expertise en de voorkeuren van de patiënt niet geheel duidelijk.

De Code van medische deontologie bepaalt in de commentaar van artikel 7 dat niet de voorkeuren van de patiënt maar eerder het belang van de patiënt primeert. Vanuit deontologisch oogpunt houdt de arts rekening met de autonomie van de patiënt en wordt niet enkel de gezondheidstoestand van de patiënt in acht genomen, maar ook diens persoonlijke situatie, behoeften en voorkeuren. De Code van medische deontologie is in dit opzicht ruimer dan de Kwaliteitswet.

Hoofdstuk 3, afdeling 2 - Bekwaamheid en visum (artt. 8-11)

De nationale raad merkt in de eerste plaats op dat een duidelijk afgelijnde definitie van het begrip ‘bekwaamheid’ ontbreekt. Deze lacune kan een enorme weerslag hebben op de beroepsuitoefening van de gezondheidszorgbeoefenaars en tevens zware gevolgen teweegbrengen, bijvoorbeeld het intrekken of schorsen van hun visum.

De nationale raad vreest dat deze maatstaf aanleiding dreigt te geven tot arbitraire beoordelingen wat betreft de zorgkwaliteit. De nationale raad pleit voor een beoordeling door ‘peers’. Deze is slechts beperkt voorzien in artikel 41 van de Kwaliteitswet wat betreft de risicovolle verstrekkingen. Het is daarenboven nog geheel onduidelijk hoe deze bepaling in de praktijk zal worden ingevuld.

De memorie van toelichting bij de Kwaliteitswet koppelt dit begrip aan het criterium van de ‘goede huisvader’ maar de nationale raad merkt op dat dit gegeven reeds vroeger bestond en geen wettelijke verankering in de Kwaliteitswet behoefde.

Het begrip ‘bekwaamheid’ mag niet worden verward met het begrip ‘bevoegdheid’. De bevoegdheid is de wettelijk afgebakende machtiging om bepaalde handelingen te mogen stellen. De arts kan wettelijk bevoegd zijn om een bepaalde medische handeling te stellen, zonder hiervoor bekwaam te zijn. Ook omgekeerd kan het zijn dat een gezondheidszorgbeoefenaar de bekwaamheid bezit om een handeling uit te voeren zonder hiervoor bevoegd te zijn.

In het bijzonder dient ook aandacht te worden besteed aan het onderscheid tussen “bekwaamheid’ en ‘bevoegdheid’ in de Franstalige teksten, waar ‘compétence’ voor beide begrippen wordt gebruikt.

Verder is de nationale raad van mening dat het begrip ‘bekwaamheid’ nauw samenhangt met de continue professionele ontwikkeling en de permanente bijscholing waartoe de arts verplicht is (fitness to practise). In de artikelen 3 en 4 van de Code van medische deontologie en de commentaar op deze artikelen hamert de nationale raad op deze verplichting die essentieel is voor de zorgkwaliteit en de patiëntveiligheid. De nationale raad dringt erop aan deze kwaliteitsvereiste expliciet voor alle gezondheidszorgbeoefenaars op te nemen bij de uitvoering van de Kwaliteitswet.

Ten slotte blijkt uit de memorie van toelichting dat het portfolio een bijkomende verplichting is voor de gezondheidszorgbeoefenaar, naast het reeds bestaande systeem van accreditering. De nationale raad vraagt de concrete inhoud van deze bijkomende verplichting uit te klaren.

Met het oog op de rechtszekerheid van de gezondheidszorgbeoefenaar is het van belang dat algemene, vage begrippen worden vermeden of duidelijker worden uitgelegd. De Orde der artsen is bereid mee te werken aan duidelijke begripsomschrijvingen.

Hoofdstuk 3, afdeling 3 - Karakterisatie (artt. 12-13)

De nationale raad onderstreept dat een grondige anamnese van de patiënt voor de arts de hoeksteen uitmaakt van de deontologische houding voor een kwaliteitsvolle geneeskunde.

De nationale raad van de Orde der artsen is van mening dat de karakterisatie op zich altijd pertinent zal zijn, zelfs indien de arts gezondheidszorg verstrekt waaraan weinig risico’s zijn verbonden. Een weinig risicovolle gezondheidszorgverstrekking kan in bepaalde gevallen toch risicovol worden, omwille van de gezondheidstoestand van de patiënt. Weinig of veel risico’s kan niet het criterium zijn. Daarnaast is het niet evident voor artsen om vooraf altijd de risico’s precies te kunnen inschatten.

De nationale raad is dan ook van oordeel dat het begrip ‘pertinente’ karakterisatie beter dient te worden omschreven, ook met het oog op een beoordeling van deze verplichting die niet arbitrair kan worden uitgevoerd.

Hoofdstuk 3, afdeling 4 - Omkadering (art. 14)

De nationale is verheugd dat dit deontologische principe, bepaald in artikel 8 van de Code van medische deontologie, nu ook wettelijk is verankerd. Toch blijven er onduidelijkheden en juridische onzekerheden. Zo interfereert de omkadering waartoe de gezondheidszorgbeoefenaar, bijvoorbeeld een ziekenhuisarts, gehouden is en waarvoor hij verantwoordelijk is met deze die door de instellingen wordt georganiseerd. In hoeverre geldt deze verregaande verplichting voor een ziekenhuisarts? De nationale raad pleit voor een interpretatie die strookt met de algemene zorgvuldigheidsnorm. Dit zou betekenen dat hij niet alle voorschriften zoals vastgelegd door de erkenningsnormen dient te controleren, maar enkel dient te handelen als een zorgvuldig arts die nagaat of de zorg veilig en kwalitatief kan worden verstrekt. De arts met een privépraktijk draagt echter wel alle verantwoordelijkheden inzake omkadering zoals toegelicht door de memorie van toelichting.

Verder merkt de nationale raad opnieuw op dat ook hier een heel ruim en vaag begrip wordt gehanteerd. Uit de memorie van toelichting zou kunnen worden afgeleid dat administratief personeel niet onder het toepassingsgebied valt van het begrip ‘omkadering’. De commentaar bij artikel 8 van de Code van medische deontologie stelt evenwel dat ‘de arts zich omringt met bekwame medewerkers die aandacht besteden aan hun continue opleiding en op de hoogte zijn van hun beroepsverplichtingen, onder meer op het vlak van de eerbiediging van het beroepsgeheim’. In die zin is de medische deontologie ruimer, omdat zij betrekking heeft op zowel administratief als medisch personeel.

Hoofdstuk 3, afdeling 5 - Anxiolyse en anesthesie (artt. 15-16)

De nationale raad verwijst naar zijn hoger bij de artikelen 2 en 3 van de Kwaliteitswet aangehaalde aanbevelingen. Naast de stigmatisering die kan ontstaan door de gedetailleerde kwaliteitsvereisten specifiek voor gezondheidszorgbeoefenaars die verstrekkingen uitvoeren onder anesthesie, zorgt dit hoofdstuk voor verwarring bij het artsenkorps.

De commissie ‘Kwaliteitswet’ van de nationale raad raadpleegde specialisten in de materie en kwam tot de bevinding dat ook in deze afdeling van de Kwaliteitswet nog begrippen ontbreken of dienen te worden gedefinieerd, bijvoorbeeld ‘diepe sedatie’.

Algemeen is de nationale raad de mening toegedaan dat de inwerkingtreding van deze bepalingen betreffende anxiolyse en anesthesie voorafgaand grondig dient te worden overlegd met de betrokken organisaties, onder meer de Belgische beroepsvereniging van artsen specialisten in de anesthesie en de reanimatie, de Society for anesthesia and resuscitation of Belgium en de Belgian Society of Intensive Care Medicine. Deze verenigingen hebben reeds een aanzienlijk aantal richtlijnen opgesteld, waaronder de Belgian standards for patient safety in anesthesia om de veiligheid en de kwaliteit bij de toepassing van anesthesie te optimaliseren en te garanderen.

Hoofdstuk 3, afdeling 6 - Continuïteit (artt. 17-20)

De nationale raad wijst erop dat het vage begrip ‘bekwaamheid’ ook binnen de verplichting tot het garanderen van de zorgcontinuïteit een essentiële rol speelt.

De Kwaliteitswet, in tegenstelling tot de WUG, vermeldt niet dat de zorgcontinuïteit moet worden gegarandeerd door ‘een beoefenaar met dezelfde bijzondere beroepstitel’, maar door ‘een beoefenaar die behoort tot hetzelfde gezondheidszorgberoep en beschikt over dezelfde bekwaamheid’. De opstellers bevestigen in de memorie van toelichting dat ‘de gezondheidszorgbeoefenaar niet noodzakelijk over dezelfde beroepstitel moet beschikken maar wel over dezelfde bekwaamheid’. Enerzijds maakt deze verruiming of versoepeling het eenvoudiger voor de arts om te voorzien in de continuïteit van de zorg, voornamelijk binnen de weinig voorkomende specialismen. Anderzijds brengt dit een grotere verantwoordelijkheid met zich mee voor de arts. De arts moet zich ervan vergewissen dat de arts die hij aanduidt om de zorgcontinuïteit te verzekeren ‘bekwaam’ is.

Hoewel het artikel 20 van de Kwaliteitswet niet behoort tot deze artikelen die mogelijk vervroegd in werking treden op 1 januari 2022, licht de nationale raad u erover in dat hij de nieuwe bevoegdheid met betrekking tot het bewaren van de patiëntendossiers van de artsen die niet meer bij machte zijn de continuïteit van de zorg te verzekeren, voorbereidt.

De nationale raad denkt na over een haalbaar cascadesysteem voor het doorgeven van de patiëntendossiers, met de focus op een regeling voor een dossieroverdracht naar een arts met dezelfde beroepstitel en zoniet zal de nationale raad instaan voor de bewaring.

Recent ontwikkelde de Orde der artsen, op verzoek van vele artsen, een beveiligde en AVG-conforme wachtwoordkluis waardoor de toegang tot de patiëntendossiers gegarandeerd blijft zelfs wanneer een arts daar niet meer toe in staat is.

Hoofdstuk 3, afdeling 8 - Voorschrift (artt. 27-30)

De nationale raad staat achter het nieuwe concept van het groepsvoorschrift, dat de kwaliteit van de zorg ten goede kan komen.

De praktische toepassing van dit begrip dient echter nog te worden geconcretiseerd in het kader van de samenwerkingsverbanden. En ook de verantwoordelijkheden van de erin betrokken beroepsbeoefenaars dienen te worden afgelijnd.

Ten slotte mag het groepsvoorschrift geen afbreuk doen aan de vrije keuze van de patiënt.

Hoofdstuk 3, afdeling 11 - Patiëntendossier (artt. 33-35)

De nationale raad betreurt dat de Kwaliteitswet niet de verdienste heeft om de gefragmenteerde regelgeving met betrekking tot het patiëntendossier te uniformiseren. Ook dient te worden nagegaan of mogelijke lacunes, zoals bijvoorbeeld de vaccinatiestatus van de patiënt, in de opsomming in artikel 33 nog kunnen worden opgevuld.

Verder is de nationale raad van mening dat het artikel 33, 15°, van de Kwaliteitswet dat enkel geneesmiddelen met betrekking tot een operatie vermeldt, onvolledig is. Wat met andere medicatie, in het bijzonder met verslavingsgevoelige medicatie? De nationale raad onderstreept het belang en de aandacht voor de problematiek van de toxicomanie.

Verder is het volgens de nationale raad raadzaam alle ‘verwikkelingen’ (artikel 33, 16°, Kwaliteitswet) in het patiëntendossier op te nemen, ook deze die geen aanleiding hebben gegeven tot een bijkomende behandeling. De nationale raad pleit voor een transparante communicatie betreffende alle relevante incidenten die de patiënt overkomen en verwijst in dit verband naar zijn recent advies ‘Ondersteuning van het “raamwerk open disclosure” van het Vlaams Patiëntenplatform’ (a168023) van 20 november 2021.

De nationale raad onderstreept het belang van de beveiligde bewaring van elektronisch verwerkte gegevens die door het beroepsgeheim worden gedekt. Het risico op lekken of oneigenlijke toegang tot de gegevens dient te worden vermeden. Bij de vernietiging van het dossier dient de vertrouwelijkheid van de dossierinhoud te worden gewaarborgd.

Ten slotte, moedigt de nationale raad alle betrokkenen aan om na te denken over het ideaalbeeld bestaande uit één elektronisch dossier in de cloud, goed beveiligd en opgesteld in één uniforme software voor alle lijnen.


[1] De nationale raad onderschrijft in grote mate de studie gepubliceerd in Vansweevelt, T., et al., De Kwaliteitswet, Reeks Gezondheidsrecht 23, Brussel, Intersentia, 2020.

Ziekenhuizen15/02/2020 Documentcode: a167001
Klinische netwerking tussen ziekenhuizen - deontologische principes
In zijn vergadering van 15 februari 2020 heeft de nationale raad van de Orde der artsen zich beraden over de deontologische principes die de arts in acht moet nemen in de context van de klinische netwerking tussen ziekenhuizen.

1. Inleiding

De wet van 28 februari 2019 tot wijziging van de gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorginrichtingen, wat de klinische netwerking tussen ziekenhuizen betreft, voorziet dat elk ziekenhuis in België uiterlijk op 1 januari 2020 deel uitmaakt van een locoregionaal klinisch ziekenhuisnetwerk.(1) Hierdoor ontstaat er een nauwere en frequentere samenwerking tussen ziekenhuizen binnen een netwerk en zal de transmurale zorg worden geïntensifieerd.

Binnen elk ziekenhuisnetwerk(2) en over de grenzen heen van de netwerken(3) worden de zorgopdrachten (her)verdeeld volgens zorg-strategische criteria. Het idee bestaat erin dat meer samenwerking zal leiden tot meer efficiëntie en meer zorgkwaliteit.

2. Aandachtspunten

De schaalvergroting vergt een grote aanpassing voor de actoren op het terrein. Zowel de arts, het beheer en de directie van de ziekenhuizen, als de patiënt kunnen hierdoor moeilijkheden ondervinden.

Het is een uitdaging voor de arts om de deontologische beginselen te doen rijmen met deze nieuwe, grotere en complexere structuur. Hij dient hierbij blijvend oog te hebben voor een goede communicatie met de patiënt, zijn collega-artsen en het beheer en de directie van het ziekenhuis.

Daarnaast is het van belang dat de arts erover waakt dat de principes van professionele onafhankelijkheid, zorgcontinuïteit, vrije artsenkeuze van de patiënt en toegang tot de zorg worden gerespecteerd. De arts bekommert zich in de eerste plaats om de kwaliteit van de zorg, in het belang van de patiënt en de maatschappij.

3. Uitdagingen

3.1. Toegankelijkheid van de zorg

Om de zorgkwaliteit te kunnen waarborgen, dient de zorginstelling vlot toegankelijk te zijn. De schaalvergroting leidt ertoe dat zowel de arts als de patiënt zich, voor het verstrekken of het verkrijgen van bepaalde zorg, soms verder zal moeten verplaatsen dan voorheen. In het bijzonder voor een kwetsbare groep van patiënten, die zich moeilijk kunnen verplaatsen, is het van belang dat het subsidiariteitsprincipe(4) correct wordt toegepast, met behoud van voldoende basiszorg op lokaal vlak.

3.2. Zorgcontinuïteit

Spreiding van medische activiteiten mag niet leiden tot een vermindering van de kwaliteit van zorg in de follow-up voor de individuele patiënt. De arts waakt erover dat de continuïteit van de zorg gewaarborgd blijft. Samenwerkingsverbanden tussen artsen onderling, met duidelijke afspraken omtrent de continuïteit van de zorg en gestructureerde informatieoverdracht zijn hiervoor een waardevol hulpmiddel.

3.3. Communicatie met de patiënt

De netwerkvorming vergt, in het bijzonder in de beginperiode, een bijkomende en duidelijke communicatie met de patiënt. De therapeutische mogelijkheden, maar ook de beperkingen en interne verwijzing naar ziekenhuisartsen en -diensten binnen het netwerk worden uitgelegd aan de patiënt, nu hij misschien geconfronteerd wordt met een veranderend ziekenhuislandschap en daarbij horend verwijsgedrag.

3.4. Vrije artsenkeuze

De arts respecteert de vrije artsenkeuze van de patiënt.(5) Dit recht mag geenszins ingeperkt worden louter door de organisatie binnen het netwerk. De patiënt behoudt de vrijheid om zich te laten behandelen door een arts van zijn keuze binnen en buiten het netwerk waarop hij initieel een beroep doet.(6)

3.5. Persoonlijke levenssfeer van de patiënt

De netwerking zal ook de samenwerking tussen de ziekenhuizen bevorderen bij de ontwikkeling van informatie- en communicatietechnologie.(7) De arts respecteert het recht op privacy van de patiënt en de regels van de Algemene Verordening Gegevensbescherming.(8)

3.6. Intercollegiale relaties binnen het ziekenhuis

De schaalvergroting maakt de interactie tussen artsen onderling en tussen artsen, het beheer en de directie van de ziekenhuizen complexer.

De vorming van de ziekenhuisnetwerken vergt een inspanning van de arts voor het behoud van goede relaties met het ziekenhuis en zijn collega-artsen. In deze nieuwe context stelt de arts zich collegiaal op en respecteert hij de specifieke deskundigheid van zijn collega's en andere gezondheidszorgbeoefenaars.(9)

Intercollegiale onenigheden, die nu ziekenhuisgebonden zijn, kunnen een andere en complexere dimensie krijgen. Het is van belang overleg te plegen met collega's en problematische situaties aan te kaarten bij de netwerkhoofdarts en/of de voorzitter van de medische raad van het netwerk. Co-governance structuren zijn een bijkomend hulpmiddel om de dialoog en de interactie tussen de raad van bestuur en de directie van het netwerk met de artsen te bevorderen.

3.7. Intercollegiale relatie tussen eerste- en tweedelijnszorg

Binnen het netwerkgebeuren is de interactie van de tweede lijn met de eerste lijn cruciaal om kwalitatief hoogstaande zorg aan te bieden. In die zin is het creëren van een vast overlegorgaan tussen het klinische ziekenhuisnetwerk en de huisartsenkringen die ermee samenwerken essentieel.

4. Besluit

De klinische netwerking tussen ziekenhuizen bevordert een nauwere en frequentere samenwerking tussen universitaire, gespecialiseerde en lokale ziekenhuizen. Blijvend overleg tussen alle betrokken actoren, waaronder de extramurale zorgverleners, is onontbeerlijk. De arts bekommert zich in de eerste plaats om de kwaliteit van de zorg, in het belang van de patiënt en de maatschappij.



(1) Wet van 28 februari 2019 tot wijziging van de gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorginrichtingen, wat de klinische netwerking tussen ziekenhuizen betreft; Besluit van 26 april 2019 van de Vlaamse regering betreffende zorgstrategische planning; https://www.vlaamsparlement.be/commissies/commissievergaderingen/1335076/verslag/1337132

(2) Locoregionale zorgopdrachten zijn zorgopdrachten die in elk locoregionaal klinisch ziekenhuisnetwerk moeten worden aangeboden, art. 5, 3°, wet van 28 februari 2019 tot wijziging van de gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorginrichtingen, wat de klinische netwerking tussen ziekenhuizen betreft

(3) Supraregionale zorgopdrachten zijn zorgopdrachten die niet in elk locoregionaal klinisch ziekenhuisnetwerk mogen worden aangeboden, art. 5, 4°, wet van 28 februari 2019 tot wijziging van de gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorginrichtingen, wat de klinische netwerking tussen ziekenhuizen betreft

(4) Het subsidiariteitsprincipe is een vorm van organisatie die ertoe strekt dat lokaal voldoende gespecialiseerde zorg wordt aangeboden aan de patiënt.

(5) Art. 15, Code van medische deontologie 2018

(6) De vrije artsenkeuze kan (binnen een bepaalde ziekenhuisdienst) om organisatorische redenen beperkt zijn (bijvoorbeeld binnen een dienst anesthesie, radiologie, klinische biologie, enz..). Daarnaast is de vrije artsenkeuze in sommige gevallen onmogelijk, bijvoorbeeld bij dringende ingrepen, tijdens de wachtdienst of in de door de wet geregelde situaties, Commentaar bij art. 15 van de Code van Medische Deontologie 2018

(7) "Ziekenhuisnetwerken: van uittekening naar operationalisering: noodzakelijke randvoorwaarden", Zorgnet-Icuro, 7 juni 2018

(8) Art. 27, Code van medische deontologie 2018

(9) Art. 7, Code van medische deontologie 2018

Huisarts20/10/2018 Documentcode: a163003
Voorwaarden voor een patiëntenstop in de huisartsgeneeskunde.

De nationale raad van de Orde der artsen heeft het probleem van een ‘patiëntenstop' door huisartsen onderzocht.

Advies van de nationale raad :

In zijn vergadering van 20 oktober 2018 heeft de nationale raad van de Orde der artsen de omstandigheden onderzocht waarin een huisarts of een groepering van artsen tijdelijk of definitief nieuwe patiënten kan weigeren.

I. De arts, in het bijzonder wanneer hij de houder van het GMD is, dient de praktijkpermanentie zo te organiseren dat hijzelf of zijn vervanger de patiënten kan voorthelpen binnen een redelijke termijn. De continuïteit van de zorg dient gewaarborgd te worden tijdens de gewone praktijkuren, die wettelijk bepaald zijn en lopen van maandag tot vrijdag, van acht uur tot achttien uur, behalve op wettelijke feestdagen (artt. 26, 27 en 28 van de gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen en art. 8 van de code van medische deontologie (CMD 2018)).

Buiten deze uren kan de arts zijn patiënten verwijzen naar de wachtdienst, waarvan de organisatie wettelijk toegekend is aan de huisartsenkringen (art. 4 van het koninklijk besluit van 8 juli 2002 tot vaststelling van de opdrachten verleend aan huisartsenkringen).

II. De huisarts kan geprangd zitten tussen het aantal hulpvragen van patiënten en de vrijwaring van zijn eigen gezondheid.

Zoals bepaald is in art. 10 CMD 2018 heeft de arts de deontologische plicht te streven naar een evenwicht tussen zijn beroepsactiviteiten en zijn privéleven.

Een overbevraagde en overbelaste arts riskeert gezondheidsproblemen en komt terecht in een situatie die niet bevorderlijk is voor de kwaliteit van de zorg.

Wanneer de werkdruk groter wordt dan de draagkracht bestaat het gevaar van overbelasting. Persoonlijke redenen, praktijkgebonden redenen (uitval van personeel, stopzetten van activiteiten door collega's bv.), lokale of regionale oorzaken (tekort aan huisartsen) kunnen aan de basis liggen van een werkoverbelasting.

Het uitvallen van overbelaste artsen verhoogt bovendien de werkdruk op collega's.

III. De nationale raad is van mening dat alle betrokken actoren dienen in te grijpen.

Iedere arts dient zijn praktijk zo te organiseren dat de zorgcontinuïteit en de praktijkpermanentie verzekerd zijn en dat de vooraf getrieerde dringende aanvragen beantwoord kunnen worden.

Indien beslist wordt de praktijk in te perken of nieuwe patiënten te weigeren, dienen deze laatste doorverwezen te worden volgens een vooraf vastgesteld plan.

Voor groepspraktijken kan deze doorverwijzing het best "intern" geregeld worden. Volgens art. 13 CMD 2018 dient elke arts, in de mate van het mogelijke, een verhinderde collega te vervangen.

De patiënten dienen op passende wijze geïnformeerd te worden, zowel over de inperking van de praktijk en de weigering van nieuwe patiënten als over de mogelijkheden tot doorverwijzing (art. 32 CMD 2018).

De nationale raad stelt vast dat heel wat huisartsenkringen de problematiek actief behartigen. Sommige kringen houden een lijst bij met praktijken die nieuwe patiënten verwelkomen, andere organiseren het toewijzen van een bepaalde buurt of van een aantal straten aan een bepaalde praktijk waar patiënten ‘zonder huisarts' terecht kunnen.

De nationale raad wil de huisartsenkringen in probleemregio's aanmoedigen deze voorbeelden te volgen.

De nationale raad stelt vast dat de betrokken actoren(1) met de overheden verscheidene strategieën uitwerken om startende huisartsen ertoe aan te sporen zich te vestigen in huisartsarme regio's.

Verscheidene initiatieven die bijdragen tot een grotere doeltreffendheid van de huisartsgeneeskunde zorgen ervoor dat de artsen meer tijd kunnen vrijmaken en aldus nieuwe patiënten kunnen verwelkomen. Voorbeelden hiervan zijn administratieve hulpkrachten, verlichting van de administratie, deelname van de patiënten aan hun eigen behandeling (empowerment, zelfcontrole, enz.) en telegeneeskunde. Deze evolutie dient aangemoedigd te worden zodat de werkkracht in de huisartsgeneeskunde optimaal ingezet kan worden.

De nationale raad zal met de patiëntenorganisaties overleg plegen om met hen te zoeken naar oplossingen die ‘patient empowerment' programma's een duw in de rug geven.

Tot slot dringt de nationale raad erop aan dat alle actoren en overheden aandacht blijven hebben voor deze problematiek.



(1) ICHO (Interuniversitair Centrum voor Huisarts Opleiding), Domus medica, SSMG (Société scientifique des médecins généralistes), FAGG (Federale Agentschap voor geneesmiddelen en gezondheidsproducten), FAMGB (Fédération des Associations de Médecins Généralistes de Bruxelles), Vereniging van Steden en Gemeenten, artsensyndicaten, enz.

Radiografie14/10/2017 Documentcode: a159003
Toegang tot de röntgenbeelden door de artsen

De nationale raad van de Orde der artsen wordt ondervraagd over de toegang tot de röntgenbeelden door de artsen die de patiënt begeleiden of diens toestand of de zorgkwaliteit evalueren.

Advies van de nationale raad :

De nationale raad van de Orde der artsen wordt ondervraagd over de toegang tot de röntgenbeelden door de artsen die de patiënt begeleiden of diens toestand of de zorgkwaliteit evalueren.

De arts-specialist in radiodiagnostiek die het onderzoek uitvoert is verantwoordelijk voor de opslag en interpretatie van de beelden. Hij is de enige die beste geplaatst is om een diagnose te stellen en een gedetailleerd protocol te maken samen met een beschrijving van de beelden.

Het protocol maakt onlosmakelijk deel uit van het medisch dossier en moet dus bewaard worden.

De analoge beelden nemen veel plaats in en ze zijn niet zeer duurzaam. Ze werden vroeger aan de patiënt gegeven voor bewaring.

Tegenwoordig worden de beelden elektronisch gearchiveerd in de diensten radiologie of in de ziekenhuisinstellingen. Het is mogelijk ze te bewaren, maar het gaat wel om beeldbestanden die veel groter zijn dan tekstbestanden.

De minister van Volksgezondheid heeft op 19 november 2016 tijdens het jaarlijkse symposium van de Belgische Vereniging voor Radiologie (1) het nationaal beschikbaar maken van medische beelden en verslagen gesteund.

De beelden zouden voortaan bewaard moeten worden op dezelfde wijze als de andere elementen van het medisch dossier.

Hun bewaring en terbeschikkingstelling doen technische en economische problemen rijzen die hopelijk zullen verminderen dankzij de technologische vooruitgang.

Het doorgeven van beelden aan andere artsen beoogt naast de diagnose :

1. oriëntatie van de behandeling (bijv. röntgenfoto van een heup om een prothese te plaatsen);
2. continuïteit van de zorg (bijv. evalueren hoe een longontsteking reageert op een antibioticabehandeling);
3. toetsing van de diagnose in functie van de klinische evolutie;
4. evaluatie van de toestand van de patiënt of van de zorgkwaliteit; bij deskundigenonderzoek doet men een zogenaamde "diachronische" studie. Dit is het herbekijken van alle beelden om de evolutie van een pathologie of van een trauma, de kwaliteit van een behandeling of van een diagnose te beoordelen of om te beslissen of een letsel toegeschreven kan worden aan een betwiste gebeurtenis.

De artsen die bij deze functies betrokken zijn hebben recht op toegang tot bruikbare beelden met eerbiediging van de regels inzake bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de patiëntenrechten.
Het beeld dient derhalve opgeslagen te worden in een resolutie die voldoende is voor een correcte interpretatie.

De thans toeganklijke dragers zijn cd-roms of een internettoegang, beveiligd met een onderzoeksnummer en een paswoord dat ook aan de patiënt wordt gegeven.

Cd-roms hebben niet de kwaliteit van de oorspronkelijke beelden weer en hebben een beperkte levensduur.

De toegang via internet is niet altijd eenvoudig en van goede kwaliteit. Bovendien worden de dossiers gearchiveerd. Ze zijn dus na een bepaalde, soms korte tijd niet meer toegankelijk.

In een context waarin de raadpleging van medische gegevens op afstand de regel wordt, dringt de nationale raad aan op de ontwikkeling van initiatieven die de leesbaarheid op afstand van de röntgenbeelden of de overdracht ervan via een blijvende drager, het voortbestaan van de toegang ertoe en hun bewaring als element van het medisch dossier bevorderen.

(1) http://www.deblock.belgium.be/nl/jaarlijks-symposium-belgian-society-radiology

Continuïteit van de zorg15/07/2017 Documentcode: a158001
Voorstel globaal actieplan - Permanente beschikbaarheid van gezondheidsgegevens

De nationale raad pleit voor een globaal actieplan m.b.t. de permanente beschikbaarheid van gezondheidsgegevens voor het leveren van kwaliteitsvolle zorg en het verbeteren van de relatie tussen de patiënt en de arts.

Advies van de nationale raad :

Noodzaak van permanente beschikbaarheid van gezondheidsgegevens voor het leveren van kwaliteitsvolle zorg en het verbeteren van de relatie tussen de patiënt en de arts - Voorstel globaal actieplan.

Gezondheidsgegevens over de patiënt zijn een essentiële bron van informatie waarover de arts dient te beschikken voor een kwaliteitsvolle gezondheidszorg. Het gaat daarbij niet enkel over de gegevens die de arts zelf vergaart op basis van medische onderzoeken en van wat de patiënt hem toevertrouwt, maar ook over gegevens verzameld door andere artsen.

Het bestaan van een therapeutische relatie tussen de arts en de patiënt rechtvaardigt dat de arts toegang heeft tot de gezondheidsgegevens van deze laatste. Telkens als de arts gezondheidsgegevens van de patiënt gebruikt, dient hij onder meer de principes van de proportionaliteit en de finaliteit te eerbiedigen.

De nationale raad stelt een globaal actieplan voor dat voor elke patiënt de permanente beschikbaarheid mogelijk maakt van up-to-date gehouden gezondheidsgegevens, rekening houdend met de recente evoluties binnen de gezondheidzorg en de maatschappij.

Hierbij wordt gebruikt gemaakt van bestaande begrippen en digitale bouwstenen: GMD-houdende arts (globaal medisch dossier), Sumehr (1) en eHealth-platform.

1/ Naar een geïntegreerd patiëntendossier voor elke patiënt

Een gezondheidssysteem dat vrije keuze en vrije toegang mogelijk maakt leidt tot versnippering van gezondheidsgegevens, waarbij elke zorgverlener een eigen patiëntendossier bijhoudt. Deze versnippering heeft negatieve gevolgen voor de zorgkwaliteit, vooral in acute situaties.

Het is daarom nodig alle gezondheidsgegevens te verzamelen in één geïntegreerd patiëntendossier. Het geïntegreerd patiëntendossier krijgt een meerwaarde voor het leveren van kwalitatieve zorg op maat van de patiënt indien het regelmatig bijgehouden wordt door de arts in samenspraak met de patiënt. Dergelijk concept bestaat reeds in de vorm van het globaal medisch dossier dat de huisarts bijhoudt.

Een noodzakelijk voorwaarde voor de verwezenlijking van het voorgestelde plan is de invoering van een wettelijke verplichting voor de patiënt om een globaal medisch dossier te laten beheren door een zelf gekozen .

2/ Van een geïntegreerd patiëntendossier naar een Sumehr voor elke patiënt

De nationale raad stelt voor dat de arts die verantwoordelijk is voor het GMD door de wet belast wordt met het opmaken van een Sumehr voor elke patiënt.

Het beschikbaar stellen van gezondheidsgegevens uit het geïntegreerd patiëntendossier door de GMD-houdende huisarts gebeurt in overleg met de patiënt. De patiënt heeft het recht te weten wie zijn gezondheidsgegevens kan inzien.

Het verzet van de patiënt tegen het delen van zijn bijgewerkte, noodzakelijke en relevante gezondheidsgegevens kan de zorgkwaliteit en de bescherming van de volksgezondheid in het gedrang brengen (Zo bestaat het risico dat de gezondheidswerkers een ernstige infectie oplopen.).

Er moet gezocht worden naar een evenwicht tussen enerzijds de eerbiediging van de private levenssfeer en van het beroepsgeheim en anderzijds de zorgkwaliteit en de bescherming van de volksgezondheid.

De overheid zou, in overleg met de patiënten en met de gezondheidswerkers, een reflectie moeten voeren over de minimale gezondheidsgegevens die, onder de vorm van een Sumehr, ter beschikking dienen te staan van de arts met wie de patiënt een therapeutische relatie start of al onderhoudt.

Bijkomende informatie in het Sumehr zou een oplossing bieden voor andere maatschappelijke problemen, zoals de rationalisering van de uitgaven voor gezondheidszorg, de veiligheid van de artsen, het geneesmiddelengebruik van de drugsverslaafde patiënten. De nutteloze en soms gevaarlijke herhaling van onderzoeken kan ingeperkt worden door een link naar recent uitgevoerde bijkomende onderzoeken.

Agressie kan ingedijkt worden door het plaatsen van een "red flag" in het Sumehr verwijzend naar mogelijk risicogedrag van een patiënt (2) en ook door de structurele maatregelen van de overheid. De vermelding van het bestaan van toxicomanie in het Sumehr zal het mogelijk maken shopping voor het verkrijgen van geneesmiddelen die een verslaving onderhouden, in het bijzonder tijdens de wachtdienst, te voorkomen.

De uitbreiding van de doelgerichtheid van het Sumehr tot andere gerechtvaardigde doelstellingen dan de gezondheid van de patiënt kan slechts gebeuren binnen een strikt normatief kader.

3/ Van een Sumehr naar een digitaal beschikbaar Sumehr.

Actueel bestaat de mogelijkheid om Sumehrs te bewaren in beveiligde gezondheidskluizen (Vitalink, Brusafe, Intermed) (3) onder toezicht van beroepsbeoefenaars en de patiënt. Deze kunnen nu enkel geconsulteerd worden indien de patiënt voorafgaandelijk zijn "ehealthConsent" (4) heeft gegeven of in urgente situaties door het toepassen van de "break the glass"-procedure.

Huisartsen worden momenteel door de overheid aangemoedigd om een bepaald aantal Sumehrs per jaar op te laden naar de gezondheidskluizen door de toekenning van een telematicapremie. Patiënten worden door verhoogde terugbetalingsmodaliteiten aangemoedigd om zich te laten in te schrijven bij een GMD-houdende arts. De nota omtrent het eGezondheidslandschap in 2019 (5) start met een intentieverklaring: "Alle huisartsen zullen een elektronisch medisch dossier (EMD) hebben van al hun patiënten, ze zullen voor alle patiënten een Sumehr publiceren in de beveiligde kluis (Vitalink, Intermed of BruSafe) en up-to-date houden."

De nationale raad vindt deze intenties en incentives te vrijblijvend. Het Sumehr dient regelmatig geüpdatet te worden door de GMD-houdende arts en de bijgewerkte versie dient op de digitale platforms geladen te worden.

Besluit

De nationale raad wil resoluut meewerken aan het leveren van een hoogstaande kwalitatieve gezondheidszorg. De permanente beschikbaarheid van noodzakelijke en relevante gezondheidsgegevens is daar een belangrijk onderdeel van. Het voorgestelde plan om tegemoet te komen aan de bekommernis dat het bijgewerkte kerndossier van elke patiënt toegankelijk zou zijn voor de beroepsbeoefenaars met een therapeutische relatie, maakt gebruik van bestaande begrippen en digitale bouwstenen.

Meer heikele problemen zoals agressie tegen artsen en instandhouding van toxicomanie kunnen eveneens aangepakt worden door een uitbreiding van het Sumehr.
De uitvoering van dit plan vereist een normatief kader met een wettelijke verplichting voor de patiënt een GMD-houdende arts te kiezen die ermee belast wordt een Sumehr op te stellen, waarvan de minimale inhoud opgelegd zal zijn.

De nationale raad vraagt de wetgever hiermee rekening te houden bij de uitwerking van het eGezondheidslandschap en blijft ter beschikking van de overheid om dit plan vorm te geven.

1- Sumehr staat voor Summarized Electronic Health Record. Het is een elektronisch document dat de minimale gegevens bevat die een arts nodig heeft om de gezondheidstoestand van een patiënt snel in te schatten en zo de best mogelijke zorg te bieden.
Actuele Inhoud:
• Naam, geboortedatum, moedertaal, ...
• De contactgegevens van een contactpersoon in noodgevallen
• Informatie over risicofactoren (allergieën, reacties op medicatie, sociale risicofactoren enz.)
• Een overzicht van de medische voorgeschiedenis (antecedenten genoemd)
• Een overzicht van actuele problemen
• Een overzicht van de medicatie
• Een overzicht van de vaccinaties
2- Procedure voor het plaatsen van een "red flag"
Omwille van het stigma dat het aanbrengen van een "red flag" in het Sumehr van de patiënt met zich kan meebrengen dient de patiënt hiervan op de hoogte te worden gebracht. In geval van agressie kan een markering pas aangebracht worden na overleg met de voorzitter van de huisartsenkring of de hoofdarts, in functie van de praktijkvoering. In werkomstandigheden waar de arts niet kan overleggen met een collega of overste kan de provinciale raad van inschrijving geraadpleegd worden. Ook dient voorzien te worden in het verwijderen van de markering.
3- Vitalink, BruSafe,Intermed : zie http://www.plan-egezondheid.be/lexicon/
4- eHealthConsent-Geïnformeerde toestemming : zie http://www.plan-egezondheid.be/lexicon/
5- http://www.plan-egezondheid.be/egezondheidslandschap-in-2019/

Continuïteit van de zorg19/11/2016 Documentcode: a155002
Stopzetting van werkzaamheden in ziekenhuis - Mededeling van gegevens uit het ziekenhuisdossier aan de arts

De nationale raad van de Orde der artsen onderzocht het probleem betreffende de mededeling van gegevens uit het ziekenhuisdossier wanneer een arts zijn activiteit in een ziekenhuis stopzet en een patiënt ervoor kiest de therapeutische relatie met hem voort te zetten.

Advies van de nationale raad :

In zijn vergadering van 19 november 2016 onderzocht de nationale raad van de Orde der artsen het probleem betreffende de mededeling van gegevens uit het ziekenhuisdossier met het oog op de continuïteit van de zorg wanneer een arts zijn activiteit stopzet in een ziekenhuis en een patiënt ervoor kiest de therapeutische relatie met hem voort te zetten.

Het ziekenhuisdossier van de patiënt, dat samengesteld is uit het medische en het verpleegkundige dossier, wordt in het ziekenhuis bewaard onder de verantwoordelijkheid van de hoofdarts (art. 25 van de gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen).

Wanneer een arts een ziekenhuis verlaat blijft het ziekenhuisdossier dat hij deels heeft opgesteld in dat ziekenhuis.

Indien de patiënt zijn therapeutische relatie met deze arts voortzet in een ander kader (privépraktijk of ziekenhuis) rechtvaardigt de continuïteit van de zorg dat deze arts, na een verzoek aan de hoofdarts en met de uitdrukkelijke toestemming van de patiënt, een afschrift ontvangt van het deel van het ziekenhuisdossier dat hij mee samengesteld heeft, alsook alle inlichtingen die nuttig en noodzakelijk zijn voor het voortzetten van de behandeling (artikel 33 van de gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen).

Continuïteit van de zorg19/11/2016 Documentcode: a155005
Contacteren van lost to follow-up patiënten om hen te informeren over het bestaan van nieuwe behandeling

De nationale raad van de Orde der artsen heeft een vraag onderzocht i.v.m. het opsporen van lost to follow-up patiënten met als doel deze patiënten per brief te informeren over het bestaan van een nieuwe behandeling.

Advies van de nationale raad :

In zijn vergadering van 19 november 2016 heeft de nationale raad van de Orde der artsen uw e-mail van 4 augustus 2016 onderzocht i.v.m. het opsporen van lost to follow-up patiënten met als doel deze patiënten per brief te informeren over het bestaan van een nieuwe behandeling.

Het huidig wettelijk kader voorziet geen regeling om een patiënt te contacteren in situaties waarin de patiënt op een bepaald ogenblik uitbehandeld is, er een tijd erna een nieuwe behandeling mogelijk is en bijgevolg de vraag rijst of de patiënt terug kan gecontacteerd worden.

1/ Recht op kwaliteitsvolle dienstverlening

Het artikel 5 van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt geeft de patiënt het recht op een kwaliteitsvolle dienstverlening die beantwoordt aan zijn behoeften.

Het recht op een kwaliteitsvolle dienstverlening impliceert ook dat, indien de patiënt een bepaalde tussenkomst niet wenst voort te zetten, de rechtsverhouding tussen de patiënt en de arts niet noodzakelijk wordt beëindigd. De arts dient dan alternatieve tussenkomsten voor te stellen, eventueel in een doorverwijzing te voorzien of nog de noodzakelijke zorgen verder te zetten.

Het artikel 5 verwoordt het algemene zorgvuldigheidsbeginsel dat op elke gezondheidszorgbeoefenaar rust als een recht voor de patiënt.

Het algemeen zorgvuldigheidsbeginsel is een evolutief begrip en het recht op een kwaliteitsvolle dienstverlening evolueert bijgevolg mee. Dit heeft tot gevolg dat een recht op kwaliteitsvolle dienstverlening vandaag en in reactie op uw vraag, als volgt wordt ingevuld.

Een arts zal vandaag en in de toekomst rekening moeten houden met de snelle wijze waarop de geneeskunde evolueert. Zeker in het geval van uitbehandelde patiënten betekent dit dat de arts de patiënt vraagt of deze in de toekomst wil gecontacteerd worden wanneer een nieuwe behandeling zou gevonden worden, ook indien de therapeutische relatie tussen deze arts en de patiënt beëindigd is.

De patiënt heeft het recht "om vergeten te worden". Als de patiënt dit recht uitspreekt, dient de arts de patiënt op de hoogte te brengen van de gevolgen van deze beslissing, namelijk dat elke link tussen de arts, de patiënt en de diagnose/behandeling doorgeknipt wordt. Het zal in de toekomst onmogelijk zijn dat de patiënt door deze arts nog gecontacteerd wordt in verband met een nieuwe behandeling.

De arts en de patiënt dienen beiden overtuigd te zijn dat dit de wil is van de patiënt.

De arts maakt hiervan melding in het patiëntendossier.

2/ Nieuwe behandeling in de toekomst

a/ Na toestemming van de patiënt tot contact

De arts neemt contact op met de patiënt wanneer zich een nieuwe behandeling aandient. De arts deelt in eerste instantie enkel mee dat er een nieuwe behandeling is en vraagt of de patiënt hierover verder wil worden geïnformeerd.

- Overeenkomstig de modaliteiten van het in het artikel 7 van de wet betreffende de rechten van de patiënt gestipuleerde recht op informatie, heeft de patiënt de mogelijkheid te weigeren deze informatie te ontvangen.

De arts respecteert in geval van weigering deze beslissing en vraagt de patiënt of deze in de toekomst nog wenst gecontacteerd te worden indien andere nieuwe behandelingen zich aandienen. De arts maakt melding van de beslissing in het patiëntendossier.

- Indien de patiënt akkoord gaat om te worden geïnformeerd, nodigt de arts de patiënt uit en ontstaat er terug een therapeutische relatie tussen de arts en de patiënt.

b/ Indien de arts de toestemming van de patiënt tot contact niet heeft kunnen krijgen

- Indien de patiënt zijn recht "om vergeten te worden" heeft geëxpliciteerd, dient dit recht gerespecteerd te worden.

- Indien de arts in het verleden de patiënt nooit heeft kunnen bevragen over een contact in de toekomst, kan de arts enkel de patiënt contacteren voor zover hij, idealiter na multidisciplinair overleg en desgevallend na het ethisch comité hierover te hebben bevraagd, van mening is dat dit in het belang is van de patiënt.

Er wordt dan toepassing gemaakt van het artikel 7, §2, j), van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens dat stelt dat ‘de verwerking van persoonsgegevens die de gezondheid - hetgeen de naam en contactgegevens van een patiënt zijn - betreffen, is toegelaten zonder de toestemming van de patiënt wanneer de verwerking noodzakelijk is voor (...) het verstrekken van zorg of behandelingen aan de betrokkene of een verwant, of het beheer van de gezondheidsdiensten handelend in het belang van de betrokkene en de gegevens worden verwerkt onder het toezicht van een beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg'.

De arts deelt in eerste instantie enkel mee dat er een nieuwe behandeling is en vraagt of de patiënt hierover verder wil worden geïnformeerd.

- Overeenkomstig de modaliteiten van het in het artikel 7 van de wet betreffende de rechten van de patiënt gestipuleerde recht op informatie, heeft de patiënt de mogelijkheid te weigeren deze informatie te ontvangen.

De arts respecteert in geval van weigering deze beslissing en vraagt de patiënt of deze in de toekomst nog wenst gecontacteerd te worden indien andere nieuwe behandelingen zich aandienen. De arts maakt melding van de beslissing in het patiëntendossier.

- Indien de patiënt akkoord gaat om geïnformeerd te worden, nodigt de arts de patiënt uit en ontstaat er terug een therapeutische relatie tussen de arts en de patiënt.


Continuïteit van de zorg20/09/2014 Documentcode: a147004
Weigering van opname van een patiënt in therapeutische onderbreking wegens gedragsproblemen (time-out)

Aan de Nationale Raad wordt een vraag gesteld of, en zo ja, onder welke voorwaarden een psychiatrisch ziekenhuis een patiënt met in therapeutische onderbreking wegens gedragsproblemen (time-out) kan weigeren zonder de voorheen bestaande zorgrelatie te miskennen.

Advies van de Nationale Raad :

In zijn vergadering van 20 september 2014 heeft de Nationale Raad van de Orde van geneesheren uw brief van 20 mei 2014 samen met uw antwoord ter verduidelijking van 28 juli 2014 besproken.

U stelt concreet de vraag of, en zo ja, onder welke voorwaarden, een psychiatrisch ziekenhuis een patiënt in therapeutische onderbreking wegens gedragsproblemen (time-out) kan weigeren zonder de voorheen bestaande zorgrelatie te miskennen.

Wat de verplichting voor een psychiatrisch ziekenhuis om een psychiatrische patiënt op te nemen betreft dient een onderscheid te worden gemaakt tussen een gedwongen opname en een opname op initiatief van de patiënt zelf.

Bij een gedwongen opname is een ziekenhuis dat een dienst uitbaat zoals bedoeld in het artikel 1 van het koninklijk besluit van 18 juli 1991 ter uitvoering van artikel 36 van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke 1, overeenkomstig het artikel 2 van dit koninklijk besluit verplicht een patiënt jegens wie op grond van artikel 9 van de wet op de geesteszieke een gedwongen opname is gelast, op te nemen. Een weigering kan leiden tot een strafrechtelijke veroordeling overeenkomstig artikel 37 van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke.

De verantwoordelijke arts van het psychiatrisch ziekenhuis kan bovendien op grond van het artikel 422ter van het Strafwetboek specifiek worden veroordeeld wegens het weigeren van hulp aan personen die in gevaar verkeren, na hiertoe te zijn opgevorderd.

Wanneer een patiënt daarentegen zelf het initiatief neemt om te worden opgenomen in een psychiatrische instelling bestaat een dergelijke expliciet verwoorde verplichting voor het psychiatrisch ziekenhuis niet.

Aangezien de Orde van geneesheren enkel deontologische bevoegdheid heeft over artsen en niet over ziekenhuizen, kan de Nationale Raad slechts opmerken dat een patiënt aan wie een psychiatrisch ziekenhuis een opname weigert hiervan melding kan maken bij de ombudsdienst.

Wat betreft de artsen die een dergelijke opname weigeren, verwijst de Nationale Raad naar het artikel 28 van de Code van geneeskundige plichtenleer dat stelt:

"Behalve in geval van hoogdringendheid of wanneer hij in zijn menslievende plichten tekort zou schieten, staat het de arts steeds vrij om persoonlijke of beroepsredenen de behandeling van een zieke te weigeren.
De arts mag eveneens van zijn opdracht afzien op voorwaarde dat hij de patiënt of de naastbestaanden ervan in kennis stelt, de continuïteit van de verzorging verzekert en aan de arts die zijn taak overneemt, alle nuttige inlichtingen verstrekt."

Dit leidt ertoe dat in geval van dringendheid een arts de opname van de patiënt niet kan weigeren.

Wanneer de situatie niet dringend is en de instelling niet voldoende uitgerust is om de gepaste verzorging toe te dienen met waarborgen voor de veiligheid van het gehele personeel, kan de arts de patiënt doorverwijzen naar een beter uitgeruste instelling. In deze omstandigheden moet de arts de patiënt nauwkeurig en volledig inlichten over de redenen van zijn beslissing en erop toezien dat de toediening en de continuïteit van de verzorging daadwerkelijk verzekerd worden.

Het medische verleden van de patiënt mag op zich geen reden vormen om de opname en de verzorging per definitie te weigeren.

Teneinde in een dergelijke situatie tot een evenwichtige oplossing te komen is de Nationale Raad in navolging van zijn advies "Medewerking aan een medische handeling en recht op niet-medische gegevens van de patiënt" (TNR 2008, nr. 120, p.4), van mening dat in dergelijke gevallen door een voorafgaande open dialoog tussen alle betrokkenen onder toezicht van en in overleg met de lokale commissie voor medische ethiek en de medische raad, een protocol dient te worden opgesteld en te worden toegepast dat de in de artikelen 5 en 28 van de Code van geneeskundige plichtenleer bedoelde rechten van zorgverstrekker en patiënt garandeert, zonder hierbij noch de éne, noch de andere te gijzelen of te stigmatiseren.

1.- Een A-dienst: een dienst neuro-psychiatrie voor observatie en behandeling, erkend als A-dienst overeenkomstig de wetgeving op de ziekenhuizen;
- Een T-dienst: een dienst neuro-psychiatrie voor behandeling, erkend als T-dienst overeenkomstig de wetgeving op de ziekenhuizen;
- Een K-dienst: een dienst neuro-psychiatrie voor kinderen, erkend als K-dienst overeenkomstig de wetgeving op de ziekenhuizen.

Continuïteit van de zorg14/12/2013 Documentcode: a144001
PERSBERICHT : Nieuwe regeling voor de wachtdiensten
De Nationale Raad van de Orde van geneesheren heeft kennis genomen van het voorstel tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, m.b.t. een nieuwe regeling voor de wachtdiensten


PERSBERICHT

De Nationale Raad van de Orde van geneesheren heeft kennis genomen van het voorstel tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen m.b.t. een nieuwe regeling voor de wachtdiensten.

1/ De Nationale Raad verwerpt het voorstel tot wetswijziging wat betreft het tenietdoen van de bevoegdheid van de Orde van geneesheren erop toe te zien dat de artsen de continuïteit van de verzorging garanderen, zoals omschreven in het huidige artikel 8, § 1, lid 3, van het koninklijk besluit nr. 78.

Hoewel de Orde van geneesheren actief deelnam aan de besprekingen rond de wijzigingen m.b.t.de organisatie van de wachtdiensten, werd er tijdens deze besprekingen nooit melding gemaakt van het tenietdoen van deze bevoegdheid.. Het optreden van de provinciale raden in deze materie werd bovendien nooit in vraag gesteld.

2/ Het artikel 38, § 3, a), van het koninklijk besluit nr. 78 geeft specifiek de mogelijkheid aan de provinciale raden van de Orde van geneesheren tuchtmaatregelen op te leggen teneinde de continuïteit van de verzorging te garanderen. Het is bovendien de taak van de provinciale raden erover te waken dat alle artsen een sluitende regeling voor de verzekering van de continuïteit van de verzorging kunnen aantonen en deze ook naleven.

De Nationale Raad vraagt zich af welke middelen de provinciale geneeskundige commissies zouden krijgen om uitvoering te geven aan de in het voorstel van het nieuwe artikel 8bis toegekende bevoegdheid.

3/ Het principe van de continuïteit van de verzorging is één van de belangrijkste deontologische principes dat door iedere arts in alle omstandigheden dient gerespecteerd te worden. Het artikel 15 van het koninklijk besluit nr. 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der geneesheren legt aan de Orde daartoe de verplichting op in de Code van geneeskundige plichtenleer regels op te nemen betreffende de continuïteit van de verzorging.

De artikelen 113 en 114 van de Code van geneeskundige plichtenleer verwoorden daartoe uitdrukkelijk dit principe als een deontologische plicht voor de arts en stellen: "Elke arts moet, naargelang van het geval, de nodige maatregelen nemen om de continuïteit van de verzorging van zijn zieken te waarborgen."

De Nationale Raad acht het hoogstnoodzakelijk dat de Orde van geneesheren in een nieuwe wettelijke regeling betreffende de continuïteit van de verzorging bevoegd blijft te waken over de continuïteit van de verzorging door de artsen teneinde in alle omstandigheden een kwaliteitsvolle zorg voor de patiënt te kunnen garanderen.