Coördinerend arts in de RVT's - KB van 24 juni 1999
Coördinerend arts in de RVT's – KB van 24 juni 1999
Naar aanleiding van een reeks vragen van huisartsen in verband met de rol van de coördinerend arts in de RVT's, zet de Nationale Raad zijn deontologische vragen en voorstellen uiteen met betrekking tot het KB van 24 juni 1999 tot wijziging van het Koninklijk besluit van 2 december 1982 houdende vaststelling van de normen voor de bijzondere erkenning van rust- en verzorgingstehuizen dat in werking treedt op 1 oktober 2000.
De Nationale Raad richt onderstaande brief aan mevrouw M. AELVOET, minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu :
De Nationale Raad boog zich in zijn vergadering van 16 september 2000 over een reeks vragen van huisartsen in verband met de rol van de coördinerend arts in de RVT’s.
Na afloop van deze reflectie is de Nationale Raad van oordeel dat de inwerkingtreding van de besluiten van 24 juni 1999 bij de coördinerende artsen tot gedragingen zou kunnen leiden die in strijd zijn met de regels van geneeskundige plichtenleer.
Om alle dubbelzinnigheid uit de weg te ruimen, is de Nationale Raad bij deze zo vrij u zijn vragen en verschillende voorstellen in verband hiermee uiteen te zetten.
In de eerste plaats stelt de Nationale Raad zich vragen bij de aanwijzing van de coördinerend arts. Zou deze aanwijzing niet het resultaat moeten zijn van een consensus tussen de huisartsen die prestaties verrichten in de instelling en de beheerder van deze laatste ?
Meer nog, zou hij niet bij voorkeur gekozen dienen te worden onder de artsen die deelnemen aan de wachtdienst van de plaats waar de instelling gevestigd is ?
Een dergelijke aanwijzing zou de rol van tussenpersoon die de coördinator dient te vervullen tussen beheerders en behandelende artsen, kracht bijzetten. Dit zou de uitwerking vergemakkelijken van een huishoudelijk reglement dat, bovenop de wettelijke verplichtingen, rekening zou houden met de specifieke praktijkgewoonten van de plaats. Dergelijk huishoudelijk reglement zou gemakkelijker dwingende kracht verkrijgen voor de partijen.
Vervolgens stond de Nationale Raad stil bij het probleem van de medische dossiers. Hij wijst er in de eerste plaats op dat het Globaal Medisch Dossier onderscheiden dient te worden van het in het RVT opgestelde medisch dossier. Volgens hem moet dit laatste een structuur aannemen vastgelegd in overleg tussen de coördinerende en de behandelende artsen. Voorts mag het niet verward worden met het verpleegkundig dossier of andere verzorgingsregisters. Het moet alle geactualiseerde gegevens bevatten die nuttig en noodzakelijk zijn voor de continuïteit van de verzorging.
Terwijl de inhoud ervan uitsluitend wordt bepaald door de behandelende arts die er aldus verantwoordelijk voor wordt, is het aan de coördinerend arts te waarborgen dat het dossier in overeenstemming is met de consensuele structuur. Deze taak kent hem evenwel geen recht van inmenging toe.
Voorts staat de Nationale Raad erop, voor zover nodig, te herinneren aan het absolute karakter van de vrije keuze door de patiënt van zijn behandelende arts. Deze keuze mag noch beïnvloed worden door de beheerder, noch door het verzorgend personeel, noch door de coördinator. In dit opzicht lijkt het wenselijk dat de beheerder noch het personeel systematisch of frequent een beroep doet op deze arts om de verzorging van de residenten te verzekeren.
De coördinerend arts van zijn kant dient zich ervan te onthouden, behalve in werkelijk spoedeisende gevallen of bij onbeschikbaarheid van hetzij de behandelende arts hetzij zijn vervanger, tussen te komen in de verzorging van patiënten die niet de zijne zijn. In elk geval dient de coördinator voorafgaandelijk contact op te nemen met de behandelend arts van de patiënt. Indien de coördinerend arts door een nieuwe resident of de familie gekozen wordt als behandelend arts in het RVT, dient hij spoedig contact op te nemen met de arts die de patiënt verzorgde vóór de opname in het RVT opdat de continuïteit van de verzorging optimaal verzekerd kan worden via de mededeling van informatie en de overdracht van het dossier.
Voorts kan het gebeuren dat een resident van behandelend arts wenst te veranderen en in alle vrijheid voor de coördinerend arts kiest. In deze veronderstelling dient aan deze resident of zijn familie gevraagd te worden de vroegere behandelend arts hiervan schriftelijk op de hoogte te brengen.
De Nationale Raad is van oordeel dat het inderdaad zinvol is dat de coördinerend arts een medische bedrijvigheid in de instelling behoudt binnen de hierboven gepreciseerde beperkingen.
Het overleg tussen de artsen die prestaties verrichten in het RVT en de coördinerend arts dient eveneens betrekking te hebben op de uitwerking van een therapeutisch formularium. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de behandelingen die ingesteld werden vóór de opname alsook met artikel 36 van de Code van geneeskundige plichtenleer .
De Nationale Raad hecht er belang aan dat tussen de coördinator en het RVT een overeenkomst afgesloten wordt die onderworpen is aan de naleving van de bepalingen van het huishoudelijk reglement en die voorafgaandelijk ter goedkeuring voorgelegd wordt aan de provinciale raad waarbij de coördinerend geneesheer ingeschreven is.
Wanneer een geschil rijst tussen de beheerder, het personeel en een behandelend arts dient de coördinator oplossingen voor te stellen waarbij in de eerste plaats het belang van de patiënten gevrijwaard wordt.
De Nationale Raad zou het ten zeerste op prijs stellen indien u dit advies in overweging mocht nemen en hij staat open voor elke ontmoeting die u nuttig mocht achten.
Art. 36 van de Code van geneeskundige plichtenleer
De geneesheer beschikt over de diagnostische en therapeutische vrijheid.
a) Hij zal niettemin vermijden onnodig dure onderzoekingen en behandelingen voor te schrijven of overbodige verstrekkingen te verrichten.
b) Hij zal eveneens vermijden behandelingen of geneesmiddelen voor te schrijven op eenvoudig verzoek van de patiënt, zonder dat diens toestand dit medisch rechtvaardigt.
c) Hij zal er over waken geneesmiddelen voor te schrijven in gepaste vorm en hoeveelheid teneinde overconsumptie en overdosering tegen te gaan.
d) Wanneer een degelijk vooringelichte patiënt er vrijwillig mee instemt zijn medewerking te verlenen aan een wetenschappelijk onderzoek, mogen hem geen behandelingen onthouden worden die onontbeerlijk zijn voor zijn toestand.
Wanneer een patiënt weigert mee te werken aan of zich terugtrekt uit het wetenschappelijk onderzoek, moet de geneesheer hem de beste zorgen blijven verstrekken.