Continuïteit van de zorg
Een provinciale raad stelt de vraag of de continuïteit van de zorg in een huisartspraktijk strikt persoonsgebonden is, d.w.z. dat de huisarts persoonlijk deze continuïteit dient te verzekeren, dan wel of het volstaat dat de arts ervoor zorgt dat voor zijn patiënten continuïteit van de zorg geboden wordt, doch niet steeds door hem persoonlijk.
De vraag rijst ook of de cumulatie van een huisartspraktijk met een nevenactiviteit deontologisch aanvaardbaar is, als zij niet strijdig is met artikel 22 van de Code van geneeskundige Plichtenleer en er voldoende garanties zijn voor de continuïteit van de zorg die, volgens de provinciale raad, niet strikt persoonsgebonden dient te zijn.
Advies van de Nationale Raad:
In zijn zitting van 16 januari 1999 heeft de Nationale Raad zich nogmaals beraden omtrent de mogelijke problemen die zich kunnen voordoen inzake continuïteit van de zorg bij spreiding van de medische activiteiten. Deze problematiek werd door u reeds aangesneden in uw brief van 9 oktober 1997.
De Nationale Raad is hierbij van oordeel dat de artikelen 21 en 22 van de Code van geneeskundige Plichtenleer voldoende duidelijk de nadruk leggen zowel op de noodzakelijke continuïteit van de zorg als op de kwaliteit van de daarbij aangeboden en toegediende zorg, en dit in het belang van de patiënten.
De manier waarop, in ieder concreet geval, zowel continuïteit als kwaliteit worden georganiseerd en verzekerd, en de graad van tevredenheid over de implementatie ervan vanwege patiëntenpopulatie en artsen-collega's, kunnen het best worden beoordeeld door de bevoegde provinciale raad die hierbij kan beschikken over alle nodige en nuttige lokale terreingegevens.