keyboard_arrow_right
Deontologie

Huisartsenkringen

De Unie van Huisartsenkringen (UHAK) vzw vraagt het advies van de Nationale Raad over het ontwerp van Koninklijk besluit tot vaststelling van de normen voor de erkenning van huisartsenkringen alsmede over het ontwerp van Koninklijk besluit houdende vaststelling van de subsidie toegekend aan de huisartsenkringen (laatste versies van oktober 2001).

Advies van de Nationale Raad :

De Nationale Raad herinnert er vooreerst aan dat elke geneesheer de nodige maatregelen moet nemen om de continuïteit van de verzorging van zijn zieke te waarborgen. (Code van geneeskundige plichtenleer art. 114)
Anderzijds bepaalt het KB nr. 78 van 10 november 1967 in art. 9, §1, dat “.. te dien einde opgerichte groeperingen wachtdiensten mogen instellen die de bevolking een regelmatige en normale toediening van gezondheidszorgen zowel in het ziekenhuis als ten huize waarborgen.”.
De Code van geneeskundige plichtenleer beschrijft in zijn artikels 113 tot 118 de deontologische voorschriften inzake wachtdiensten en continuïteit van de zorgen.
Het voorliggend ontwerp van KB verandert de interpretaties van deze Code-artikels zoals ze in diverse adviezen van de Nationale Raad reeds zijn weergegeven niet.

Een wetgeving die normen oplegt inzake erkenning van huisartsenwachtkringen kan alleen maar de kwaliteit van de zorgverlening en de continuïteit van de zorg in het belang van de patiënt ten goede komen.
Dit ontwerp van KB voorziet in een terechte herstructurering van de eerste lijn met de huisarts als spilfiguur in een geëchelonneerde gezondheidszorg.
Dat het KB uitgaat van de bestaande wachtkringen en deze als dusdanig ook kan erkennen maakt de integratie in een grotere regionale huisartsenkring minder moeilijk.

De verplichte vzw structuur van de huisartsenwachtkring is een nodige en nuttige maatregel ter bescherming van zowel patiënt als arts.

Betreffende de bestuursmandaten vindt de Nationale Raad dat kiesstelsels aan te bevelen zijn waarin alle belangrijke strekkingen vertegenwoordigd zijn.

Betreffende de veiligheid van wachtartsen herinnert de Nationale Raad aan zijn advies van 12 december 1998 (Tijdschrift Nationale Raad nr. 84, juni 1999, pp. 12-13) waarin de mogelijkheid wordt voorzien om bij een risico-oproep een beroep te doen op de nodige bescherming van openbare diensten die belast zijn met veiligheidsopdrachten.

Omtrent het centraal telefoonnummer wijst de Nationale Raad erop dat de openstelling ervan voor andere beroepsdisciplines van de eerste lijn minstens garanties moet inbouwen voor de bescherming van het beroepsgeheim. Eveneens kan deze openstelling een hinderpaal zijn voor directe dringende hulpverlening van artsen.

Tot slot herinnert de Nationale Raad eraan dat elk huishoudelijk reglement van een wachtdienst voorafgaandelijk ter goedkeuring dient voorgelegd te worden aan de provinciale raad.

Kopie van dit advies wordt gestuurd naar mevrouw M. AELVOET, minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu.