Weigering van verdere medische zorg door spoedarts
Een provinciale raad stuurt een brief door van de hoofdgeneesheer en een chirurg-spoedarts van een ziekenhuis die vragen welke houding zij moeten aannemen tegenover patiënten met wie zij een conflict hebben of gehad hebben.
Eenmaal de arts op de spoeddienst er zich uiteraard heeft van vergewist dat er geen hoogdringende pathologie aanwezig is of indien het onmiddellijke gevaar geweken is, kunnen problemen rijzen in volgende situaties :
a) vertrouwensbreuk bij de spoedarts :
- patiënten die zich bij vorige aanmeldingen misdadig/baldadig hebben gedragen tegenover de spoedarts;
- patiënten die een gerechtelijke procedure tegen de spoedarts hebben ingeleid bij een rechtbank;
b) vertrouwensbreuk bij het ziekenhuis :
- patiënten die door vroeger misdadig gedrag niet meer in het ziekenhuis mogen worden opgenomen.
Advies van de Nationale Raad :
Naar aanleiding van deze vraag wijst de Nationale Raad op artikelen 6 en 28 van de Code van geneeskundige plichtenleer :
“Art. 6
Elke geneesheer moet, ongeacht zijn functie of specialiteit, onverwijld hulp bieden aan een zieke die in onmiddellijk gevaar verkeert.
Art. 28
Behalve in geval van hoogdringendheid of wanneer hij in zijn menslievende plichten tekort zou schieten, staat het de geneesheer steeds vrij om persoonlijke of beroepsredenen de behandeling van een zieke te weigeren.
De geneesheer mag eveneens van zijn opdracht afzien op voorwaarde dat hij de patiënt of de naastbestaanden ervan in kennis stelt, de continuïteit van de verzorging verzekert en aan de geneesheer die zijn taak overneemt, alle nuttige inlichtingen verstrekt.”
De Nationale Raad is van mening dat in uitzonderlijke omstandigheden de spoedarts mag weigeren een patiënt verder te verzorgen na zich ervan vergewist te hebben dat er geen hoogdringende pathologie aanwezig is. Er dient in dergelijke situaties steeds in eer en geweten geoordeeld en rekening gehouden te worden met de globale context. Het spreekt vanzelf dat de spoedarts dient te voldoen aan de voorwaarden die beschreven zijn in de artikelen 6 en 28 van de Code van geneeskundige plichtenleer. Dit betekent dat de arts dient te overleggen met de patiënt en eventueel ook met zijn naastbestaanden, dat hij dient in te staan voor de continuïteit van de zorg en alle nuttige inlichtingen dient te verstrekken aan de geneesheer die zijn taak overneemt. In de praktijk betekent dit ook dat de spoedarts een aantal initiatieven dient te nemen en de verdere opvang, verzorging en behandeling dient te garanderen. De behandelend arts dient alleszins te worden ingelicht. In een aantal gevallen zal de sociale dienst van het ziekenhuis dienen te worden ingeschakeld.