Dienstverlening "second opinion" aangeboden door een verzekeringsmaatschappij
Een provinciale raad legt een adviesaanvraag voor van een verzekeringsmaatschappij met betrekking tot een voorstel om haar leden een "second opinion" dienstverlening aan te bieden.
Bedoeling is de verzekerde die erom verzoekt een gespecialiseerd advies te verstrekken over de aandoening waaraan hij lijdt en/of de beste te volgen behandeling, en dit uitsluitend voor complexe gevallen of zeldzame aandoeningen.
De verzekeringsmaatschappij benadrukt dat deze dienstverlening niet bestemd is om medische fouten op te sporen of verzekerden te helpen die dergelijke procedures willen inspannen.
Advies van de Nationale Raad :
Deze verzekeringsmaatschappij verzoekt met haar mee te werken om te verkrijgen dat de artsen-practici instemmen met het voorstel en om bij te dragen tot een betere arts-patiëntrelatie, wat een van haar doelstellingen is.
Het vragen van een tweede mening behoort al lang tot de mogelijkheden waarover een behandelend arts beschikt om een diagnose te bevestigen en een zowel aangepaste als efficiënte behandeling te vinden. Meestal gebeurt dit rechtstreeks door contacten tussen artsen, maar het kan ook onrechtstreeks gebeuren door verwijzing van de patiënt naar een collega, ofwel op initiatief van de arts, ofwel op voorstel van de patiënt.
Het voorstel is gebaseerd op het consulteren van een dienst die gevestigd is in de USA en waarbij de deskundigen hun advies verstrekken op basis van een onderzoek van het dossier. De Nationale Raad heeft altijd de nadruk gelegd op het belang van een ontmoeting tussen de arts en de patiënt; alleen zo kunnen de anamnese en het klinisch onderzoek die onontbeerlijk zijn voor het vaststellen van een diagnose verwezenlijkt worden en kan de dialoog die het vertrouwenscontract bezegelt tot stand komen. De Nationale Raad is dan ook uiterst terughoudend gezien het ontbreken van dit contact en meent dat de waarde van het in dit soort van expertise verstrekte advies zeer relatief zal zijn.
Voorts vraagt de Nationale Raad zich af of er geen sprake zou kunnen zijn van discriminatie wanneer de verzekeraar en zijn adviserend arts optreden volgens criteria die alleen gekend zijn door hen en de toegang tot deze dienst voorbehouden aan bepaalde categorieën van aandoeningen, waardoor de gelijkheid van kansen ten aanzien van een ziekte in het gedrang komt.
Bovendien houdt het voorstel volgens de Nationale Raad een niet-geringe bedreiging in voor de vertrouwelijkheid van de inhoud van het medisch dossier van de patiënt, dat hem in principe volledig overhandigd moet worden voor mededeling aan de adviserend arts van de verzekering. De waarborgen ter zake lijken de Nationale Raad te onzeker.
De eventuele weigering van de behandelend arts bepaalde gegevens mede te delen uit vertrouwelijkheidsoverwegingen zou de deskundige kunnen beletten een objectief advies te verstrekken.
Tot slot zou de therapeutische vrijheid van de behandelend arts in conflict kunnen zijn met de mening van de deskundige, wiens advies geen rekening kan houden met belangrijke factoren zoals de betekenis die de patiënt zelf geeft aan het begrip levenskwaliteit en de doelstellingen die nagestreefd worden bij de therapeutische keuzen.
Om deze verschillende redenen meent de Nationale Raad dat het onmogelijk is met deze verzekeringsmaatschappij samen te werken aangaande de twee voorgestelde doelstellingen.