keyboard_arrow_right
Deontologie

Resultaten

Resultaten

Medisch dossier14/01/2023 Documentcode: a170001
report_problem

Dit advies vervangt de adviezen van de nationale raad van 9 februari 2013 (a140021-R) en 19 september 2020 (a167022-R)

De verwerking van gezondheidsgegevens in het kader van een tuchtprocedure

In zijn vergadering van 14 januari 2023 onderzocht de nationale raad van de Orde der artsen de verwerking van gezondheidsgegevens door de provinciale raden van de Orde der artsen in het kader van een tuchtprocedure.

De provinciale raden zijn bevoegd om te waken over het naleven van de regelen van medische deontologie en over de handhaving van de eer, de bescheidenheid, de eerlijkheid en de waardigheid van de artsen die op de lijst van de Orde van die provincie zijn ingeschreven (…) (art. 6, 2°, in samenhang gelezen met art. 5, koninklijk besluit nr. 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der artsen).

Een tuchtonderzoek (art. 20, §1, 2de lid, koninklijk besluit nr. 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der artsen) dat tot doel heeft na te gaan of een arts de regels van medische deontologie heeft nageleefd bij de verzorging van een patiënt, houdt in dat de onderzoekscommissie de gezondheidsgegevens van de betrokken patiënt inkijkt voor zover ze, overeenkomstig de beginselen van de privacyregelgeving, noodzakelijk zijn voor de onderbouwing van de tuchtvordering en evenredig zijn aan het nagestreefde doel (art. 9, lid 2, f), in samenhang gelezen met de overwegende bepaling (73), Algemene Verordening Gegevensbescherming).

Het is de tuchtoverheid zelf, als bewaker van het beroepsgeheim, die beoordeelt welke gezondheidsgegevens noodzakelijk en relevant zijn voor de behandeling van het geschil.

De inzage in de gezondheidsgegevens van de patiënt is gerechtvaardigd door de wettelijke opdracht waarmee de Orde der artsen is belast en het doel van het tuchtrecht, met name de waarheidsvinding en de beteugeling van een tuchtrechtelijke inbreuk, ter bescherming van de volksgezondheid.

De verdachte arts of een derde arts bij wie het patiëntendossier wordt opgevraagd, kan zich niet het recht voorbehouden zich hiertegen te verzetten.

De opvraging van het patiëntendossier bij de verdachte arts of een derde arts moet worden gemotiveerd, door de vermelding van de wettelijke opdracht van de Orde der artsen en een beknopte omschrijving van de klacht. De motivering laat de arts, bij wie het patiëntendossier wordt opgevraagd, toe de mededeling van gezondheidsgegevens van de patiënt aan de Orde der artsen te verantwoorden, overeenkomstig de beginselen van proportionaliteit en noodzakelijkheid.

De verwerking van gezondheidsgegevens door de provinciale raden, gebeurt met respect voor het beroepsgeheim (art. 30, koninklijk besluit nr. 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der artsen).

Wanneer de gezondheidsgegevens betreffende de patiënt werden verkregen bij een derde, dient de patiënt (al dan niet klager) ervan op de hoogte te worden gebracht dat de noodzakelijke en relevante gegevens uit zijn patiëntendossier worden verwerkt door de Orde der artsen overeenkomstig de modaliteiten van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (art. 14, Algemene Verordening Gegevensbescherming).

Discipline19/11/2022 Documentcode: a169023
report_problem

Dit advies vervangt het advies a097006 van 25 mei 2002.

Gebruik door de in verdenking gestelde arts van de tuchtbeslissing en de stukken uit het tuchtdossier voor andere doeleinden dan de procedure voor de Orde der artsen

De nationale raad van de Orde der artsen heeft in zijn vergadering van 19 november 2022 de kwestie onderzocht van het gebruik door de betrokken arts van de tuchtbeslissing en de stukken uit het tuchtdossier voor andere doeleinden dan de procedure voor de Orde der artsen.

Artikel 30 van het koninklijk besluit nr. 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der artsen dat geheimhouding oplegt aan de leden van de organen van de Orde is niet van toepassing op een arts tegen wie een tuchtvordering ingesteld is.

De betrokken arts moet echter rekening houden met de geheimhouding waartoe hijzelf verplicht is krachtens artikel 458 van het Strafwetboek en artikel 25 van de Code van medische deontologie 2018, wanneer de dossierstukken gegevens bevatten die onder het beroepsgeheim vallen.

Uit de rechtspraak van het Hof van Cassatie blijkt dat : « het beroepsgeheim niet absoluut is maar kan worden verbroken, met name wanneer de door het beroepsgeheim gebonden persoon zich in rechte moet verdedigen; in dat geval moet de regel van het beroepsgeheim wijken, doch enkel wanneer een hogere waarde daarmee in conflict komt, zodat van die regel enkel wordt afgeweken voor zover dat voor de verdediging van de respectieve rechten van de partijen in de zaak noodzakelijk is » (arrest nr. N-20170118-3 (P.16.0626.F) dd. 18 januari 2017). De maatregel die noodzakelijk is voor de verdediging van de respectieve rechten van de partijen in de zaak impliceert dat het Hof de rechten van verdediging van zowel de eiser als de verweerder voor ogen houdt.

De noodzakelijkheids- en proportionaliteitsbeginselen zijn fundamenteel.

De arts moet er eveneens rekening mee houden dat de verwerking van alle persoonsgegevens, zijnde alle informatie betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon, onder de wetgeving betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer valt. Deze bescherming is niet beperkt tot de bescherming van de gezondheidsgegevens van een persoon, waarvoor een verhoogde bescherming geldt.

De beginselen inzake gegevensbescherming, waaronder de beginselen van rechtmatigheid, behoorlijkheid, transparantie, doelbinding en minimale gegevensverwerking, moeten correct begrepen en toegepast worden door de arts, ongeacht of de gegevens betrekking hebben op de klager of op derden.

De arts die het tuchtdossier of de tuchtbeslissing gebruikt buiten de tuchtprocedure is zich bewust van zijn verantwoordelijkheid. Hij gaat voorzichtig en weloverwogen te werk nadat hij zich heeft vergewist van de rechtmatigheid van het door hem beoogde gebruik van (niet-geanonimiseerde) documenten die de identiteit van derden onthullen, ongeacht of ze al dan niet onder het beroepsgeheim vallen. Hij gebruikt enkel persoonsgegevens die adequaat, relevant en beperkt zijn tot wat nodig is voor het rechtmatige doel dat hij nastreeft.

Om zijn professionele betrouwbaarheid te bewijzen, met andere woorden aan te tonen dat hij geen tuchtantecedenten heeft, kan de arts de provinciale raad op wiens lijst hij ingeschreven is steeds verzoeken hem een attest van goed gedrag te bezorgen.

Dit advies vervangt het advies a097006 van 25 mei 2002.

Continuïteit van de zorg23/04/2022 Documentcode: a169009
report_problem

cf. ook advies NR 17 september 2022, a169016.

Wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg – Deontologische knelpunten en bekommernissen

De nationale raad bestudeerde uitvoerig de wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg (Kwaliteitswet).

Op 11 december 2021 deelde hij aan de minister van Volksgezondheid enkele belangrijke deontologische bekommernissen mee betreffende de artikelen van de Kwaliteitswet die op 1 januari 2022 vervroegd in werking zouden treden.

De integrale analyse van de Kwaliteitswet werd afgerond. De nationale raad stelt deze studie ter beschikking als toelichtend werkdocument voor alle betrokkenen in de gezondheidszorg (cf. document als bijlage).

Advies van de nationale raad :

De nationale raad van de Orde der artsen vernam de goedkeuring door de ministerraad van het ontwerp van koninklijk besluit houdende vaststelling van een datum van inwerkingtreding voor een aantal artikelen van de wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg.

Binnen de nationale raad is een commissie opgericht die een grondige studie uitvoert van de kwaliteitswet vanuit deontologisch, juridisch[1] en medisch oogpunt. Deze analysetekst zal in de komende weken worden afgerond en verspreid als informatiedocument voor de artsen. Daarnaast is de nationale raad ervan overtuigd dat deze uitgebreide studie ook een bijdrage kan leveren als werkdocument bij het opstellen van de vele koninklijke besluiten ter uitvoering van de Kwaliteitswet en als werkdocument voor overleg tussen verschillende gezondheidszorgberoepen.

De Kwaliteitswet vertrouwt de Orde der artsen enkele nieuwe bevoegdheden toe en biedt ook voor de Orde der artsen een bijkomend instrument ter beoordeling van het handelen van de artsen.

De nationale raad betreurt dat de Kwaliteitswet wordt beschouwd als een lex specialis. Rekening houdend met de algemene formulering van de kwaliteitsvereisten, van toepassing op alle gezondheidszorgbeoefenaars, is het volgens de nationale raad meer aangewezen de wet te beschouwen als een lex generalis, die in latere wetgeving en voor specifieke aspecten kan worden gedetailleerd in bijzondere regelgeving.

In afwachting van de gehele inwerkingtreding en uitvoering van de Kwaliteitswet wenst de nationale raad u reeds in kennis te stellen van enkele belangrijke deontologische bekommernissen betreffende de artikelen van de Kwaliteitswet die mogelijk op 1 januari 2022 vervroegd in werking treden.

U vindt hieronder de knelpunten met toelichting wat betreft het hoofdstuk 2 Definities en toepassingsgebied (artt. 2-3) en wat betreft het hoofdstuk 3 Vereisten inzake kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg, afdeling 1 - Diagnostische en therapeutische vrijheid (artt. 4-7), afdeling 2 - Bekwaamheid en visum (artt. 8-11), afdeling 3 - Karakterisatie (artt. 12-13), afdeling 4 - Omkadering (art. 14), afdeling 5 - Anxiolyse en anesthesie (artt. 15-16), afdeling 6 - Continuïteit (artt. 17-20), afdeling 8 - Voorschrift (artt. 27-30) en afdeling 11 - Patiëntendossier (artt. 33-35).

De nationale raad is bereid tot verder overleg met het oog op de inwerkingtreding en uitvoering van de Kwaliteitswet en stelt zijn expertise ter beschikking, in het belang van de kwaliteitsvolle zorg voor de patiënt.

Knelpunten en deontologische bekommernissen van de Orde der artsen

Betreft : wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg (Kwaliteitswet), artikelen die mogelijk vervroegd in werking treden op 1 januari 2022.

Hoofdstuk 2 Definities en toepassingsgebied (artt. 2-3)

De nationale raad van de Orde der artsen is algemeen van oordeel dat de begripsomschrijving en de definities in de Kwaliteitswet voor verwarring kunnen zorgen bij het artsenkorps.

De definiëring van het begrip “risicovolle verstrekking” wordt onvoldoende uitgewerkt en is te beperkend. Er bestaan tal van andere verstrekkingen die vanuit medisch oogpunt als “risicovol” worden beschouwd, maar evenwel niet zullen worden gekwalificeerd als een “risicovolle verstrekking” overeenkomstig de definiëring van de Kwaliteitswet.

Een duidelijke definiëring van de verschillende vormen van anesthesie, in overleg met de bevoegde beroepsinstanties van artsen-specialisten in de anesthesie en reanimatie, is sterk aangewezen.

Ten slotte kan worden opgemerkt dat de Kwaliteitswet in grote mate aandacht heeft voor gezondheidszorgbeoefenaars die verstrekkingen uitvoeren onder anesthesie. Deze bijzondere aandacht mag evenwel niet leiden tot de stigmatisering van deze groep. Het is vreemd dat een Kwaliteitswet met een heel ruim toepassingsgebied en vele algemene kwaliteitsvereisten, een volledig hoofdstuk wijdt aan gezondheidszorgbeoefenaars die verstrekkingen uitvoeren onder anesthesie. De nationale raad is daarom van oordeel dat afdeling – Anesthesie en anxiolyse veeleer thuishoort in een nader uit te werken koninklijk besluit, in overleg met de bevoegde beroepsinstanties van artsen-specialisten in de anesthesie en de reanimatie.

Hoofdstuk 3 Vereisten inzake kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg, afdeling 1 - Diagnostische en therapeutische vrijheid (artt. 4-7)

Het is positief dat bepaalde deontologische grenzen aan de diagnostische en therapeutische vrijheid via de Kwaliteitswet wettelijk worden verankerd. Zoals blijkt uit de reeds bestaande wetgeving en artikel 7 van de Code van medische deontologie, is de diagnostische en therapeutische vrijheid een gebonden, geconditioneerde vrijheid.

Voor de nationale raad zijn echter de in artikel 4 van de Kwaliteitswet genoemde criteria waardoor de gezondheidszorgbeoefenaar zich moet laten leiden, nl. relevante wetenschappelijke gegevens, zijn expertise en de voorkeuren van de patiënt niet geheel duidelijk.

De Code van medische deontologie bepaalt in de commentaar van artikel 7 dat niet de voorkeuren van de patiënt maar eerder het belang van de patiënt primeert. Vanuit deontologisch oogpunt houdt de arts rekening met de autonomie van de patiënt en wordt niet enkel de gezondheidstoestand van de patiënt in acht genomen, maar ook diens persoonlijke situatie, behoeften en voorkeuren. De Code van medische deontologie is in dit opzicht ruimer dan de Kwaliteitswet.

Hoofdstuk 3, afdeling 2 - Bekwaamheid en visum (artt. 8-11)

De nationale raad merkt in de eerste plaats op dat een duidelijk afgelijnde definitie van het begrip ‘bekwaamheid’ ontbreekt. Deze lacune kan een enorme weerslag hebben op de beroepsuitoefening van de gezondheidszorgbeoefenaars en tevens zware gevolgen teweegbrengen, bijvoorbeeld het intrekken of schorsen van hun visum.

De nationale raad vreest dat deze maatstaf aanleiding dreigt te geven tot arbitraire beoordelingen wat betreft de zorgkwaliteit. De nationale raad pleit voor een beoordeling door ‘peers’. Deze is slechts beperkt voorzien in artikel 41 van de Kwaliteitswet wat betreft de risicovolle verstrekkingen. Het is daarenboven nog geheel onduidelijk hoe deze bepaling in de praktijk zal worden ingevuld.

De memorie van toelichting bij de Kwaliteitswet koppelt dit begrip aan het criterium van de ‘goede huisvader’ maar de nationale raad merkt op dat dit gegeven reeds vroeger bestond en geen wettelijke verankering in de Kwaliteitswet behoefde.

Het begrip ‘bekwaamheid’ mag niet worden verward met het begrip ‘bevoegdheid’. De bevoegdheid is de wettelijk afgebakende machtiging om bepaalde handelingen te mogen stellen. De arts kan wettelijk bevoegd zijn om een bepaalde medische handeling te stellen, zonder hiervoor bekwaam te zijn. Ook omgekeerd kan het zijn dat een gezondheidszorgbeoefenaar de bekwaamheid bezit om een handeling uit te voeren zonder hiervoor bevoegd te zijn.

In het bijzonder dient ook aandacht te worden besteed aan het onderscheid tussen “bekwaamheid’ en ‘bevoegdheid’ in de Franstalige teksten, waar ‘compétence’ voor beide begrippen wordt gebruikt.

Verder is de nationale raad van mening dat het begrip ‘bekwaamheid’ nauw samenhangt met de continue professionele ontwikkeling en de permanente bijscholing waartoe de arts verplicht is (fitness to practise). In de artikelen 3 en 4 van de Code van medische deontologie en de commentaar op deze artikelen hamert de nationale raad op deze verplichting die essentieel is voor de zorgkwaliteit en de patiëntveiligheid. De nationale raad dringt erop aan deze kwaliteitsvereiste expliciet voor alle gezondheidszorgbeoefenaars op te nemen bij de uitvoering van de Kwaliteitswet.

Ten slotte blijkt uit de memorie van toelichting dat het portfolio een bijkomende verplichting is voor de gezondheidszorgbeoefenaar, naast het reeds bestaande systeem van accreditering. De nationale raad vraagt de concrete inhoud van deze bijkomende verplichting uit te klaren.

Met het oog op de rechtszekerheid van de gezondheidszorgbeoefenaar is het van belang dat algemene, vage begrippen worden vermeden of duidelijker worden uitgelegd. De Orde der artsen is bereid mee te werken aan duidelijke begripsomschrijvingen.

Hoofdstuk 3, afdeling 3 - Karakterisatie (artt. 12-13)

De nationale raad onderstreept dat een grondige anamnese van de patiënt voor de arts de hoeksteen uitmaakt van de deontologische houding voor een kwaliteitsvolle geneeskunde.

De nationale raad van de Orde der artsen is van mening dat de karakterisatie op zich altijd pertinent zal zijn, zelfs indien de arts gezondheidszorg verstrekt waaraan weinig risico’s zijn verbonden. Een weinig risicovolle gezondheidszorgverstrekking kan in bepaalde gevallen toch risicovol worden, omwille van de gezondheidstoestand van de patiënt. Weinig of veel risico’s kan niet het criterium zijn. Daarnaast is het niet evident voor artsen om vooraf altijd de risico’s precies te kunnen inschatten.

De nationale raad is dan ook van oordeel dat het begrip ‘pertinente’ karakterisatie beter dient te worden omschreven, ook met het oog op een beoordeling van deze verplichting die niet arbitrair kan worden uitgevoerd.

Hoofdstuk 3, afdeling 4 - Omkadering (art. 14)

De nationale is verheugd dat dit deontologische principe, bepaald in artikel 8 van de Code van medische deontologie, nu ook wettelijk is verankerd. Toch blijven er onduidelijkheden en juridische onzekerheden. Zo interfereert de omkadering waartoe de gezondheidszorgbeoefenaar, bijvoorbeeld een ziekenhuisarts, gehouden is en waarvoor hij verantwoordelijk is met deze die door de instellingen wordt georganiseerd. In hoeverre geldt deze verregaande verplichting voor een ziekenhuisarts? De nationale raad pleit voor een interpretatie die strookt met de algemene zorgvuldigheidsnorm. Dit zou betekenen dat hij niet alle voorschriften zoals vastgelegd door de erkenningsnormen dient te controleren, maar enkel dient te handelen als een zorgvuldig arts die nagaat of de zorg veilig en kwalitatief kan worden verstrekt. De arts met een privépraktijk draagt echter wel alle verantwoordelijkheden inzake omkadering zoals toegelicht door de memorie van toelichting.

Verder merkt de nationale raad opnieuw op dat ook hier een heel ruim en vaag begrip wordt gehanteerd. Uit de memorie van toelichting zou kunnen worden afgeleid dat administratief personeel niet onder het toepassingsgebied valt van het begrip ‘omkadering’. De commentaar bij artikel 8 van de Code van medische deontologie stelt evenwel dat ‘de arts zich omringt met bekwame medewerkers die aandacht besteden aan hun continue opleiding en op de hoogte zijn van hun beroepsverplichtingen, onder meer op het vlak van de eerbiediging van het beroepsgeheim’. In die zin is de medische deontologie ruimer, omdat zij betrekking heeft op zowel administratief als medisch personeel.

Hoofdstuk 3, afdeling 5 - Anxiolyse en anesthesie (artt. 15-16)

De nationale raad verwijst naar zijn hoger bij de artikelen 2 en 3 van de Kwaliteitswet aangehaalde aanbevelingen. Naast de stigmatisering die kan ontstaan door de gedetailleerde kwaliteitsvereisten specifiek voor gezondheidszorgbeoefenaars die verstrekkingen uitvoeren onder anesthesie, zorgt dit hoofdstuk voor verwarring bij het artsenkorps.

De commissie ‘Kwaliteitswet’ van de nationale raad raadpleegde specialisten in de materie en kwam tot de bevinding dat ook in deze afdeling van de Kwaliteitswet nog begrippen ontbreken of dienen te worden gedefinieerd, bijvoorbeeld ‘diepe sedatie’.

Algemeen is de nationale raad de mening toegedaan dat de inwerkingtreding van deze bepalingen betreffende anxiolyse en anesthesie voorafgaand grondig dient te worden overlegd met de betrokken organisaties, onder meer de Belgische beroepsvereniging van artsen specialisten in de anesthesie en de reanimatie, de Society for anesthesia and resuscitation of Belgium en de Belgian Society of Intensive Care Medicine. Deze verenigingen hebben reeds een aanzienlijk aantal richtlijnen opgesteld, waaronder de Belgian standards for patient safety in anesthesia om de veiligheid en de kwaliteit bij de toepassing van anesthesie te optimaliseren en te garanderen.

Hoofdstuk 3, afdeling 6 - Continuïteit (artt. 17-20)

De nationale raad wijst erop dat het vage begrip ‘bekwaamheid’ ook binnen de verplichting tot het garanderen van de zorgcontinuïteit een essentiële rol speelt.

De Kwaliteitswet, in tegenstelling tot de WUG, vermeldt niet dat de zorgcontinuïteit moet worden gegarandeerd door ‘een beoefenaar met dezelfde bijzondere beroepstitel’, maar door ‘een beoefenaar die behoort tot hetzelfde gezondheidszorgberoep en beschikt over dezelfde bekwaamheid’. De opstellers bevestigen in de memorie van toelichting dat ‘de gezondheidszorgbeoefenaar niet noodzakelijk over dezelfde beroepstitel moet beschikken maar wel over dezelfde bekwaamheid’. Enerzijds maakt deze verruiming of versoepeling het eenvoudiger voor de arts om te voorzien in de continuïteit van de zorg, voornamelijk binnen de weinig voorkomende specialismen. Anderzijds brengt dit een grotere verantwoordelijkheid met zich mee voor de arts. De arts moet zich ervan vergewissen dat de arts die hij aanduidt om de zorgcontinuïteit te verzekeren ‘bekwaam’ is.

Hoewel het artikel 20 van de Kwaliteitswet niet behoort tot deze artikelen die mogelijk vervroegd in werking treden op 1 januari 2022, licht de nationale raad u erover in dat hij de nieuwe bevoegdheid met betrekking tot het bewaren van de patiëntendossiers van de artsen die niet meer bij machte zijn de continuïteit van de zorg te verzekeren, voorbereidt.

De nationale raad denkt na over een haalbaar cascadesysteem voor het doorgeven van de patiëntendossiers, met de focus op een regeling voor een dossieroverdracht naar een arts met dezelfde beroepstitel en zoniet zal de nationale raad instaan voor de bewaring.

Recent ontwikkelde de Orde der artsen, op verzoek van vele artsen, een beveiligde en AVG-conforme wachtwoordkluis waardoor de toegang tot de patiëntendossiers gegarandeerd blijft zelfs wanneer een arts daar niet meer toe in staat is.

Hoofdstuk 3, afdeling 8 - Voorschrift (artt. 27-30)

De nationale raad staat achter het nieuwe concept van het groepsvoorschrift, dat de kwaliteit van de zorg ten goede kan komen.

De praktische toepassing van dit begrip dient echter nog te worden geconcretiseerd in het kader van de samenwerkingsverbanden. En ook de verantwoordelijkheden van de erin betrokken beroepsbeoefenaars dienen te worden afgelijnd.

Ten slotte mag het groepsvoorschrift geen afbreuk doen aan de vrije keuze van de patiënt.

Hoofdstuk 3, afdeling 11 - Patiëntendossier (artt. 33-35)

De nationale raad betreurt dat de Kwaliteitswet niet de verdienste heeft om de gefragmenteerde regelgeving met betrekking tot het patiëntendossier te uniformiseren. Ook dient te worden nagegaan of mogelijke lacunes, zoals bijvoorbeeld de vaccinatiestatus van de patiënt, in de opsomming in artikel 33 nog kunnen worden opgevuld.

Verder is de nationale raad van mening dat het artikel 33, 15°, van de Kwaliteitswet dat enkel geneesmiddelen met betrekking tot een operatie vermeldt, onvolledig is. Wat met andere medicatie, in het bijzonder met verslavingsgevoelige medicatie? De nationale raad onderstreept het belang en de aandacht voor de problematiek van de toxicomanie.

Verder is het volgens de nationale raad raadzaam alle ‘verwikkelingen’ (artikel 33, 16°, Kwaliteitswet) in het patiëntendossier op te nemen, ook deze die geen aanleiding hebben gegeven tot een bijkomende behandeling. De nationale raad pleit voor een transparante communicatie betreffende alle relevante incidenten die de patiënt overkomen en verwijst in dit verband naar zijn recent advies ‘Ondersteuning van het “raamwerk open disclosure” van het Vlaams Patiëntenplatform’ (a168023) van 20 november 2021.

De nationale raad onderstreept het belang van de beveiligde bewaring van elektronisch verwerkte gegevens die door het beroepsgeheim worden gedekt. Het risico op lekken of oneigenlijke toegang tot de gegevens dient te worden vermeden. Bij de vernietiging van het dossier dient de vertrouwelijkheid van de dossierinhoud te worden gewaarborgd.

Ten slotte, moedigt de nationale raad alle betrokkenen aan om na te denken over het ideaalbeeld bestaande uit één elektronisch dossier in de cloud, goed beveiligd en opgesteld in één uniforme software voor alle lijnen.


[1] De nationale raad onderschrijft in grote mate de studie gepubliceerd in Vansweevelt, T., et al., De Kwaliteitswet, Reeks Gezondheidsrecht 23, Brussel, Intersentia, 2020.

Discipline19/02/2022 Documentcode: a169003
Beleidsvisie inzake wellwillendheidsattesten

De nationale raad bestudeerde in zijn vergadering van 19 februari 2022 het toenemend probleem van het foutief of vals opstellen van medische documenten. De aanleiding is het stijgend aantal klachten bij de provinciale raden over kwestieuze medische attesten en de recente undercoverreportage[1] waarin werd aangetoond dat een groot aantal artsen inging op de vraag naar welwillendheidsattesten.

Ondanks de recente herhaling van de principes die gelden bij het opstellen van medische documenten in de nieuwe Code van medische deontologie[2] en in het advies van de nationale raad van 19 september 2020[3], blijven artsen attesten opstellen die niet stroken met de medische deontologie. Het afleveren van kwestieuze attesten haalt de geloofwaardigheid van de individuele arts en het vertrouwen in het gehele artsenkorps onderuit. Bovendien kan de patiënt nadeel ondervinden bij het verwerven van sociale of andere voordelen indien de instantie twijfelt aan de waarachtigheid van deze medische documenten.

Om deze redenen, heeft de Orde een actieplan opgesteld, dat steunt op drie pijlers: preventie, controle en tuchtrechtelijke handhaving.

Wat de preventie betreft, zullen de decanen van de faculteiten geneeskunde worden aangeschreven om het maatschappelijke belang van medische attesten te benadrukken in de master geneeskunde en de master na masteropleiding. Ook de lokale kwaliteitsgroepen (LOK) zullen worden verzocht de materie op te frissen in hun bijscholingen. Om het actieplan te ondersteunen, wordt voor de artsen als bijlage een affiche ter beschikking gesteld, die kan worden uitgehangen in de wachtzaal en waarin zowel de patiënt als de arts op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid wordt gewezen. Digitaal lesmateriaal wordt beschikbaar gesteld voor het onderwijs en de bijscholingsactiviteiten.

Wat de controle en de handhaving betreft, zullen de artsen die valse attesten opstellen ter verantwoording worden geroepen door de bevoegde provinciale raden om hen te wijzen op het maatschappelijke belang van medische documenten. Het opstellen van attesten dat niet strookt met de medische deontologie betreft een deontologische inbreuk en kan het voorwerp uitmaken van een disciplinaire sanctie.

Bijlage 1 : affiche in het Nederlands

Bijlage 2 : Medische attesten - digitaal lesmateriaal


[1] Reportage “Factcheckers” van 15 februari 2022 op één, VRT

[2]https://ordomedic.be/nl/code-2...

[3] https:/ordomedic.be/nl/adviezen/attesten/getuigschrift/opstellen-van-medische-documenten-principes-en-aanbevelingen

Discipline17/09/2016 Documentcode: a154013
Hervorming van de Orde der artsen – Wetsvoorstel opgesteld door de nationale raad van de Orde der artsen (17 september 2016)
De nationale raad van de Orde der artsen heeft het volgende voorstel tot hervorming van de Orde gedaan, waarvan hieronder de memorie van toelichting.
Als bijlage vindt u de integrale tekst van het wetsvoorstel.


Wetsvoorstel betreffende de Orde der artsen
TOELICHTING

De Orde der artsen werd opgericht door de wet van 25 juli 1938 tot oprichting van de Orde der geneesheren en werd hervormd door het koninklijk besluit nr. 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der artsen. Deze wet is sindsdien nauwelijks gewijzigd.

Nochtans zijn zowel de bevolking, de politici, als de artsen vragende partij voor een grondige hervorming. Ook de Orde zelf wenst het wettelijke kader aan te passen aan de evolutie van de maatschappij.

Doorheen de jaren werden er wetsontwerpen en -voorstellen met betrekking tot de Orde ingediend. Afhankelijk van de auteur ervan beoogden ze de hervorming van de structuur van de Orde, de oprichting van een hoge raad voor deontologie van de gezondheidszorgberoepen, de modernisering van de tuchtprocedure of nog, een radicalere hervorming van de Orde wat haar rol of zelfs haar bestaan betreft.

Het is tijd om erover te overleggen en te beslissen.

Dit wetsvoorstel wil de Orde anders structureren, meer transparantie waarborgen met betrekking tot haar werking en haar opdracht moderniseren in het belang van de patiënten, de artsen en de gemeenschap.

De Orde heeft een rol te vervullen in de maatschappij. Doordat de menselijke, maatschappelijke, wettelijke en economische uitdagingen van de gezondheidszorg alsmaar complexer worden, is er meer nood aan een deontologisch kader dat de uitoefening van het beroep op een gepaste wijze reguleert.

Dit deontologisch kader dient aangepast te zijn aan de interdisciplinaire en geïntegreerde aard van de gezondheidszorgverlening. Dit wetsvoorstel bevestigt daarom dat de Orde een publiekrechtelijk orgaan is dat de morele waarde en de kwaliteit van het beroep bepaalt en toezicht houdt op de dagelijkse naleving van de waarden ervan door een adequate en open werking.

Tevens dienen nieuwe rechtsmiddelen die tot stand zijn gekomen door de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en het Hof van Cassatie in het tuchtrecht te worden ingeschreven. Dit om de eerbiediging van de rechten van zowel de vervolgde arts als de klager te waarborgen.

De leden van de Orde blijven onderworpen aan de rechtsmacht van hoven en rechtbanken zoals iedere andere burger. Het staat de benadeelde partij, bijvoorbeeld een patiënt, dan ook vrij om, naast het neerleggen van een klacht bij de Orde, zich eveneens te wenden tot de gewone rechter. Het behoort trouwens niet tot de bevoegdheid van de Orde om een schadevergoeding toe te kennen.

De voornaamste krachtlijnen van de hervorming zijn de volgende:

1. Wettelijke grondslag van de deontologische regels

De wettelijke grondslag van de deontologische regels zal niet langer alleen bestaan in de naleving van de eer en de waardigheid van het beroep.

De Orde beoogt in het belang van de patiënt, de volksgezondheid en het algemeen welzijn te waken over de handhaving van de morele integriteit van het beroep, de correcte invulling van de professionele autonomie van de artsen, de kwaliteit van de zorg op basis van de huidige wetenschappelijke kennis en de aanbevelingen die hiermee gepaard gaan, het vertrouwen van de burger in de arts en de bijzondere vertrouwensrelatie van de arts met zijn patiënten.

De Orde moet erop toezien dat er kwalitatief hoogstaande geneeskunde in stand wordt gehouden zonder evenwel de middelen die de samenleving kan besteden uit het oog te verliezen. Dit veronderstelt van de artsen beroepsbekwaamheid, empathisch vermogen, integriteit en een verantwoordelijk gedrag in het kader van ons solidariteitsstelsel.

Hiertoe zal een nieuwe code van medische deontologie worden opgesteld.

2. Transparantere werking

Het voorstel bepaalt dat de artsen en het publiek transparanter kennis krijgen van de activiteiten en beslissingen van de Orde.


De nationale raad stelt een jaarverslag betreffende de werking van de Orde op met een overzicht van de werkzaamheden van de organen van de Orde en van het gevolg dat aan klachten wordt gegeven.

Alle organen werken op basis van een identiek huishoudelijk reglement dat werd opgesteld door de nationale raad.

Daarnaast wordt een repertorium van de deontologische adviezen van de provinciale raden en van de nationale raad bijgehouden.

Op financieel gebied zorgt de Orde voor een transparante besteding van de middelen. Met het oog op een meer evenwichtige verdeling ervan en de uniforme werking van de organen legt de nationale raad het bedrag van de bijdrage vast en int deze centraal.

3. Modernisering van de organen

Om jongere kandidaten aan te trekken voor de verschillende organen van de Orde, zal het mogelijk worden om een mandaat op te nemen nadat men slechts drie jaar is ingeschreven op de lijst van de Orde. Bovendien mag de maximumduur voor de uitoefening van verscheidene mandaten binnen eenzelfde orgaan niet meer dan twaalf jaar bedragen.

De samenstelling van elk orgaan van de Orde wordt aangepast aan zijn bevoegdheden en werklast.


Het artsenkorps verkiest rechtstreeks de artsen in de provinciale raden, de tuchtraden van eerste aanleg en de raden van beroep.


Op het moment van de kandidaatstelling voor een mandaat binnen een orgaan van de Orde, maakt de arts de mandaten bekend waardoor een belangenconflict zou kunnen ontstaan. Gedurende het mandaat dient de arts zich ervan te onthouden mandaten aan te nemen die onverenigbaar zijn met het mandaat binnen een orgaan van de Orde. Indien door het opnemen van een dergelijk mandaat, of om andere redenen, er een belangenconflict zou ontstaan, geven de magistraten van het orgaan waarin de arts zetelt, hieraan het passende gevolg.

Het voorzitterschap van de nationale raad wordt waargenomen door twee artsen, verkozen door beide afdelingen van de nationale raad.

Een Franstalige en een Nederlandstalige vertegenwoordiger van de patiëntenorganisaties kunnen deelnemen aan de vergaderingen van de nationale raad.

4. Opdrachten ten dienste van de arts in het belang van de patiënt en de gemeenschap

De bevoegdheden van de Orde beogen vooral het vervullen van opdrachten van algemeen belang.

Voor de provinciale raden, die dicht bij de artsen staan, zijn deze opdrachten voornamelijk administratief, educatief en informatief. Elke arts kan bij de provinciale raad waartoe hij behoort, terecht voor een concreet deontologisch advies op basis van de code van medische deontologie en de adviezen van de nationale raad.

De nationale raad vervult een normatieve opdracht gericht op een harmonisering van de deontologische regels en praktijken. De nationale raad verstrekt algemene adviezen op eigen initiatief of op verzoek van artsen, provinciale raden, openbare instellingen, beroepsverenigingen of andere betrokkenen en licht het publiek in over het bestaan en de draagwijdte van de deontologische regels.

Alvorens advies te verstrekken pleegt hij desgevallend multi- en interdisciplinair overleg met de betrokkenen in de gezondheidszorgsector.

Naast deze adviserende bevoegdheid krijgen zowel de provinciale raden, als de nationale raad wettelijk de opdracht om vormende activiteiten zoals symposia, seminaries en debatten te organiseren voor hun leden.

Bovendien legt het voorstel de nadruk op het belang van preventie zoals begeleiding en oriëntering van artsen, proactief aan (jonge) artsen morele ondersteuning bieden bij het uitbouwen van hun professionele carrière, begeleiding van artsen in psychische nood, enz.


5. Disciplinaire rol

De Orde behoudt haar tuchtrechtelijke bevoegdheid. Wel verleent zij zoveel mogelijk prioriteit aan de minnelijke conflictbeheersing. Wanneer de provinciale raden ambtshalve, na neerlegging van een klacht of op verzoek optreden, spelen zij een verzoenende rol.

De disciplinaire procedure wordt aangepast aan de evolutie van de maatschappij rekening houdend met het specifieke karakter van het tuchtrecht.

De belangrijkste wijzigingen zijn de volgende :
1° Met het oog op de strikte scheiding tussen het onderzoek en de tuchtbeslissing die noodzakelijk is om de onpartijdigheid te waarborgen, wordt het organigram van de Orde aangevuld met een Nederlandstalige en een Franstalige tuchtraad van eerste aanleg. Deze kunnen een tuchtsanctie uitspreken. De provinciale raden voeren enkel het onderzoek en beslissen tot verwijzing naar de tuchtraad. Het behandelen van dossiers uit verschillende provincies door één tuchtraad (per taalstelsel) verhoogt de juridische zekerheid dankzij een grotere expertise en draagt bij tot een uniforme tuchtrechtspraak.

2° Teneinde de procedure transparanter en toegankelijker te maken, bepaalt het voorstel dat ook de zittingen van de tuchtraden van eerste aanleg openbaar verlopen, zoals nu reeds het geval is bij de raden van beroep.

De Orde stelt een geanonimiseerd repertorium van de belangrijkste disciplinaire beslissingen ter beschikking.

3° De positie van de klager wordt versterkt. Hij heeft het recht om te worden gehoord en om nuttige stukken neer te leggen. Hij wordt op de hoogte gebracht van de plaats en het moment van de zitting en van de in zijn dossier genomen beslissingen.

De klager is geen partij in tuchtzaken. Bijgevolg heeft hij geen inzage in het tuchtrechtelijk dossier en kan hij geen beroep instellen tegen een beslissing van de Orde. Hij krijgt wel de mogelijkheid om zijn opmerkingen kenbaar te maken aan de voorzitters van de nationale raad die beroep kunnen aantekenen tegen beslissingen in tuchtzaken en ook de seponering van een klacht door de provinciale raad kunnen betwisten.

4° Ook de positie van de aangeklaagde arts wordt versterkt door nieuwe procedurewaarborgen. Zo kan de arts zich in alle fasen van de procedure laten bijstaan door een advocaat of een vertrouwenspersoon. Hij heeft de mogelijkheid om te worden geconfronteerd met de klager. Hij beschikt over de vrije keuze van de verdedigingsmiddelen. De onafhankelijkheid en onpartijdigheid zijn gegarandeerd doordat verschillende leden van de Orde deelnemen aan de onderzoekscommissie, desgevallend aan de bemiddelingscommissie, aan de verwijzingsbeslissing van de provinciale raad en aan de tuchtbeslissing van de tuchtraad van eerste aanleg.

Tot de modaliteiten voor de tuchtsancties behoren uitstel van uitvoering van straf of opschorting van uitspraak van sanctie evenals uitwisbaarheid van sancties en herstel in eer en rechten.

Het wetsvoorstel legt ook de verjaringstermijnen vast.

6. Dringende maatregelen

De Orde wordt bij wet gemachtigd om, met respect voor de rechten van de verdediging van de betrokkene, dringende maatregelen te treffen wanneer uit ernstige en eensluidende aanwijzingen blijkt dat de verdere beroepsuitoefening door de arts zware gevolgen kan hebben voor de patiënten of de volksgezondheid.

In geval van imminent risico kan voorlopig een schorsing in het recht de geneeskunde uit te oefenen worden uitgesproken zonder de betrokkene te hebben gehoord.


Bijlage : Wetsvoorstel opgesteld door de nationale raad van de Orde der artsen (17 september 2016)

Lijst van de Orde19/03/2016 Documentcode: a152006
Hervorming van de Orde der artsen - Verduidelijking van enkele elementen van de conceptnota van de Orde van 4 juli 2015

De minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid vraagt verdere verduidelijking en uitwerking van enkele elementen naar aanleiding van de conceptnota m.b.t. de hervorming van de Orde der artsen.

Advies van de nationale raad :

De nationale raad van de Orde der artsen brengt u met deze brief op de hoogte van de stand van zaken wat betreft het uitwerken van het hervormingsvoorstel. Een werkgroep binnen de Orde bereidt thans het volledige hervormingsvoorstel voor aan de hand van een strikt werkschema. De nationale raad bezorgt u dit hervormingsvoorstel in de vorm van een wetsvoorstel voor het zomerreces.

Om aan uw bekommernissen tegemoet te komen, vindt u reeds de antwoorden en voorstellen van de Orde op de vier door u voorgelegde aandachtspunten. Deze antwoorden en voorstellen zullen in het wetsvoorstel verwerkt worden.


1.
‘De gezondheidszorg van morgen heeft per definitie een multi- en interdisciplinair karakter. De medische deontologie dient ook daarvan te vertrekken. De Orde is geen voorstander van een Hoge Raad voor Deontologie. Doch, het organiseren van een jaarlijkse interdisciplinaire vergadering is onvoldoende als alternatief.'

1/ De Orde is evenzeer als u ervan overtuigd dat multi- en interdisciplinair overleg in de gezondheidszorg onontbeerlijk is. Het is belangrijk ervoor te zorgen dat de plichtenleer van de verschillende gezondheidszorgberoepen coherent evolueert.

De Orde vernam dat men in de context van de herschrijving van het KB nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen de intentie heeft om de verschillende raden van de beroepsgroepen samen te brengen onder één Federale Raad voor Gezondheidszorgberoepen.(1) In deze Federale Raad zou een transversale kamer ‘Deontologie van de gezondheidszorgberoepen' kunnen worden gecreëerd.
Deze kamer zou dan een interdisciplinaire overlegstructuur zijn die trimestrieel samenkomt en volgens een bottom-up approach werkt. Deze kamer is een louter adviesorgaan, wat iedere beroepsgroep toelaat autonoom in de context van zijn praktijkvoering zijn specifieke deontologische regels te blijven uitwerken en het tuchtrecht uit te voeren.

Deze structuur heeft een vaste agenda die minstens bestaat uit volgende punten:
- Algemene deontologische principes voor de gezondheidszorgberoepen
- Voorstellen van belangrijkste nieuwe adviezen van elke beroepsgroep
- Voorstellen van interdisciplinaire adviezen opgemaakt door verschillende beroepsgroepen
- Denktank over beroepsgroepoverschrijdende thema's:
o Interdisciplinaire samenwerking
o Beroepsgeheim
o Collusie
o Overconsumptie
o Patiëntenrechten
o E-Gezondheid
o ...

De samenstelling kan overeenkomen met de vertegenwoordigers van de beroepen die werden vermeld in de wetsvoorstellen van de voorbije jaren betreffende de Hoge Raad voor Deontologie (artsen (huisartsen en specialisten), apothekers, tandartsen, kinesitherapeuten, paramedische beroepen, verpleegkundigen (of zorgkundigen), vroedvrouwen, ook psychologen,....).(2) Iedere beroepsgroep vaardigt per taalstelsel zijn vertegenwoordiger(s) af. Als een beroepsgroep over een deontologisch orgaan beschikt, wijst dit orgaan de personen aan die in deze structuur zullen zetelen. De beroepsgroepen die (nog) geen deontologisch orgaan hebben, worden vertegenwoordigd door twee leden die aangewezen worden door de Federale raad (of kamer) van het gezondheidszorgberoep.

Door deze deontologische kamer in te passen binnen een Federale Raad voor Gezondheidszorgberoepen kan vlot aansluiting worden gevonden met andere organen zoals de Federale Commissie voor de Rechten van de Patiënt of nog met de Federale Ombudsdienst. Op die manier is ook de participatie van patiënten(organisaties) binnen een dergelijke structuur gegarandeerd.

2/ De specifieke kenmerken en het behoud van de financiële autonomie van iedere beroepsgroep rechtvaardigen de instandhouding van de bestaande Ordes en de oprichting van deontologische raden voor de beroepen die er geen hebben (tandartsen, verpleegkundigen, kinesitherapeuten, vroedvrouwen, psychologen enz...). Wat betreft de Orde der artsen, vervult de arts een centrale rol in de gezondheidszorg. Hij heeft een bijzondere verantwoordelijkheid in het gezondheidszorgproces. Dit vereist een specifieke deontologie.

Deontologische raden per gezondheidszorgberoep zorgen er bovendien voor dat een positieve en toepasbare deontologie kan tot stand komen die een meerwaarde voor een interprofessionele dialoog vormt.(3)


2.
‘In de krachtlijnen vermeldde de Orde dat zij transparanter wil zijn in haar werking. De transparantie van de werking dient o.m. te blijken uit een eensluidend beleid van de Orde. De huidige structuur van de Orde met de provinciale raden biedt onvoldoende garanties om als één uniforme Orde naar buiten te treden.'

1/ De Orde grijpt zijn hervorming aan om meer nadruk te leggen op preventieve taken en initiatieven zoals de begeleiding en de oriëntering van artsen, de bijstand van artsen in nood, ... De Orde wil de deontologie doen evolueren naar een positieve deontologie die de houding en de handelwijze van de artsen stuurt in het belang van de patiënten en de gemeenschap. Om dit te kunnen realiseren gelooft de Orde sterk in de meerwaarde van de provinciale raden als instanties die dichtbij de artsen en het publiek staan. Dit maakt het mogelijk een efficiëntere kwaliteitsservice te bieden.

Op disciplinair gebied zijn de provinciale raden belast met het ontvangen en het nagaan van de gegrondheid van de klachten, met het onderzoek en met de beslissing de arts al dan niet door te verwijzen naar de bevoegde interprovinciale tuchtraad van eerste aanleg. In het licht van de hervorming nemen de provinciale raden bij iedere klacht de initiatieven om via minnelijke conflictbeheersing en bemiddeling tot een oplossing te komen.

Met het oog op de scheiding tussen het onderzoek en de tuchtbeslissing welke noodzakelijk is om de onpartijdigheid te waarborgen, wordt de structuur van de Orde aangevuld met een Nederlandstalige tuchtraad van eerste aanleg en een Franstalige tuchtraad van eerste aanleg. Het behandelen van de dossiers uit verschillende provincies door één tuchtraad (per taalstelsel) verhoogt de juridische zekerheid dankzij een grotere expertise en waarborgt een uniforme tuchtrechtspraak tussen de provincies.

Waar bij de provinciale raden de nadruk ligt op de administratieve, educatieve en informatieve rol in de nabijheid van de arts, vervult de nationale raad ten slotte als centraal orgaan een normatieve rol.

De nieuwe structuur van de Orde der artsen gaat uit van een centraal normatief orgaan (de nationale raad), tien provinciale raden, twee tuchtraden van eerste aanleg (één per taalstelsel) en twee raden van beroep (één per taalstelsel).

2/ De coherentie tussen de provinciale raden die de nodige autonomie genieten voor concrete gevallen en de normerende bevoegdheid van de nationale raad blijft een aandachtspunt. O.m. volgende vernieuwende elementen in zijn hervorming garanderen een transparanter verloop van de werking van de Orde:

• De werking van de organen van de Orde wordt bepaald door een identiek huishoudelijk reglement, opgesteld door de nationale raad.
• Het tableau van de Orde der artsen wordt gevormd door de lijsten opgemaakt door de provinciale raden overeenkomstig de wettelijk bepaalde voorwaarden tot inschrijving. De inschrijvings- en weglatingsprocedures worden op eenvormige wijze toegepast.
• Een gelijk bedrag van bijdrage voor alle artsen wordt vastgelegd, geïnd en beheerd door de nationale raad.
• De openbaarheid van de zitting en de uitspraak in elke aanleg komt de transparantie van het tuchtrecht ten goede.
• Het repertorium van geanonimiseerde tuchtbeslissingen wordt openbaar gemaakt voor het publiek.
• De raden van de Orde stellen een semestrieel verslag op betreffende hun werking.
Dit bevat voor alle raden een activiteitenrapport (vergaderingen van bureau, raad, commissies, ev. activiteiten voor de artsen, ...) en een financieel rapport (uitgaven en inkomsten).
De provinciale raden maken eveneens een rapport van hun beslissingen inzake klachten, gegroepeerd per thematiek (aantal ontvangen klachten, aantal seponeringen/zonder gevolg/doorgestuurd naar de tuchtraad van eerste aanleg).
De tuchtraden van eerste aanleg en de raden van beroep voegen eveneens een rapport van hun beslissingen toe, gegroepeerd per thematiek en per sanctie (aantal behandelde klachten zonder sanctie/met sanctie).
De provinciale raden zorgen voor een overzicht van de adviezen die zij uitbrachten.

De verschillende raden van de Orde hebben intern toegang tot alle activiteitenrapporten van de andere raden.
De nationale raad maakt op basis van de semestriële activiteitenrapporten een publiek jaarrapport van de activiteiten van de Orde.

De Orde zal ook verdere initiatieven nemen voor het ondersteunen van de universitaire artsenopleiding wat betreft medische deontologie. Daarvoor is de benoeming door de Koning in de nationale raad van de leden op voordracht van de universiteiten zeer zinvol.


3.
‘Een overleg met de patiëntenorganisaties is een te lichte garantie om de centrale positie van de patiënt/klager te kunnen garanderen. De verschillende mogelijkheden van de patiënt/klager dienen exhaustief opgesomd te worden.'

1° De patiëntenorganisaties

Historisch gezien werden de patiëntenorganisaties opgericht om specifieke patiëntengroepen te ondersteunen. Het zijn hoofdzakelijk verenigingen die als doel hebben de werkmiddelen gemeenschappelijk te maken, de belangen van de bijzondere groepen te verdedigen en geld in te zamelen voor onderzoek naar de ziekte die hen betreft.

De nationale raad is van mening dat de vertegenwoordigers van de patiënten in de eerste plaats hun belangen dienen te doen gelden tegenover alle gezondheidszorgberoepsbeoefenaars. Hun rol situeert zich derhalve op het niveau van een georganiseerde interdisciplinaire structuur zoals besproken onder punt 1.

Binnen de Orde acht de nationale raad het wenselijk patiëntenorganisaties ad hoc, inzake onderwerpen die hen aanbelangen, te kunnen betrekken. Een vaste plaats voor de patiëntenorganisaties lijkt minder opportuun. Een afgevaardigde van een overkoepelende patiëntenorganisatie van beide taalstelsels en/of een afgevaardigde van een vereniging van ombudspersonen van beide taalstelsels zullen, op hun vraag of op vraag van de Orde, worden uitgenodigd om deel te nemen aan het overleg binnen de Orde.

De Orde staat daarnaast open om waar gevraagd toelichting bij de structuren en de procedures van de Orde te geven en tevens in een open geest kritieken van patiënten en organisaties op de Orde te beluisteren en ter harte te nemen.

Met belangstelling heeft de Orde kennis genomen van initiatieven zoals de "burgerlabo's" die het standpunt van de bevolking over problemen in verband met de gezondheidszorg weerspiegelen.
De Orde zal bij het uitwerken van de deontologische regels en het disciplinair recht rekening houden met de redelijke en evenwichtige opvattingen en vragen die uit deze initiatieven voortkomen.

2° De klager

De Orde wenst de klager een plaats te geven die hem toelaat tussenbeide te komen in de tuchtprocedure en geïnformeerd te worden over het verloop ervan.

In de u meegedeelde conceptnota's betreffende de hervorming van de Orde van 2015 werd de positie van de klager uitgewerkt rekening houdend met de wetsvoorstellen die de laatste tien jaar werden ingediend.

Volgende vernieuwende elementen m.b.t. de klager in het tuchtproces werden in de conceptnota's aangebracht :

1. De klager krijgt mededeling van de gemotiveerde beslissing tot seponering van zijn klacht door de provinciale raad.
Tevens wordt hem meegedeeld dat hij hiertegen geen beroep kan aantekenen.

2. De klager wordt aangeboden deel te nemen aan een bemiddeling betreffende zijn klacht door een bestaande externe ombudsdienst of door een bemiddelaar die een erkende opleiding in bemiddeling heeft genoten en die onafhankelijk van de provinciale raad optreedt.

3. De klager kan zelf vragen om te worden gehoord door de onderzoekscommissie van de provinciale raad. Indien de onderzoekscommissie de klager uitnodigt, is hij vrij dit te weigeren.

4. De klager kan stukken neerleggen die hij nuttig acht voor de onderzoekscommissie van de provinciale raad.

5. De provinciale raad (als verwijzingsraad) deelt zijn schriftelijk gemotiveerde beslissing, zonder gevolg, aanvullend onderzoek of verwijzing naar de tuchtraad van eerste aanleg, mee aan de klager.
Tevens wordt hem meegedeeld dat hij hiertegen geen beroep kan aantekenen.

6. De klager kan stukken neerleggen die hij nuttig acht voor de tuchtraad van eerste aanleg. Hij kan ook vragen om getuigen op te roepen.

7. De klager heeft geen inzage in het tuchtrechtelijke dossier aangezien hij geen partij is in het tuchtproces.

8. De klager kan aanwezig zijn op de zitting van de tuchtraad van eerste aanleg die in principe openbaar verloopt. Bij zitting met gesloten deuren kan enkel de klager worden toegelaten.
Op verzoek van de tuchtraad geeft de klager toelichting bij zijn klacht.

9. De tuchtraad van eerste aanleg deelt schriftelijk aan de klager, voor zover die betrokken is, mee welke tuchtsanctie naar aanleiding van zijn klacht werd opgelegd. Hij waakt erover dat de vertrouwelijkheid van de gegevens over derden wordt gevrijwaard.
Tevens wordt de klager meegedeeld dat hij tegen deze beslissing geen beroep kan aantekenen.

10. De klager ontvangt een kopie van het onderdeel van de tuchtbeslissing dat op hem betrekking heeft.

Bij het opstellen van de uniforme tekst van het huishoudelijk reglement van de provinciale raden zal de nationale raad deze elementen gedetailleerd opnemen.


4.
‘De Orde wil mee instaan voor het toezicht op de kwaliteit van de gezondheidszorg. De mogelijkheden daartoe dienen gedetailleerd uitgewerkt te worden.'

1/ Het is een deontologische plicht voor elke arts om kwaliteitsvolle gezondheidszorg te garanderen. De Orde participeert in het toezicht op en het bevorderen van de kwaliteit van de gezondheidszorg. De evidence based geneeskunde(4) blijft de maatstaf, net als een geactualiseerde medische deontologie(5) .
Indien de arts ervoor zou opteren om complementaire geneeskunde - voor zover wettelijk erkend - uit te oefenen, zal de uitoefening ervan eveneens kwaliteitsvol moeten zijn, teneinde deontologisch te handelen.

2/ Om aan de maatschappij een kwaliteitsvolle gezondheidszorg te garanderen, dient de Orde te beschikken over doeltreffende maatregelen om artsen die een gevaar vormen, hun praktijk te kunnen doen stoppen. In de hervormingsnota's werd hiertoe reeds gesteld: "De Orde wenst dat de provinciale raden voor de op hun Lijst ingeschreven artsen, een gelijkaardige bevoegdheid krijgen wat de inschrijving betreft zoals deze bestaat voor de provinciale geneeskundige commissies wat het visum betreft. De Orde moet maatregelen kunnen nemen wanneer uit ernstige en eensluidende aanwijzingen blijkt dat de verdere beroepsuitoefening door de betrokkene arts zware gevolgen voor de patiënten of de volksgezondheid kan hebben. Het komt aan de provinciale raden toe de nodige maatregelen te nemen. De provinciale raden beslissen bij tweederdemeerderheid gemotiveerde beslissing van de aanwezige leden. Die beslissing blijft geldig zolang de redenen die hem hebben verantwoord, voortduren. Het betreffen hier administratieve maatregelen, geen disciplinaire maatregelen.
De provinciale raad heft de maatregel op wanneer hij vaststelt dat de redenen die hem hebben verantwoord niet meer bestaan. Hij doet dit hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de betrokken arts.
De betrokken arts kan daartoe elke maand vanaf de uitspraak van de maatregel een verzoek indienen.
Voorafgaand aan elke beslissing roept de provinciale raad de betrokken arts op en hoort hem.
Indien er zware en imminente gevolgen voor de patiënten of de volksgezondheid te vrezen vallen, kan de provinciale raad een beslissing nemen zonder de betrokkene voorafgaand te hebben opgeroepen en hem te hebben gehoord. In dat geval wordt de maatregel uitgesproken voor een duur van ten hoogste acht dagen. De beslissing kan slechts worden verlengd nadat de provinciale raad de betrokkene heeft opgeroepen om te worden gehoord."

3/ De Orde wenst mee te zoeken naar nauwere functionele banden met de provinciale geneeskundige commissies en naar complementaire bevoegdheden van de Orde en van de provinciale geneeskundige commissies. Beide instanties delen de verantwoordelijkheid tot het waarborgen van de individuele geschiktheid van de zorgverleners op het gebied van kennis en gedrag en de zogenaamde "licence to practise". Een collaboratief model voor toezicht op de uitoefening van de geneeskunde, waarbij de Orde een essentiële adviserende bevoegdheid heeft over de maatregelen die het visum betreffen, mag niet zover gaan dat het de onpartijdigheid en onafhankelijkheid in het gedrang brengt. Een collaboratief model zal zich bijgevolg dienen te beperken tot een louter aangeven van mogelijke "probleem"-artsen of beperkt uitwisselen van objectieve informatie.

De Orde is ervan overtuigd dat de multidisciplinariteit waardoor de huidige gezondheidszorg wordt gekenmerkt de kwaliteit van de zorg ten goede komt en staat hier geheel voor open.


1.Presentatie Prof. dr. K. Vandewoude, "Zorgberoepen in evolutie. Naar een geïntegreerde gezondheidszorg", VBS-Symposium 20 februari 2016, Brussel.
2.Wetsvoorstel (M. Detiège e.a.) tot opheffing van de Orde der artsen en de Orde der apothekers en tot oprichting van een Hoge Raad voor deontologie van de gezondheidszorgberoepen, Parl.St. Kamer 2014-2015, nr. 1443/001, p. 13: "Teneinde het aantal vertegenwoordigers te bepalen werd rekening gehouden met twee criteria, namelijk het aantal beoefenaars en de graad van autonomie waarmee het beroep door het merendeel van de beoefenaars wordt uitgeoefend. Het spreekt vanzelf dat, naarmate deze graad van zelfstandigheid toeneemt, de deontologie een meer uitgesproken plaats inneemt in de uitoefening van het beroep."
3.Hierbij kan als voorbeeld gegeven worden, een gezamenlijk advies van de Orde der artsen en de Orde der apothekers over een beroepsgrensoverschrijdend topic zoals de problematiek van Doktersonline.be
4.De wetenschappelijke oriëntatielijnen worden uitgezet door de academiën, de wetenschappelijke verenigingen en de universiteiten.
5.De Orde zal hiertoe haar code van geneeskundige plichtenleer blijven actualiseren om aan te sluiten bij de actuele tendensen binnen de gezondheidszorg.

Discipline19/09/2015 Documentcode: a150017
Bijstand van de klager of een getuige door een advocaat of een vertrouwenspersoon voor de onderzoekscommissie

Aan de Nationale Raad wordt een vraag gesteld of ook de klager of een getuige het recht hebben zich te laten bijstaan door een advocaat of een vertrouwenspersoon wanneer hij wordt gehoord door de onderzoekscommissie van de provinciale raad.

Advies van de Nationale Raad :

In zijn vergadering van 19 september 2015 heeft de Nationale Raad van de Orde der artsen uw brief van 20 mei 2015 onderzocht waarin u vraagt of ook de klager of een getuige het recht hebben zich te laten bijstaan door een advocaat of een vertrouwenspersoon wanneer zij worden gehoord door de onderzoekscommissie van de provinciale raad.

Aangezien de positie van de klager in het huidig medisch tuchtrecht beperkt is, is er geen juridisch verankerd "recht" om zich te laten bijstaan door een advocaat of een vertrouwenspersoon.

De Nationale Raad merkt samen met u op dat er echter geen bezwaren zijn tegen de aanwezigheid van een advocaat of een vertrouwenspersoon bij het onderhoud met de klager of getuige met de onderzoekscommissie.

Net als voor de bijstand voor de beklaagde arts geldt evenwel dat de rol van de advocaat of de vertrouwenspersoon eerder van passieve aard is. Hij zal niet tussenkomen tijdens het onderhoud. Hij kan tijdens het onderhoud of na het beëindigen van het onderhoud slechts opmerkingen maken omtrent schendingen die hij meent te hebben vastgesteld en deze doen noteren.

Lijst van de Orde04/07/2015 Documentcode: a150001
Hervorming van de Orde der geneesheren - Conceptnota

De Nationale Raad van de Orde der geneesheren werd door het kabinet van Minister van Volksgezondheid en Sociale Zaken Maggie De Block eind april gevraagd een conceptnota voor te bereiden die laat zien hoe de Orde zelf haar hervorming ziet.

Tijdens de vergadering van de Nationale Raad van 30 mei 2015 werd de tekst van de conceptnota, die u als bijlage vindt, goedgekeurd.

De krachtlijnen van deze hervormingsnota kunnen als volgt worden samengevat:

1° De huidige reguleringsmodaliteiten betreffende de uitoefening van de geneeskunde zijn niet langer aangepast aan de vereisten van een beroep dat sedert een halve eeuw aanzienlijk is geëvolueerd. Om tegemoet te komen aan deze evolutie is het noodzakelijk de opdrachten, de werking en de structuur van de Orde te moderniseren.

De Orde is noodzakelijk om de uitoefening van het medische beroep te regelen omdat dit beroep van algemeen belang is.

De regulering streeft ernaar te waarborgen dat de beroepsbeoefenaars zich gedragen zoals de maatschappij het terecht van hen verwacht, in het belang van de patiënt, de volksgezondheid en het algemeen welzijn.

Ze moet uitgevoerd worden door een toegankelijke, transparante, dynamische en onafhankelijke Orde.

De regulering impliceert enerzijds het voorkomen van moeilijkheden aan de hand van een positieve deontologie die de houding van de artsen preventief en proactief oriënteert, anderzijds de mogelijkheid de arts een houding op te leggen in overeenstemming met de geneeskundige plichtenleer en tot slot, het bestrijden van misbruiken door middel van het tuchtrecht.

Indien de verdere uitoefening van de geneeskunde door een arts een ernstig gevaar inhoudt voor de volksgezondheid, moet de Orde dringende en voorlopige maatregelen kunnen opleggen.

De Orde is verantwoordelijk voor het bijhouden van de lijst.

2° De geneeskundige plichtenleer moet het respect voor de patiënt, de kwaliteit van de zorg, de loyale samenwerking tussen de gezondheidszorgbeoefenaars en het belang van de gemeenschap waarborgen.

Ethiek, professionalisme en morele integriteit liggen aan de basis van de uitoefening van de geneeskunde.

De hoge morele waarde, het algemene karakter en de maatschappelijke impact van de deontologie wettigen dat ze besproken en toegepast wordt op federaal niveau. De Orde wenst om die reden het behoud van de samenwerking van de beide taalafdelingen binnen de Nationale Raad.

De inhoud van de Code van plichtenleer dient beperkt te worden tot algemene principes die toegelicht worden door de adviezen van de Nationale Raad.

3° De Orde wil de deontologie laten evolueren naar een positieve deontologie gericht op het preventief en proactief begeleiden en oriënteren van de artsen.

Deze positieve en preventieve aanpak dient toegepast te worden van bij de opleiding van de jonge artsen.

Ze vereist dat de Orde een open oor heeft voor haar leden en te hunner beschikking staat.

De Orde wil zoveel als mogelijk jonge artsen betrekken bij haar werking en hen wegwijs maken in de deontologie.

De Orde besteedt ruimere aandacht aan de ondersteuning van artsen die zich in moeilijkheden bevinden.

In geval van conflict moedigt de Orde aan de weg van de verzoening te nemen. Ze is een plaats van dialoog.

De Orde speelt een actieve rol in de permanente opleiding en in het toezicht op de geschiktheid de geneeskunde uit te oefenen.

4° Transparantie, toegankelijkheid, dynamisme en onafhankelijkheid moeten de kenmerken zijn van de werking van de Orde.

De onafhankelijkheid van de Orde ten opzichte van politieke en syndicale organisaties is een wezenlijke voorwaarde voor de doelmatigheid van haar werking.

De representativiteit van het artsenkorps (gender- en leeftijddiversiteit, territoriale diversiteit, diversiteit wat betreft specialisme/praktijktype) binnen de organen van de Orde moet nagestreefd worden.

Artsen die onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie moeten verkiesbaar zijn onder dezelfde voorwaarden als de Belgische artsen.

Er moeten regels opgesteld worden die de duur, de cumulatie en de onverenigbaarheid van mandaten vastleggen.

De adviesbevoegdheid van de Orde dient uitgebreid en vereenvoudigd te worden om ze toegankelijk te maken voor de artsen en het publiek.

De Orde zal jaarlijks een activiteitenverslag publiceren en een databank met tuchtrechtspraak online plaatsen.

De bijdragen van de artsen zijn de garantie voor de onafhankelijkheid van de Orde.

5° De Orde dient actiever te luisteren naar de patiënten en samen te werken met de instanties die bevoegd zijn op gezondheidsgebied.

Medische deontologie moet onder meer uitgaan van een interdisciplinaire gezondheidszorg. Daarom zal de Orde permanent overleggen met de verscheidene actoren binnen deze gezondheidszorg, onder meer inzake bijzondere beroepsoverschrijdende problemen.

Aangezien medische zorg en medische deontologie primordiaal gericht zijn op de patiënt dient dit regelmatig overleg ook gevoerd te worden met de patiëntenorganisaties.

De Orde wil een wettelijk kader waarin de uitwisseling van tuchtinformatie op nationaal en internationaal niveau wordt geregeld met eerbied voor het privéleven van de betrokken artsen en patiënten.

In het kader van het vrije verkeer dient beschreven te worden wat de impact is in België van een beslissing van een lid van de EER (of Zwitserland) met als sanctie de schorsing, de schrapping of de beperking in het recht om de geneeskunde uit te oefenen. Dezelfde denkoefening moet gemaakt worden voor de tuchtrechtelijke, administratieve of gerechtelijke beslissingen die de schorsing in het recht om de geneeskunde uit te oefenen, de schrapping of de beperking in het recht om de geneeskunde uit te oefenen in een land buiten de EER (of Zwitserland), bevatten.

6° Om de kwaliteit van het tuchtrecht te verbeteren, dient de procedure gemoderniseerd en de structuur van de Orde aangevuld te worden met een tuchtraad in eerste aanleg.

De tuchtopdracht dient strikt te worden gescheiden van de andere opdrachten van de Orde en dient op transparante wijze te worden uitgeoefend.

De procedure moet respect hebben voor de beklaagde arts, in de uitoefening van zijn recht zich te verdedigen, en voor de klager, wiens plaats binnen deze procedure gedefinieerd moet worden.

De scheiding tussen het onderzoek en de tuchtbeslissing is noodzakelijk om de onpartijdigheid te waarborgen en wettigt dat de structuur van de Orde aangevuld wordt met een Nederlandstalige tuchtraad van eerste aanleg en een Franstalige tuchtraad van eerste aanleg. Door de dossiers uit verschillende provincies te centraliseren binnen een tuchtraad vergroot de juridische zekerheid dankzij een grotere expertise en wordt de tuchtrechtspraak tussen de provincies uniform gemaakt.

De openbaarheid van de zitting en de uitspraak moeten ingevoerd worden in eerste en tweede aanleg van het tuchtrecht.

Er dient werk te worden gemaakt van de openbaarheid, de onafhankelijkheid en de transparantie van de uitoefening van het tuchtgezag met eerbiediging van het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de beklaagde arts, de klager en de derden.

In ernstige omstandigheden kan de tuchtoverheid kennisnemen van handelingen uit het privéleven.

De Orde dient over de nodige onderzoeksmiddelen te beschikken om haar opdracht te vervullen.

De modernisering van het tuchtrecht rechtvaardigt dat wordt voorzien in de mogelijkheid om de tenuitvoerlegging van de sanctie op te schorten of uit te stellen of om er bijzondere voorwaarden aan te verbinden, en in manieren om de veroordelingen na een bepaalde termijn te laten uitdoven.

De mogelijkheid verzet aan te tekenen tegen een bij verstek uitgesproken beslissing dient afgeschaft te worden.

De conceptnota werd op 23 juni 2015 door het Bureau van de Nationale Raad aan het Kabinet, in aanwezigheid van de kabinetschef en adjunct-kabinetschef, voorgesteld en toegelicht waar nodig.

Op 2 juli 2015 ontving de Nationale Raad een brief van Minister De Block met de vraag om tegen 30 september 2015 volgende punten verder uit te werken :

- de positie van de klager dient beter omschreven te worden en de vraag rijst of de klager geen uitdrukkelijke plaats dient te krijgen binnen de tuchtprocedures;
- de plaats van de patiëntenorganisaties in de werking van de Orde dient uitgewerkt te worden, mogelijks als een adviesorgaan;
- in het kader van het toezicht op de uitoefening van de geneeskunst zou in overleg met de FOD Volksgezondheid een essentiële adviserende bevoegdheid voor de Orde moeten worden uitgewerkt. Aansluitend daarbij zouden aan de inschrijving op de lijst van de Orde bepaalde voorwaarden kunnen worden gekoppeld;
- de bemiddelende rol die de Orde wenst op te nemen, dient te worden uitgeklaard, o.m. in overleg met de reeds bestaande instanties, zoals de ombudspersoon in het kader van de rechten van de patiënt. Hierbij dienen goede garanties voor onpartijdigheid en onafhankelijkheid te worden ingebouwd;
- de Minister vraagt de inzichten van de Orde m.b.t. interdisciplinaire generieke ontwikkeling van deontologie en de toetsing ervan.

Tijdens de bespreking van de Gezondheidswet in de vergadering van de Commissie Volksgezondheid en in de plenaire vergadering van de Kamer van Volksvertegenwoordigers, benadrukte de Minister dat concrete hervormingsvoorstellen van de Orde zelf dienen te komen en dat deze dienen te worden voorgelegd aan het Parlement ter bespreking.

In de komende maanden zal het Bureau van de Nationale Raad de vraag tot verdere uitwerking van de Minister beantwoorden en de antwoorden toevoegen aan de conceptnota.

In de schoot van het Bureau van de Nationale Raad zal in het najaar 2015 een concreet wetsvoorstel tot hervorming van de Orde der artsen worden voorbereid dat voortbouwt op de in de conceptnota overeengekomen principes.

Discipline19/07/2014 Documentcode: a146007
Wijzigingen van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt

De Nationale Raad van de Orde van geneesheren onderzocht de wijzigingen van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt bij wet van 10 april 2014 houdende diverse bepalingen inzake gezondheid.

Advies van de Nationale Raad :

In zijn vergadering van 19 juli 2014 onderzocht de Nationale Raad de artikelen ingevoegd in de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt (verder : Patiëntenrechtenwet) bij wet van 10 april 2014 houdende diverse bepalingen inzake gezondheid.

Deze invoegingen passen in het kader van de omzetting van richtlijn 2011/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg.

Artikel 4, lid 2, aanhef, b, van die richtlijn bepaalt :

"De Lidstaat waar de behandeling plaatsvindt, draagt er zorg voor dat:
b) de zorgaanbieders relevante informatie om individuele patiënten te helpen om met kennis van zaken een keuze te maken, onder meer over mogelijke behandelingen, over de beschikbaarheid, de kwaliteit en de veiligheid van de gezondheidszorg die zij in de Lidstaat waar de behandeling plaatsvindt, verlenen en dat zij ook duidelijke facturen opstellen en duidelijke informatie verschaffen over de prijzen, alsmede over hun vergunnings- of registratiestatus, hun verzekeringsdekking of andere individuele of collectieve vormen van bescherming met betrekking tot de beroepsaansprakelijkheid. Voor zover zorgaanbieders patiënten die wonen in de Lidstaat waar de behandeling plaatsvindt, hierover al de nodige informatie verstrekken, verplicht deze richtlijn de zorgaanbieders niet patiënten uit andere Lidstaten uitgebreider voor te lichten."

Deze bepaling werd omgezet naar Belgisch recht door de invoering van de artikelen 8/1 en 8/2 in de Patiëntenrechtenwet.

De Patiëntenrechtenwet maakt een onderscheid tussen het recht van de patiënt op informatie betreffende zijn gezondheidstoestand en de vermoedelijke evolutie ervan (artikel 7) en het recht op informatie betreffende een welbepaalde handeling teneinde erin toe te stemmen (artikel 8).

De artikelen 8/1 en 8/2 Patiëntenrechtenwet passen in het kader van de informatieplicht van de beroepsbeoefenaar ten opzichte van de patiënt met het oog op het verkrijgen van zijn vrije en geïnformeerde toestemming voor een welbepaalde handeling.

1° Artikel 8/1 Patiëntenrechtenwet bepaalt : "De beroepsbeoefenaar informeert de patiënt of hij al dan niet beschikt over een verzekeringsdekking of een andere individuele of collectieve vorm van bescherming met betrekking tot de beroepsaansprakelijkheid."

De Nationale Raad wijst erop dat, ofschoon een verzekeringsdekking met betrekking tot de beroepsaansprakelijkheid wettelijk niet verplicht is, ze daarentegen deontologisch wel verplicht is op grond van artikel 34, § 2, van de Code van geneeskundige plichtenleer. Dit artikel bepaalt dat een slachtoffer van een medische fout recht heeft op vergoeding van de door die fout veroorzaakte schade en dat elke arts hiervoor verzekerd dient te zijn.

Het feit dat de arts de patiënt ervan in kennis stelt dat hij geen verzekering heeft, stelt de arts die zorg verstrekt aan een patiënt, zonder dat zijn beroepsaansprakelijkheid verzekerd is, niet vrij van zijn fout op deontologisch gebied.

2° Artikel 8/2 Patiëntenrechtenwet bepaalt : "De beroepsbeoefenaar informeert de patiënt omtrent zijn vergunnings- of registratiestatus."

De patiënt moet ingelicht worden omtrent de beroepsbekwaamheden van de arts die hem gezondheidszorg verleent.

De arts die niet gerechtigd is te praktiseren en dat verbod niet respecteert, maakt zich schuldig aan het onwettig uitoefenen van de geneeskunde, zelfs als de patiënten die kennis hebben van het verbod, ermee instemmen zorg van hem te ontvangen. De toestemming van het slachtoffer van een strafbaar feit rechtvaardigt de overtreding niet in hoofde van diegene die de overtreding begaat. Zo mag een arts met een beroepsbeperking deze niet negeren.

Discipline26/10/2013 Documentcode: a143011
PERSBERICHT : Spoedprocedure voor de onmiddellijke schorsing van artsen die het leven van hun patiënten in gevaar brengen
PERSBERICHT

Spoedprocedure tot onmiddellijke schorsing van beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg ter voorkoming van ernstige gevaren voor de patiënten en de volksgezondheid.

Al verschillende jaren is de Orde van geneesheren voorstander van het invoeren van een procedure tot het nemen van spoedmaatregelen ter voorkoming van ernstige gevaren voor de patiënten en de volksgezondheid.

De Nationale Raad van de Orde van geneesheren werd via de persmededeling van de Ministerraad van 18 oktober 2013 ervan in kennis gesteld dat de Orde van geneesheren en de Orde van apothekers niet de bevoegdheid zullen krijgen in spoedeisende situaties een arts of apotheker een voorlopige schorsing van de beroepsbeoefening op te leggen. Een gelijkwaardige bevoegdheid zal enkel toegekend worden aan de Provinciale Geneeskundige Commissies, die afhankelijk zijn van het Ministerie van Volksgezondheid.

Zoals in een schrijven in antwoord aan de Minister op haar raadpleging terzake door de Orde werd verwoord, is de Orde van geneesheren vragende partij in deze materie zijn rol t.a.v. artsen volwaardig te spelen. De provinciale raden van de Orde zijn immers het meest geschikt dergelijk spoedprocedures te organiseren. Enerzijds wordt elke provinciale raad bijgestaan door een magistraat, wat borg staat voor een oordeelkundige afwikkeling van dergelijke schorsingsprocedure. Anderzijds is elke provinciale raad samengesteld uit een voldoende aantal verkozen leden met een ruime vertegenwoordiging van de verschillende medische praktijken.
De Nationale Raad houdt eraan op te merken dat deze bevoegdheid was voorzien in het oorspronkelijke voorontwerp dat werd voorgelegd door de Minister van Volksgezondheid.

De Nationale Raad van de Orde van geneesheren verzoekt de parlementsleden tijdens de debatten de keuze om de beroepsordes in het proces op te nemen opnieuw in overweging te nemen.