Deontologische en contractuele fout
Een provinciale raad verzoekt de Nationale Raad om advies aangaande de interactie tussen de disciplinaire en de gemeenrechtelijke procedure bij samenhangende klachten voor een Raad van de Orde enerzijds en voor een gewone rechtbank anderzijds.
Het beroepsgeheim waardoor alle leden van een provinciale raad gebonden zijn, dreigt geschonden te worden wanneer de gewone rechtbank het disciplinair dossier mag opeisen of in beslag nemen.
De voorziening in cassatie die door de Orde van geneesheren in een dergelijke zaak werd ingesteld, werd verworpen en heeft bij de betrokken provinciale raad de vrees opgewekt dat zijn beraadslagingen mogelijk niet langer geheim blijven.
Het blijkt dat het arrest van het Hof van Cassatie met de nodige omzichtigheid geïnterpreteerd dient te worden en dat het aangeraden is het arrest van het Hof van Cassatie in een andere voorziening af te wachten. Die voorziening heeft betrekking op een beslissing waarin een provinciale raad verplicht wordt stukken van een disciplinair dossier over te leggen.
De provinciale raden vrezen echter dat de gewone rechtbanken de overlegging zullen eisen van het disciplinair dossier of van stukken uit dit dossier, in het voordeel van de ene of van de andere partij.
Advies van de Nationale Raad (16 november 1991):
In zijn vergadering van 16 november 1991 heeft de Nationale Raad zich gebogen over uw brief van 9 april 1991 met betrekking tot de overeenstemming tussen de deontologische fout en de contractuele fout en het arrest van het Hof van Cassatie van 20 maart 1989.
De tuchtvordering staat los van de burgerlijke rechtsvordering en van de strafvordering (art. 417 van het Gerechtelijk Wetboek). De disciplinaire beslissing opschorten totdat de rechtbank uitspraak heeft gedaan, heeft tot gevolg dat de tuchtvordering onmogelijk gemaakt wordt.