Genaderecht
Het Ministerie van Volksgezondheid heeft het advies ingewonnen van de Nationale raad in verband met een wetsvoorstel strekkende tot het instellen van een genaderecht voor tuchtrechtelijke sancties.
Antwoord van de Nationale raad zoals geformuleerd op de vergadering van 18 november 1978:
ik heb de eer U te laten weten dat de Nationale raad van de Orde der geneesheren op 16 november 1978 kennis heeft genomen van Uw brief van 11 oktober 1978 betreffende een wetsvoorstel strekkende tot het instellen van een genaderecht voor tuchtrechtelijke sancties.
De Raad heeft desaangaande een ongunstig advies uitgebracht op grond van de volgende redenen:
De beoordeling van een beroepsfout door de disciplinaire instanties is afhankelijk van beschouwingen die dikwijls op niet geschreven regels steunen welke eisen stellen die door de praktijk worden erkend als onontbeerlijk voor de beoefening van een bepaald beroep en voor de bescherming van het publiek in wier voordeel dit beroep moet worden uitgeoefend.
Men kan moeilijk zien hoe de Minister van Justitie over al de nodige informatie‑ en beoordelingselementen zou kunnen beschikken om zich, met kennis van zaken, over de volledige of gedeeltelijke kwijtschelding van een disciplinaire straf uit te spreken.
Inzonderheid, wat de schrapping en de schorsing betreft, doet de Raad daarenboven gelden dat het belang van de patiënten vereist dat zij niet opnieuw zouden worden blootgesteld aan de nadelige zorgen van onwaardige geneesheren en dat een geschrapte of geschorste geneesheer, in tegenstelling met de beoefenaars van andere vrije beroepen die als raadgevers in dienst van een werkgever kunnen blijven voortwerken, de geneeskunde niet meer mag uitoefenen, zodat hij na enkele tijd alle technische bekwaamheid verliest.