Mededeling van disciplinaire beslissingen
De Minister van Volksgezondheid meldt de Nationale Raad dat de diensten voor geneeskundige en administratieve controle van het RIZIV door de provinciale geneeskundige commissies wensen te worden ingelicht omtrent de door de Raden van de Orde van Geneesheren genomen tuchtstraffen houdende schorsingen in het recht de geneeskunde uit te oefenen, zoals wordt bepaald bij de beschikkingen van artikel 37, § 1, 2°, e, van het K.B. nr. 78 van 10 november 1976.
Antwoord van de Nationale Raad:
In bedoeld artikel werd niet voorzien dat de beslissingen tot schorsing in de uitoefening van de geneeskunde door de provinciale geneeskundige commissie aan het R.l.Z.l.V. worden medegedeeld maar wordt slechts bepaald dat de geneeskundige commissie er enerzijds moet over waken dat de geneeskunde in overeenstemming met de wetten en reglementen wordt uitgeoefend en anderzijds, de gevallen van onwettige uitoefening van de geneeskunde moet opsporen en aan het Parket mededelen.
In artikel 37, § 1, 2°, e, wordt inderdaad wel gezegd dat de geneeskundige commissie met name tot opdracht heeft de belanghebbende personen van publiek‑ of privaatrecht in te lichten omtrent de door de Orde van de Geneesheren genomen beslissingen inzake de uitoefening van zijn aktiviteit door een beoefenaar van de geneeskunde.
Volgens alinea 2 van deze beschikkingen worden de personen bedoeld bij vorig lid op voorstel van de Nationale Raad van de betrokken Orde aangeduid.
Het is bijgevolg de Nationale Raad van de Orde die erover oordeelt welke mededelingen gerechtvaardigd zijn.
Deze beoordeling moet noodzakelijkerwijze gebeuren met eerbiediging van de principes die gelden in verband met de disciplinaire beslissingen.
Het tuchtrecht heeft tot doel, in het algemeen welzijn, de goede uitoefening van bepaalde beroepen te waarborgen.
Het wordt toegepast door bijzondere rechtsmachten samengesteld binnen elk betrokken beroep.
Bij alle tuchtrechtsmachten gebeurt dit met eerbiediging van het rechtsbeginsel van de bescheidenheid in het onderzoek en de berechting van de tuchtzaken, zoals vastgelegd door de jurisprudentie en de rechtsleer. (Cassatie, 22 sept. 1972, Arresten van het Hof van Cassatie 1973, p. 89; Van Reepinghen, Verslag over de gerechtelijke hervorming, Uitgave Staatsblad, p. 208.)
Het tuchtrecht verschilt door zijn doel en zijn toepassingsregels van de andere takken van het recht en meer bepaald van het strafrecht en het burgerlijk recht. Door het strafrecht wordt de bescherming van het openbaar belang beoogd terwijl het burgerlijk recht de partikuliere belangen moet beschermen. Alhoewel het tuchtrecht stoelt op het openbaar welzijn, beoogt het niet onmiddellijk de bescherming van de openbare of partikuliere belangen, maar uitsluitend de goede uitoefening van het betrokken beroep.
Dat is de reden waarom éénzelfde feit zowel een strafrechtelijke sanktie, een burgerlijke veroordeling en een tuchtstraf tot gevolg kan hebben.
Indien de leden van bepaalde beroepen zijn blootgesteld aan tuchtstraffen die niet gelden voor de andere burgers lijkt het niet wettig en strookt het niet met de aard van het tuchtrecht aan deze straffen bovendien ruchtbaarheid te geven.
Dat is de reden waarom in principe geen ruchtbaarheid wordt gegeven aan de tuchtstraffen uitgesproken ten laste van ambtenaren, militairen, magistraten, politie, onderwijzend personeel, advokaten, notarissen, artsen, apothekers, architecten, enz.
Het is door de wet op restrictieve wijze toegestaan de tuchtstraffen aan bepaalde rechtstreeks betrokken autoriteiten mede te delen. Deze mededelingen vallen onder het beroepsgeheim. Alhoewel het door de wet is toegestaan een tuchtstraf mede te delen aan de betrokken Minister, mag deze laatste deze mededeling niet aan een derde bekendmaken maar uitsluitend de diensten van zijn departement waarvan de opdracht rechtstreeks verband houdt met deze straf, ervan op de hoogte stellen.
In het licht van deze principes kan de Nationale Raad slechts het op 27 oktober 1970 geformuleerde advies benamen volgens hetwelk de betekeningen, voorzien onder artikelen 24, 26, 33 en 35 van het koninklijk besluit van 6 februari 1970, niet kunnen worden uitgebreid tot andere autoriteiten of andere openbare instellingen.
De mededeling van tuchtstraffen aan het R.l.Z.l.V. kan voor die instelling van belang zijn maar zou aan de tuchtstraffen een ruchtbaarheid geven die niet strookt met de principes van het tuchtrecht en bovendien niet bestaat bij andere beroepen. Om doetreffend te zijn zouden deze beslissingen bovendien ook aan alle verzekeringsmaatschappijen moeten worden medegedeeld, wat nog een grotere ruchtbaarheid tot gevolg zou hebben.
Het is wel zo dat het voor het openbaar belang noodzakelijk is dat de schorsingen in het recht de geneeskunde uit te oefenen, daadwerkelijk worden uitgevoerd.
Het is in de eerste plaats de taak van het Parket erover te waken dat op dit vlak het openbaar belang wordt beschermd, door de gevallen van onwettige uitoefening van de geneeskunde op te sporen en uit te schakelen.
Daarom worden de beslissingen medegedeeld aan de Prokureur‑Generaal bij het Hof van Beroep.
Bovendien moeten, volgens respektievelijk artikel 37, § 1, 2°, c, van het koninklijk besluit nr. 78 en artikel 6, 4°, van het koninklijk besluit nr. 79, de provinciale geneeskundige commissie en de provinciale raad van de Orde van de Geneesheren aan het Parket de gevallen van onwettige uitoefening van de geneeskunde waarvan zij kennis hebben, bekendmaken.
Tenslotte kunnen de gevallen van onwettige uitoefening van de geneeskunde gemakkelijk worden opgespoord door de Dienst voor Pharmaceutische Inspektie dank zij de kontrole op de medische voorschriften en aan het Parket worden medegedeeld.
De Raden van de Orde van de Geneesheren, van hun kant, treden streng op in de gevallen waar een schorsing in de uitoefening van de geneeskunde niet werd nageleefd. Onlangs werd een arts die een schorsing van 3 weken had opgelopen en deze straf niet had nageleefd, tot 6 maanden schorsing veroordeeld door een provinciale raad.
Deze maatregelen zijn van aard om op effektieve wijze het naleven van de schorsingen te waarborgen. Bijgevolg is het belang dat het R.l.Z.l.V. erbij kan hebben deze straffen te kennen om, met name, onrechtmatige terugbetalingen te voorkomen, tot een minimum herleid. Dit rechtvaardigt dan ook geenszins een uitzondering op het algemeen principe van bescheidenheid in verband met de tuchtstraffen.
De Nationale Raad is ervan overtuigd dat het departement van Volksgezondheid begrip zal tonen voor de gegrondheid van de principes die aan de grondslag liggen van zijn houding en zal inzien dat er hier geen sprake kan zijn van gebrek aan samenwerkingszin.
***