keyboard_arrow_right
Deontologie

Tuchtzaken - Raadslieden van de verdachten

Artikel 24 van het koninklijk besluit nr. 79 betreffende de Orde der geneesheren bepaalt dat "een geneesheer die opgeroepen wordt om te verschijnen voor de provinciale raad of de raad van beroep zich door één of meer raadslieden mag laten bijstaan."
Een Provinciale Raad vraagt aan de Nationale Raad of deze "raadsman" een advocaat moet zijn dan wel of het ook een geneesheer of een andere persoon mag zijn.
Met verwijzing naar artikel 422 van het Gerechtelijk Wetboek volgens hetwelk de betrokkene in tuchtzaken bijgestaan mag worden door een raadsman, en met verwijzing naar de voorbereidende werkzaamheden van het Gerechtelijk Wetboek, volgens welke de raadsman een advocaat is, meent de Nederlandstalige Raad van beroep dat de raadsman van een verdachte geneesheer enkel een advocaat mag zijn.

De Raad neemt kennis van een nota van de studiedienst. De aandacht gaat hierbij vooral naar de interpretatie die de Minister van Sociale Zaken gegeven heeft aan de term "raadsman", in antwoord op een parlementaire vraag: "In alle disciplinaire procedures is de raadsman die de betrokkene mag bijstaan een ADVOCAAT. Artikel 422 Ger. W. maakt geen onderscheid en in de loop van de parlementaire voorbereiding is gezegd dat de raadsman een advocaat is".
De Raad herziet tevens de huishoudelijke reglementen van enkele Provinciale Raden.

Na een gedachtenwisseling brengt de Raad het volgende advies uit:

De Nationale Raad heeft in zijn vergadering van 19 januari 1991 kennis genomen van uw brief van 18 januari 1990 betreffende de interpretatie van alinea 1 van paragraaf 1 van artikel 24 van het K.B. nr. 79 van 10 november 1967.

Hij is de mening toegedaan dat de in dit artikel bedoelde raadslieden niet noodzakelijk advocaten moeten zijn.