Resultaten
Resultaten
Het medisch beroepsgeheim van de arts ondervraagd door een justitieassistent
De nationale raad van de Orde der artsen wordt ondervraagd over de eerbiediging van het medisch geheim door de behandelend arts, die niet optreedt in het kader van een dienst voor justitieel welzijnswerk, ten opzichte van een justitieassistent die gemandateerd is om de naleving van de voorwaarden opgelegd door een gerechtelijke overheid aan een patiënt na te gaan.
1- De justitieassistent kan belast worden met het toezicht op de naleving van de voorwaarden van een medische of therapeutische begeleiding waaraan de justitiabele onderworpen is om recidive te voorkomen.
In deze context kan hij contact opnemen met de behandelend arts met name om door de justitiabele gemelde elementen te controleren (therapieopvolging, enz.), de verificaties gevraagd door de opdrachtgevende overheid uit te voeren of nog wanneer hij bijkomende informatie nodig acht.
Er kunnen zich ook andere situaties voordoen, zoals bij de behandelend arts nagaan of er werkelijk sprake is van een arbeidsongeschiktheid bij de controle van de correcte uitvoering van een werkstraf.
De justitieassistent heeft de toestemming van de justitiabele niet nodig om diens arts te contacteren.
De gecontacteerde arts moet door de justitieassistent ingelicht worden over de omvang en de inhoud van zijn opdracht.
De behandelend arts is gehouden tot het medisch geheim. Het feit dat de justitieassistent ook gehouden is aan het beroepsgeheim volstaat voor de arts niet om hem gegevens gedekt door het medisch geheim toe te vertrouwen. De arts heft het geheim op indien de patiënt, die moet bewijzen dat hij aan de hem opgelegde voorwaarden voldoet, hem dit toelaat en indien de gevraagde informatie relevant is en in verhouding staat tot het mandaat van de justitieassistent.
De nationale raad beveelt aan dat de arts een antwoord verschaft aan de justitieassistent in aanwezigheid van zijn patiënt of door zijn tussenkomst(wanneer het medische verslagen, getuigschriften, enz. betreft).
De justitieassistent heeft geen geheimhoudingsplicht ten opzichte van de overheid die hem zijn opdracht gaf en waaraan hij verslag uitbrengt over de uitvoering van zijn taken en de relevante elementen doorgeeft in het licht van het mandaat dat hij heeft ontvangen.
2- Aan de behandelend arts kan ook gevraagd worden zich te verbinden ten opzichte van de gerechtelijke overheid tot het opvolgen van de medische behandeling en het verschaffen van informatie aan het gerecht (verslagen over de aanwezigheid van de betrokkene, zijn ongerechtvaardigde afwezigheid, de eenzijdige onderbreking van de behandeling, de problemen die zich voordeden tijdens de behandeling, de situaties die een ernstig risico inhouden voor derden, enz.)[1].
Artikel 43 CMD 2018 stelt dat de opdracht van deskundige voor rekening van een derde niet verenigbaar is met die van behandelend arts.
De medische deontologie verbiedt om de rol van zorgverlener met een therapeutische relatie en de beoordeling van de gezondheidstoestand van eenzelfde patiënt tegelijk te vervullen wanneer deze aanvraag uitgaat van een derde. De finaliteit van de zorg die het verkrijgen van persoonsgegevens tijdens een therapeutische relatie rechtvaardigt is niet verenigbaar met een beoordeling van de gezondheidstoestand van de patiënt in opdracht van een derde.
Een behandelingsopdracht verschilt van een deskundigenonderzoek in die zin dat ze een medische begeleiding door de arts inhoudt.
Indien de patiënt aan wie een sociale begeleiding of een medische behandeling wordt opgelegd deze wenst te volgen bij zijn behandelend arts, de justitieassistent en de gerechtelijke overheid met deze keuze akkoord gaan en de betrokken arts meent over de nodige onafhankelijkheid en objectiviteit te beschikken om hierop in te gaan, kan hij dergelijke opdracht aanvaarden. Alvorens de behandelend arts deze opdracht aanvaardt, verzekert hij zich ervan dat de patiënt begrijpt dat alle noodzakelijke informatie zal worden gecommuniceerd aan de opdrachtgevende overheid.
[1] Zie met name artikel 9bis van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie; artikel 35, §6, van de wet van 20 juli betreffende de voorlopige hechtenis; artikel 62, §4, van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten.
Aanwezigheid van een raadsman en een andere gezondheidszorgbeoefenaar tijdens het deskundigenonderzoek ingesteld door de provinciale geneeskundige commissie
De nationale raad van de Orde der artsen heeft in zijn vergadering van 19 maart 2022 onderzocht of een arts zich mag laten bijstaan door een raadsman en/of een gezondheidszorgbeoefenaar (bijstandsgezondheidszorgbeoefenaar) tijdens een deskundigenonderzoek betreffende zijn fysieke of psychische geschiktheid, ingesteld door een provinciale geneeskundige commissie overeenkomstig artikel 119, §1, 2°, b) van de gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen.
De arts heeft niet de vrijheid om zich aan het onderzoek door de deskundige te onttrekken.[1] De arts dient zich te onderwerpen aan het onderzoek dat de deskundigen menen te moeten verrichten.[2]
Indien tijdens het deskundigenonderzoek wordt vastgesteld dat de arts niet meer voldoet aan de vereiste fysieke of psychische geschiktheid om zonder risico’s de uitoefening van zijn beroep voort te zetten, kan de provinciale geneeskundige commissie het visum van de arts intrekken of het behoud ervan afhankelijk maken van de aanvaarding door de betrokken arts van opgelegde beperkingen.[3] Dit betekent dat een ongunstige beslissing aanleiding geeft tot een beperking van de rechtsbekwaamheid van de betrokken arts, met name een ontzetting uit het recht zijn beroep uit te oefenen, al dan niet gedeeltelijk.
Gelet op de mogelijke ernstige gevolgen aangaande de burgerlijke rechten van de betrokken arts, moeten de procedurele waarborgen van het deskundigenonderzoek en het recht van verdediging worden gerespecteerd, onder meer door de aanwezigheid van een raadsman of een gezondheidszorgbeoefenaar (bijstandsgezondheidszorgbeoefenaar), onverminderd de rechten zoals bepaald door de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt.
Er dient evenwel opgemerkt dat de aanwezigheid van een raadsman storend kan zijn voor de relatie tussen de deskundige en de te onderzoeken arts, in het bijzonder wanneer het gaat om een psychiatrisch onderzoek. Het is aangewezen dat de raadsman een passieve houding aanneemt.
Idealiter, vanuit het oogpunt van de kwaliteit van het psychiatrisch deskundigenonderzoek, vindt het onderzoek plaats in een een-op-een relatie tussen de deskundige en de betrokken arts, eventueel in de aanwezigheid van een andere gezondheidszorgbeoefenaar (bijstandsgezondheidszorgbeoefenaar).
Indien de deskundige van oordeel is dat het onderzoek belemmerd wordt door de aanwezigheid van een raadsman, dient hij dit neer te schrijven in het rapport. De provinciale geneeskundige commissie kan daaruit de conclusies trekken die zij geraden acht.
[1] Art. 119, §1, 2°, b), tweede lid, gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen
[2] Art. 17, koninklijk besluit van 7 oktober 1976 betreffende de organisatie en de werkwijze van de geneeskundige commissies
[3] Art. 119, §1, 2°, b), eerste lid, gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen
Toepassing van het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van minimale gegevensverwerking door de arts-gerechtelijk deskundige
In zijn vergadering van 20 maart 2021 heeft de nationale raad van de Orde der artsen de vraag onderzocht van de Geschillenkamer van de Gegevensbeschermingsautoriteit om de deontologische aanbevelingen te kennen betreffende de toepassing vanhet evenredigheidsbeginsel en het beginsel van minimale gegevensverwerking door de arts-gerechtsdeskundige bij het opstellen van zijn verslag.
1. Deze vraag volgt op een beslissing ten gronde 51/2020 van 27 augustus 2020 van de Geschillenkamer in een dossier tegen een arts-gerechtsdeskundige[1]. Aan deze laatste werd verweten bij zijn verslag, waartegen de partijen tegenspraak kunnen voeren, het volledige verslag van de deskundige-psychiater gevoegd te hebben dat gevoelige gegevens bevatte die de betrokken persoon niet noodzakelijk achtte voor de uitvoering van de expertiseopdracht.
In dit dossier heeft de Geschillenkamer geoordeeld dat de overmaking door de gerechtelijk deskundige van het verslag van de deskundige-psychiater aan de procespartijen de artikels 6.1 en 9 van de AVG niet schond.
Ze werpt in haar beslissing echter op : (…)de Geschillenkamer stelt vast dat in casu een groot aantal gevoelige persoonsgegevens van de klaagster alsook haar echtgenoot werden verwerkt en ter beschikking gesteld van de tegenpartij in het kader van het rechtsgeding en meer bepaald in uitvoering van een door de rechtbank bevolen medisch deskundigenonderzoek.
De Geschillenkamer stelt vast dat aldus een spanningsveld bestaat tussen, enerzijds, het beginsel van tegensprekelijkheid van gerechtelijke deskundigenonderzoeken, (…) en, anderzijds, het recht op persoonsgegevensbescherming van de bij rechtsgedingen betrokken partijen[2].
Gelet op dit spanningsveld en de toepasselijkheid van het beginsel van tegenspraak in rechtszaken, wijst de Geschillenkamer op het bijzonder belang van het waarborgen van het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van minimale gegevensverwerking ex artikel 5.1 c) AVG door deskundigen bij het uitoefenen van deskundigenonderzoeken en het opstellen van deskundigenverslagen.
(…) wijst de Geschillenkamer erop dat een voorafgaande noodzakelijkheidstoets dient te worden uitgevoerd door (medische) deskundigen belast met de uitvoering van een deskundigenonderzoek, zodat enkel die persoonsgegevens die “ter zake dienend” zijn en “beperkt tot wat noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt” in de zin van artikel 5.1 c) AVG in deskundigenverslagen worden opgenomen en aan de tegenspraak worden onderworpen en aldus de beginselen van evenredigheid en minimale gegevensverwerking worden gewaarborgd.[3]
2. De arts-gerechtelijk deskundige is gebonden aan de deontologische code van de gerechtsdeskundigen[4] en aan de code van medische deontologie (CMD 2018).
De deontologische code van de gerechtsdeskundigen schrijft voor dat de gerechtsdeskundige het inwinnen van informatie, het aantal en de kostprijs van zijn onderzoeken (…) beperkt tot hetgeen voor het volbrengen van de opdracht absoluut noodzakelijk is[5].
De CMD 2018 bepaalt in ruimere zin dat de arts-gerechtsdeskundigezich strikt houdt aan de hem toevertrouwde opdracht[6].
Ze stelt ook algemeen dat de arts de finaliteit en de proportionaliteit bij de verwerking van gezondheidsgegevens eerbiedigt[7].
Deze deontologische plichten passen met name het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van minimale gegevensverwerking toe volgens hetwelk persoonsgegevens moeten “toereikend zijn, ter zake dienend en beperkt tot wat noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt”[8].
Ze zijn ook gebaseerd op het medisch geheim waaraan de arts deskundige, zoals elke arts, gehouden is. De elementen waarvan hij in kennis gesteld werd tijdens of ter gelegenheid van het deskundigenonderzoek mogen niet openbaar gemaakt worden indien dit niet gerechtvaardigd is door de vereisten van de opdracht, of door een andere wettige reden.
Fundamenteler worden deze regels ingegeven door de bescherming van de intimiteit van de persoon.
De wet betreffende de rechten van de patiënt, die van toepassing is op de expertisegeneeskunde, herinnert dat de patiënt recht heeft op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer bij iedere tussenkomst van de beroepsbeoefenaar en inzonderheid betreffende de informatie die verband houdt met zijn gezondheid. Geen inmenging is toegestaan met betrekking tot de uitoefening van dit recht dan voor zover het bij wet is voorzien en nodig is voor de bescherming van de volksgezondheid of voor de bescherming van de rechten en de vrijheden van anderen[9].
3. Het doel van zijn opdracht en zijn wettelijke en deontologische verplichtingen leiden de deskundige bij elke fase van zijn opdracht : bij het verzamelen van gegevens, het onderzoek van de persoon en het opstellen van het verslag.
Het komt hem toe geval per geval te oordelen hoe deze verplichtingen na te komen, zonder een daarvan te verwaarlozen.
Wanneer de deskundige zelf de persoonsgegevens van de persoon waarover de expertise gaat, verzamelt, informeert hij de persoon waartoe hij zich richt in overeenstemming met de bepalingen van de AVG. Hij vergewist zich ervan dat zijn gesprekspartner zijn hoedanigheid van gerechtsdeskundige, de opdracht waarmee hij belast is, het gebruik dat zal gemaakt worden van de gegevens (met inbegrip van de toegang ertoe) en, in voorkomend geval, de mogelijkheid te weigeren ze hem mee te delen, begrepen heeft.
Hij zorgt ervoor alleen gegevens te verzamelen die nuttig zijn voor de uitvoering van zijn opdracht en die niet verder gaan dan wat nodig is om het medisch advies te geven dat hem gevraagd wordt.
Wanneer een medisch dossier in beslag genomen wordt, sluit de afgevaardigde van de provinciale raad van de Orde de stukken uit die geen verband houden met de zaak in kwestie[10].
De geneeskundige anamnese en het medisch onderzoek uitgevoerd door de deskundige dienen afgestemd te zijn op de aard van het trauma of van het te onderzoeken feit.
De deskundige onthoudt zich van elk onderzoek dat als enig doel heeft een partij tevreden te stellen. Hij behoudt zijn onafhankelijkheid.
De arts-deskundige past strikt dezelfde principes toe bij het opstellen van zijn verslag. Het komt hem toe te oordelen wat hij moet vermelden om zijn advies voldoende met redenen te omkleden en te objectiveren, meer bepaald of hij bepaalde verklaringen van de persoon moet weergeven.
Hetgeen de arts-deskundige zal onthullen, zal ter kennis gebracht worden van de procespartijen, die niet gehouden zijn door een vertrouwelijkheidsplicht.
De arts-deskundige dient toe te zien op de eerbiediging van de waardigheid en de integriteit van het individu dat onderworpen is aan zijn deskundigenonderzoek. De medisch deskundige moet in gedachten houden dat het medisch deskundigenonderzoek, of het nu fysiek of psychiatrisch is, voor de persoon die er het voorwerp van is, een intrusie is in zijn intimiteit door een arts die hij niet noodzakelijk vrij gekozen heeft[11].
Hij richt zich eerbiedvol en beleefd tot deze en ziet af van elk commentaar dat noch zijn opdracht, noch zijn bekwaamheid betreft.
Alle regels die voorafgaan zijn eveneens van toepassing op de arts-deskundige.
Indien de gerechtelijk deskundige zich vragen stelt over de toepassing van het beginsel van procedure op tegenspraak rekening houdend met het recht op eerbiediging van de private levenssfeer, kan hij zich tot de rechter wenden opdat hij het incident zou beslechten.
In een arrest van 2 november 2012 heeft het Hof van Cassatie herinnerd dat de tegensprekelijkheid van het deskundigenonderzoek beperkt kan worden door de rechter, in dit geval rekening houdend met het recht op de eerbiediging van het privéleven, op voorwaarde dat er geen schending van het recht op een eerlijke behandeling van de zaak uit voortvloeit[12].
[1]https://www.gegevensbeschermingsautoriteit.be/publications/beslissing-ten-gronde-nr.-51-2020.pdf
[2] Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden van 4 november 1950
[3] Punten 50, 51, 52 en 59 van de Beslissing ten gronde 51/2020 van 27 augustus 2020
[4] Koninklijk besluit van 25 april 2017 tot vaststelling van de deontologische code van de gerechtsdeskundigen in toepassing van artikel 991quater, 7°, van het Gerechtelijk Wetboek (artikel 991quater van het gerechtelijk Wetboek werd opgeheven door de wet van 5 mei 2019 houdende diverse bepalingen inzake informatisering van Justitie, modernisering van het statuut van rechters in ondernemingszaken en inzake de notariële aktebank die een boek V toevoegde in het tweede deel van het Gerechtelijk Wetboek, dat de artikelen 555/6 tot 555/16 omvat, met als opschrift : "Boek V. Gerechtsdeskundigen en de beëdigd vertalers, tolken en vertalers-tolken.", zie artikel 555/9, 3°)
[5] Art. 5, lid 3, van het koninklijk besluit van 25 april 2017 tot vaststelling van de deontologische code van de gerechtsdeskundigen in toepassing van artikel 991quater, 7°, van het Gerechtelijk Wetboek
[6] Art. 44 CMD 2018
[7] Art. 27, §1er CMD 2018
[8] Art. 5. 1., c) AVG
[9] Art. 10, § 1, van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt
[10] Advies van 14 september 2013 van de nationale raad, met als titel Code van geneeskundige plichtenleer – wijziging van artikel 66
[11] Artikel 962 van het Gerechtelijk Wetboek stelt dat de rechter de deskundigen kan aanwijzen waarover partijen het eens zijn. Hij kan van de keuze van de partijen slechts afwijken bij een met redenen omklede beslissing.
Behoudens overeenstemming tussen de partijen, geven de deskundigen alleen advies over de in het vonnis bepaalde opdracht.
[12] Cass., 2 november 2012, nr. C.11.0018.N
Inschakeling van een videoconferentie tijdens de gerechtelijke medische expertise
In zijn vergadering van 20 maart 2021 besprak de nationale raad van de Orde der artsen de inschakeling van een videoconferentie tijdens de gerechtelijke medische expertise in het licht van de regels van de medische deontologie.
Het onderstaande advies neemt geen standpunt in over de regelmatigheid van de gerechtelijke procedure. Het bestudeert evenmin de hypothese waarin de rechter dit punt geregeld heeft.
1. De gerechtelijke medische expertise vormt op zich een ervaring die pijnlijk kan zijn voor de persoon op wie ze betrekking heeft. Deze moet immers gevoelige aspecten van zijn privéleven blootgeven in een conflictsituatie.
De medische gerechtsdeskundige moet toezien op het welzijn van de persoon en op de eerbiediging van zijn waardigheid tijdens de expertisezittingen.
2. Een videoconferentie laat niet toe dat men controle heeft op wie deelneemt aan de vergadering (aanwezige personen aan de andere kant van het scherm) noch op het feit dat ze opgenomen wordt door een van de partijen buiten het medeweten van de andere deelnemers.
3. Tijdens de medische handelingen staat het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken persoon, en zelfs van derden, onder spanning door de plicht of de wil om mee te werken aan de expertise.
Gegevens die losstaan van het voorwerp van de expertise kunnen bekendgemaakt worden door de spontane verklaringen van de onderzochte persoon die oprecht en spontaan alles ten beste geeft zonder over de medische kennis te beschikken om te weten wat relevant is en zijn uitlatingen bijgevolg te beperken.
4. Wat betreft het fysiek of psychisch onderzoek is de nationale raad gekant tegen de inschakeling van een videoconferentie, ook al wordt de persoon onderzocht in aanwezigheid van de deskundige.
Wat betreft de medische, sociale en professionele anamnese (met inbegrip van de persoonlijke en familiale voorgeschiedenis) is het niet gunstig via videoconferentie te werken.
Indien bijzondere of uitzonderlijke omstandigheden rechtvaardigen gebruik te maken van een videoconferentie, moet de toegang ertoe beperkt worden tot de raadslieden (juridische en technische) van de partijen die wettelijk onderworpen zijn aan deontologische beroepsregels en aan een tuchtoverheid. Deze verbinden zich ertoe alleen deel te nemen aan de expertisehandeling en er geen enkel audio- of filmspoor van te bewaren, tenzij zij hiervoor de toestemming gekregen hebben van alle deelnemers.
De persoon die onderworpen wordt aan de expertise moet altijd in aanwezigheid zijn van de deskundige wanneer deze overgaat tot de anamnese.
De medische gerechtsdeskundigen en technische raadslieden (raadgevend artsen en bijstandsartsen) komen overeen geen rekening te houden met de gegevens die niet noodzakelijk zijn voor de expertise en waarvan geen nota genomen wordt, gelet op het beginsel van de minimale gegevensverwerking (artikelen 5.1.c) en 9 van de AVG) en de deontologische regels waaraan ze onderworpen zijn[1].
Wat betreft de discussies over de richtinggevende feiten en over het rapport van de domeindeskundigen meent de nationale raad dat een videoconferentie aanvaardbaar is.
5. De deskundige moet ernstige redenen hebben om aan te nemen dat de videoconferentie hem toelaat de regels van goede (kwaliteits)praktijkvoering na te leven. Dit moet beoordeeld worden aan de hand van alle concrete gegevens, zowel menselijke als wetenschappelijke en technologische.
Hij vergewist zich ervan dat de partijen in de mogelijkheid verkeren zich voluit uit te drukken en een beroep te doen op de bijstand van hun raadslieden in de meest optimale omstandigheden. De raadslieden van de partijen hebben ook de deontologische plicht toe te zien op dit aspect.
Er moet rekening gehouden worden met de vaardigheden van de medische gerechtsdeskundige en van de deelnemers om gebruik te maken van de technische apparatuur en om te communiceren (verhoor, beheersing van de taal, begrip van de medische en anatomische terminologie, stress, enz.).
6. Het inschakelen van een videoconferentie moet gewettigd zijn door een situatie die ertoe leidt dat de partijen meer baat hebben bij een videoconferentie dan bij een zitting met fysieke aanwezigheid. De deskundige mag de toepassing ervan niet aanmoedigen voor persoonlijk gemak.
Werken via videoconferentie kan alleen met de toestemming van alle partijen die op voorhand ingelicht zijn over onder meer de mogelijkheid om de zitting met fysieke aanwezigheid te houden en de gebruikte technologie.
De toestemming van een partij belet niet dat zij, van haar kant, fysiek aanwezig is op de zitting.
7. De medische gerechtsdeskundige weigert een videconferentie indien hij vaststelt dat ze hem verhindert zijn opdracht goed uit te voeren, om welke reden ook.
8. De nationale raad wijst erop dat, gezien de gevoelige aard van de gezondheidsgegevens, de AVG de medische gerechtsdeskundige ertoe verplicht de passende technische en organisatorische maatregelen te nemen om een op het risico afgestemd beveiligingsniveau te waarborgen[2].
[1] Art. 5, 3de lid van het koninklijk besluit van 25 april 2017 tot vaststelling van de deontologische code van de gerechtsdeskundigen in toepassing van artikel 991quater, 7°, van het Gerechtelijk Wetboek; art. 27, § 1 en art. 44 van de CMD 2018
[2] Art. 5, § 1, f) en artikel 32 van de AVG
Aanwijzing van een psycholoog als enige deskundige in een juridisch dossier voor de beoordeling van de aantasting van de fysieke en psychische integriteit.
De nationale raad van de Orde der artsen werd om advies verzocht over de aanwijzing van een psycholoog als enige deskundige in een juridisch dossier voor de beoordeling van de aantasting van de fysieke en psychische integriteit.
Advies van de nationale raad :
In zijn vergadering van 15 september 2018 heeft de nationale raad van de Orde der artsen de vraag besproken betreffende de aanwijzing van een psycholoog als enige deskundige in een juridisch dossier voor de beoordeling van de aantasting van de fysieke en psychische integriteit.
1°/ Enerzijds mag de deskundige de vereiste handelingen waarop het deskundigenonderzoek betrekking heeft niet uitvoeren indien hij niet over de vereiste beroepstitel of de nodige competenties beschikt.
Anderzijds mag hij sommige handelingen niet veronachtzamen door de grenzen van zijn competenties.
Indien het deskundigenonderzoek gepaard gaat met handelingen waarvoor de competentie van verscheidene beroepen vereist is, dient het opgesplitst te worden tussen meerdere deskundigen of dient de aangewezen deskundige de hulp in te roepen van een domeinspecialist.
2°/ De gezondheidsberoepen, waarvan de uitoefening gereglementeerd is, zijn vastgelegd in de gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen.
Indien een letsel of een ziekte beoordeeld dient te worden door een deskundigenonderzoek, moet de deskundige een arts zijn (artikel 3 van de gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidzorgberoepen). De deskundige niet-arts mag in geen geval een opdracht vervullen die onder de uitoefening van de geneeskunde valt; indien tijdens de opdracht blijkt dat bij de beoordeling medische elementen komen kijken, moet hij een beroep doen op een gespecialiseerde arts om hem in te lichten.
Bij een aantasting van de fysieke en psychische integriteit kan het noodzakelijk zijn andere aspecten te beoordelen.
Zo is de aanwijzing gerechtvaardigd van een psycholoog voor de beoordeling van de psychologische of psychotechnische[1] gevolgen (cognitieve stoornissen ten gevolge van schedeltrauma's, psychisch-affectieve stoornissen, beoordeling van chronische pijn, enz.) of van een ergoloog[2] om te bepalen welke beroepen het slachtoffer nog kan uitoefenen en wat zijn concurrentievermogen voor deze beroepen op de arbeidsmarkt is.
[1] De Mol J., « Intérêts et limites des tests psychotechniques », Revue belge du dommage corporel et de médecine légale, 2017/2, p. 59
De Mol J. en Lutte I., « Troubles douloureux chroniques : de la clinique à l'évaluation », Revue belge du dommage corporel et de médecine légale, 2008/2, p. 9
[2] "De term ergoloog maakt deel uit van het juridisch taalgebruik. De ergologie is het onderdeel van de technologie met als doel het kennen en uitleggen van arbeidsgerelateerde feiten" (N.v.d.v.: vrije vertaling van Larousse 2017. De termen ergoloog/ergologie komen niet voor in het Groot Woordenboek der Nederlandse Taal Van Dale, maar worden wel gebruikt in gerechtelijk-geneeskundige teksten).
De provinciale geneeskundige commissies werden opgeheven en vervangen door de Toezichtcommissie (cf. commentaar art. 2 CMD).