Rijgeschiktheid van psychiatrische patiënten
Een LOK-groep doet de Nationale Raad een kopie geworden van de brief die hij richtte tot de minister van Volksgezondheid in verband met de problematiek van de rijgeschiktheid van psychiatrische patiënten, in het licht van het K.B. van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs. Uit dit schrijven blijkt dat de LOK-groep vreest dat de psychiatrische praktijkvoering door de vermelde wetgeving ten zeerste bemoeilijkt zal worden.
Advies van de Nationale Raad:
In zijn vergadering van 20 november 1999 zette de Nationale Raad de bespreking voort van uw schrijven van 9 september 1999 betreffende het psychisch ziek zijn en rijbekwaamheid in het licht van het K.B. van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs.
Vooreerst wenst de Nationale Raad er de aandacht op te vestigen dat in het K.B. enkel sprake is van een door de kandidaat vrij gekozen geneesheer (artikel 41, §2) waarop de kandidaat een beroep hoort te doen wanneer hij meent geen verklaring op zijn woord van eer te kunnen ondertekenen waarbij hij bevestigt bij zijn weten niet te lijden aan één van de lichaamsgebreken of -aandoeningen genoemd in bijlage 6, voorgeschreven voor groep 1. In artikel 46, §1, wordt gezegd dat deze geneesheer, wanneer hij vaststelt dat de houder van een rijbewijs niet meer beantwoordt aan de in bijlage 6 vastgestelde geneeskundige normen, de belanghebbende op de hoogte moet stellen van de verplichting om zijn rijbewijs in te leveren bij de overheid bedoeld in artikel 7. Te noteren valt dat deze bepalingen enkel gelden voor rijbewijzen van de categorieën A3, A, B of B + E. Voor alle andere categorieën van rijbewijs dienen de kandidaten onderzocht te worden door een geneesheer van een medisch centrum van de Sociaal Medische Rijksdienst of door een geneesheer die in zijn plaats kan optreden.
In zijn advies van 16 april 1994 (Tijdschrift Nationale Raad, nr. 65, september 1994, p. 18) stelde de Nationale Raad dat de vrij gekozen geneesheer niet de behandelende geneesheer (huisarts) van de aanvrager van het rijbewijs kan zijn vermits het gevraagde onderzoek gelijk staat met een expertise-onderzoek. Het is evident dat dezelfde deontologische regel geldt voor een geneesheer-specialist die de behandelende geneesheer van de aanvrager van een rijbewijs is.
Uit wat voorafgaat kan echter niet worden besloten dat de behandelende geneesheren geen enkele informatieplicht hebben ten aanzien van hun patiënten die een rijbewijs wensen of over een rijbewijs beschikken. Een behandelende geneesheer is niet enkel verplicht zijn patiënt te informeren over de aard van de vastgestelde aandoening maar eveneens over de consequenties daarvan voor bepaalde gedragingen. Zo zal de arts er bijvoorbeeld zijn patiënt op wijzen dat de aandoening waaraan hij lijdt desgevallend niet compatibel is met de professionele arbeid die hij verricht of met het besturen van een wagen. Hij zal hem wijzen op de eventuele ernstige consequenties bij het verwaarlozen van deze informatie als bijvoorbeeld het veroorzaken van ongevallen , de weigering van de verzekeraar van de wagen tot tussenkomst, het intrekken van het rijbewijs enz. Wanneer de behandelende geneesheer vaststelt dat zijn patiënt, niettegenstaande alle waarschuwingen, een wagen blijft besturen en hij in geweten oordeelt dat deze persoon ongevallen kan veroorzaken met alle ernstige gevolgen vandien voor hemzelf en voor derden, kan deze "noodtoestand" verrechtvaardigen dat hij de procureur des Konings zijn twijfels meedeelt inzake de rijbekwaamheid van deze persoon (advies van de Nationale Raad van 15 december 1990 en 21 maart 1992, Tijdschrift Nationale Raad, nr. 56, juni 1992, p. 41).
Op de in uw schrijven aangehaalde redenen waardoor "deze wet een kwalitatief hoogstaande psychiatrische behandeling onmogelijk maakt", meent de Nationale Raad de volgende bemerkingen te moeten maken :
1. In zijn advies van 16 april 1994 stelde de Nationale Raad onder meer dat het buiten zijn bevoegdheid valt zich uit te spreken over de medische criteria betreffende het rijbewijs. De wetenschappelijke verenigingen van artsen en de Koninklijke Academie voor Geneeskunde zouden in dit verband kunnen tussenkomen. Nochtans meent de Nationale Raad dat zelfs "bij een strikte toepassing van de wet" het weinig waarschijnlijk is dat "bijna alle psychiatrische patiënten als rijonbekwaam moeten worden beoordeeld".
2. Nergens staat geschreven dat het tot de exclusieve verantwoordelijkheid van de psychiater behoort de patiënt grondig te informeren over zijn rijgeschiktheid waarmee dit sterk interfereert met de bespreking van andere themata die op therapeutisch vlak een veel grotere betekenis hebben. De behandelende psychiater kan steeds overleggen met de mede¬behandelaars op welke wijze en door wie de patiënt zal geïnformeerd worden aangaande zijn rijongeschiktheid.
3. Uit de tot op heden gepubliceerde rechtspraak blijkt dat de informatie¬plicht ook slaat op de risico's verbonden aan een bepaald gedrag bij een bepaalde aandoening maar dat dit niet betekent dat de patiënt en zijn omgeving hun eigen aansprakelijkheid kunnen afwentelen op de behandelende geneesheer.
4. De vertrouwensrelatie arts-patiënt is essentieel in elke behandeling maar deze vertrouwensrelatie kan ook ondermijnd worden door het niet verstrekken van de nodige informatie betreffende de risico's verbonden aan het besturen van een wagen wanneer men zijn patiënt daartoe niet in staat acht.
De Nationale Raad is van oordeel dat het tot de deontologische plicht van elke arts behoort de patiënt te informeren over de repercussie van een vastgestelde aandoening op zijn mogelijkheden tot het besturen van een voertuig. Afhankelijk van de risicograad, het verwachte effect van de informatie op het gedrag van de patiënt en de vertrouwensrelatie zal de behandelende psychiater een keuze dienen te maken uit de hoger geschetste mogelijkheden tot informatie van zijn patiënt.
Een kopie van dit advies wordt overgemaakt aan:
- mevrouw M. AELVOET, minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu;
- de heer C. DECOSTER, directeur-generaal Bestuur van de gezondheidszorgen - ministerie van Sociale zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu;
- dokter M. MOENS, Belgische Vereniging van Artsensyndicaten;
- professor dokter CREVITS, Vlaamse Zenuwartsen;
- dokter P. LIEVENS, Belgische Professionele Vereniging van neurologen en psychiaters.
Advies van de Nationale Raad van 16 april 1994 :
In aansluiting aan onze brief van 19 februari 1994 (ref.: 25339/RS/25057) heb ik de eer U mede te delen dat de Nationale Raad in zijn vergadering van 16 april 1994 uw brief van 10 februari 1994 met bijlagen (Uw kenmerken: D2/1.4.2/EEG/115/MS) betreffende de aanpassing van de Belgische Reglementering aan bijlage 3 van de Richtlijn 91/439/EEG van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs verder heeft onderzocht.
De Nationale Raad van de Orde der geneesheren legt er de nadruk op dat in elke stap i.v.m. de beoordeling van de fysieke en psychische geschiktheid, het medisch beroepsgeheim en de privésfeer van de kandidaat dienen geëerbiedigd te worden en dat bijgevolg alle briefwisseling zal dienen gericht aan, resp. dienen uit te gaan van, de arts van de Centraal Medische Dienst, die dan ook met naam aan de keurend arts moet worden bekend gemaakt.
De keurend arts kan niet de behandelend geneesheer (huisarts) van de aanvrager zijn, vermits het een expertise onderzoek betreft.
De Nationale Raad van de Orde der geneesheren spreekt zich niet uit over de voorgestelde medische criteria zelf omdat zulks buiten zijn bevoegdheid valt.
De documenten waarop de keurend arts omnipracticus of specialist zijn vaststellingen dient neer te schrijven en waarnaar verwezen wordt in doc. 3 werden niet aan de Nationale Raad van de Orde der geneesheren voorgelegd zodat hij zich daarover niet kan uitspreken.
Advies van de Nationale Raad van 21 maart 1992
De Nationale Raad heeft in zijn vergadering van 21 maart 1992 kennis genomen van uw brief van 4 februari 1992 met betrekking tot de "toestemming om het beroepsgeheim te schenden ten aanzien van de procureur des Konings wanneer een patiënt aan een aandoening lijdt die hem ongeschikt maakt om een voertuig te besturen".
Hij verwijst naar zijn advies van 15 december 1990, dat gepubliceerd werd in het Officieel Tijdschrift nr. 51 van maart 1991.
Ter herinnering: Advies van 15 december 1990:
De Nationale Raad hecht zijn goedkeuring aan Uw ontwerpantwoord mits de op een na laatste alinea als volgt gewijzigd wordt:
"Indien U dus gewetensvol besluit dat de betrokken persoon een ongeval kan veroorzaken met zware gevolgen voor haarzelf of voor derden, kan deze "noodsituatie" rechtvaardigen dat U de Procureur des Konings op de hoogte brengt van Uw twijfels in verband met de rijvaardigheid van deze persoon".