keyboard_arrow_right
Deontologie

Resultaten

Resultaten

Vorige pagina

5

pagina

Expertise16/04/1988 Documentcode: a041001
report_problem wat betreft 1) : is vervangen door advies : TNR 76 p. 20, a076002; wat betreft 2) en 3) : blijven geldig
De arts en de kinderen van gescheiden ouders

De Nationale Raad vervolgt de studie van het rapport van de commissie zoals neergelegd op de vergadering van 19 maart 1988.
De tekst wordt op een paar punten gewijzigd en goedgekeurd.

Deontologische verplichtingen van de arts
m.b.t. kinderen van niet meer samenwonende ouders

Inleiding

De geneesheren worden in toenemende mate geconfronteerd met kinderen waarvan de ouders niet meer samenwonen.

Zolang de ouders, niettegenstaande het verbreken van hun echtelijke relatie, nog tot dialoog en overleg komen betreffende de opvoeding en de gezondheid van hun kinderen, stellen zich voor de medicus zelden specifieke deontologische problemen.

Problemen ontstaan pas wanneer elk overleg tussen de ouders onmogelijk of moeilijk is geworden en de situatie van de medicus wordt vooral moeilijk wanneer op hem een beroep wordt gedaan om de naleving van een vonnis te beletten of een wijziging van het hoede‑ en bezoekrecht te bekomen.

Algemeen principe

De taak van de medicus beperkt zich tot het medicus zijn; hij is geen rechter, geen advocaat, geen gerechtsdeurwaarder en zeker geen kroongetuige. Hij zal zich, zoals bepaald in artikel 31 van de Code van geneeskundige Plichtenleer, "onthouden van elke inmenging in familiale aangelegenheden, behalve in gevallen met een duidelijke therapeutische inslag". De gezondheid van het kind is de voornaamste zorg van de arts die in functie daarvan moet handelen. Enkel wanneer het voor de zorgverlening essentieel is of wanneer de klachten van het kind op een relationele problematiek wijzen, zal de geneesheer zich met de familiale situatie van het kind inlaten. Hij begaat een ernstige deontologische fout wanneer hij dat op een lichtvaardige of ondoordachte manier doet.

Implicaties van de juridische status van het kind

Van de geneesheer kan niet worden verwacht dat hij, alvorens hulp te verlenen, naar de familiale situatie en de juridische status van een kind informeert; het is inderdaad normaal dat hij ervan uitgaat dat de ouder die voor zijn kind om raad en hulp vraagt, over dat kind het volledig ouderlijk gezag uitoefent.

Wanneer de arts evenwel op de hoogte is van het feit dat de ouders van het kind niet meer samenleven, moet hij wél met de juridische consequenties daarvan rekening houden. Om moeilijkheden te voorkomen zal hij, in dergelijke gevallen, voor elk onderzoek en elke behandeling van enige betekenis, de toelating vragen van de ouder die het hoederecht heeft en geen genoegen nemen met het akkoord van de ouder die enkel bezoekrecht heeft. Urgenties vormen hierop natuurlijk on uitzondering.

Bij het verstrekken van informatie over de toestand van het kind aan de ouder die alleen het bezoekrecht heeft, zal de arts, wanneer hij de aard van de relatie tussen de ouders onderling en die tussen de ouder met bezoekrecht en het kind niet kent, zeer behoedzaam te werk gaan.

De arts en relationele problemen bij het kind

De Nationale Raad acht het belangrijk dat ook kinderen van niet meer samenlevende ouders een vaste huisarts hebben die kan instaan voor de continuïteit van de medische begeleiding, die het medisch dossier kan opvolgen en de nodige informatie kan doorgeven wanneer specialisten worden geconsulteerd.

Bij gescheiden wonende ouders komt de keuze van de huisarts toe aan de ouder met hoederecht. Bij klachten van het kind die op relationele spanningen wijzen, stelt zich voor de huisarts een specifiek probleem ten gevolge van het feit dat de ouders van het kind niet meer samenwonen. Van de huisarts wordt in dat geval verwacht dat hij nagaat of hij door beide ouders als voldoende neutraal en objectief kan worden beschouwd om m.b.t. de relationele problematiek op te treden. Is dat niet het geval, dan moet hij het kind, voor nader onderzoek en behandeling, doorverwijzen naar een ter zake bevoegde geneesheer die bij geen van beide ouders ‑ al bij voorbaat ‑ weerstanden oproept.

Wanneer de geneesheer, na herhaalde gesprekken met het kind en de ouders, van mening is dat in het kader van de behandeling, een tijdelijke wijziging van het hoede- en omgangsrecht noodzakelijk is, zal hij dit met al de betrokkenen bespreken en pogen in der minne tot een oplossing te komen. Daarbij moet hij alle nodige garanties bieden opdat het aanvaarden van zijn voorstel achteraf door geen der partijen wordt misbruikt.

Slaagt de geneesheer binnen een redelijke termijn niet in zijn bemiddeling, dan geeft hij beide ouders de raad zich tot de jeugdrechter te wenden. Wanneer hem naderhand door één van de ouders om een verklaring wordt verzocht, mag hij alleen een brief schrijven voor de jeugdrechter waarin hij mededeelt het kind herhaaldelijk te hebben onderzocht en de ouders menigmaal te hebben gesproken.

Op grond van zijn vaststellingen, mag hij aan de jeugdrechter voorstellen een deskundige aan te stellen m.b.t. de regeling van het hoede‑ en omgangsrecht. De brief aan de jeugdrechter mag geen enkele persoonlijke appreciatie van de geneesheer, noch medische gegevens, noch voorstellen tot wijziging van de bestaande regeling bevatten. Aan de jeugdrechters wordt gevraagd geen rekening te houden met brieven die deze deontologische regel niet respecteren.

Wanneer hij er niet in slaagt de ouder met bezoekrecht in de behandeling te betrekken, dient de huisarts het kind door te verwijzen naar een ter zake bevoegd geneesheer. Indien deze er evenmin in lukt de betrokken ouder tot medewerking te bewegen, zal hij hiervan in zijn schrijven aan de jeugdrechter geen melding maken.

Nadat de arts de hoger vermelde brief heeft geschreven, is zijn opdracht ten einde. Hetzelfde geldt voor de geneesheer‑specialist die evenwel de huisarts van zijn besluiten moet in kennis stellen.

Medische getuigschriften

De Nationale Raad stelt vast dat frequent op geneesheren een beroep wordt gedaan om door getuigschriften, attesten of allerhande verslagen, de uitvoering van een vonnis te beletten of een wijzjging van het hoede‑ en omgangsrecht te bekomen. De Nationale Raad is van mening dat geneesheren enkel vanuit een strikt medisch oogpunt mogen handelen. Wanneer het kind ziek is en de geneesheer een behandeling voorschrijft, gaat hij ervan uit dat de ouders mekaar daarvan in kennis stellen.

Voor wat de naleving van de hoede‑ en bezoekregeling betreft, moet de arts, bij het beoordelen van de verplaatsingsmogelijkheden van het kind, heel omzichtig te werk gaan en abstractie maken van de specifieke familiale situatie. Wordt in dat verband beweerd dat elke communicatie tussen de ouders onmogelijk is, kan de geneesheer, op verzoek van de ene ouder, de andere telefonisch of bij middel van een aan hem geadresseerde en gesloten brief, van zijn bevindingen en advies in kennis stellen.
In deze brief vermeldt hij ook het telefoonnummer waarop hij voor eventuele nadere informatie kan worden bereikt. In geen geval mag door de geneesheer aan een van beide partijen een medisch attest worden afgeleverd.

Voor wat de wijziging van de hoede‑ en bezoekregeling betreft, is het geneesheren nooit toegelaten aan één van beide ouders attesten, getuigschriften of verslagen af te leveren. Enkel wanneer aan de in het vorige hoofdstuk opgesomde voorwaarden wordt voldaan, mag door de geneesheer aan de jeugdrechter een brief worden geschreven die evenwel niet meer elementen mag bevatten dan hoger bepaald.

De provinciale raden worden verzocht ten strengste op de naleving van dit advies toe te zien.

EXPERTISE

Een geneesheer kan enkel door de rechtbank als expert worden aangesteld. In alle andere gevallen is het gebruik van deze titel misleidend en derhalve niet toegelaten. In principe, hoort de expert in het kader van zijn opdracht beide ouders en brengt hen op de hoogte van de exacte draagwijdte ervan. Zijn rapport moet objectief zijn. De expert moet zich houden aan de voorschriften van de Code van geneeskundige Plichtenleer.

De behandelend geneesheer wordt ontraden om aan een niet‑medicus die door de rechtbank met een opdracht is belast, enige informatie te verstrekken. Voorts is het hem verboden in deze materie schriftelijke verklaringen af te leveren. Alleen objectieve medische gegevens mogen, met het akkoord van de betrokkenen, aan de expert ter inzage worden overgemaakt. De verhouding tussen de behandelend geneesheer en de expert wordt geregeld bij artikel 62 van de Code van geneeskundige Plichtenleer(1).

KINDERMISHANDELING

De Nationale Raad stelt vast dat bij conflicten tussen de ouders aangaande het hoede‑ en omgangsrecht, regelmatig sprake is van kindermishandeling. Indien de behandelend geneesheer ernstige vermoedens heeft dat het kind het slachtoffer is van kindermishandeling, moet hij alles in het werk stellen om voor dat probleem zo vlug mogelijk een adequate oplossing te vinden. Het geredetwist tussen de ouders is in dergelijke gevallen van ondergeschikt belang vermits alle aandacht in de eerste plaats naar de bescherming van het kind moet gaan. De arts begaat een ernstige deontologische fout wanneer hij door zijn houding een voor de gezondheid van het kind schadelijke toestand laat bestaan. Hij kan te allen tijde zijn vermoedens mededelen aan een "vertrouwensarts" of aan een arts verbonden aan een centrum voor hulpverlening bij kindermishandeling.

De Nationale Raad is er zich van bewust dat er zich in de praktijk gevallen kunnen voordoen waarin de toepassing van de hierboven gestelde richtlijnen niet tot een billijke oplossing zullen leiden en waar de arts in geweten zal menen een andere houding te moeten aannemen. In dergelijke gevallen moet hij het advies inwinnen van zijn provinciale raad of, bij hoogdringendheid, de mening vragen van collegae die in het vak van de medische deontologie ervaring hebben.

(1) Art. 62 Binnen de perken van volstrekte noodzaak, mag een diagnose of een inlichting van geneeskundige aard worden medegedeeld:
(...)
b. aan de geneesheer met een gerechtelijk-geneeskundig onderzoek belast, voor zover de inlichtingen beperkt blijven tot de objectieve mediche gegevens die rechtstreeks verband houden met het doel van het onderzoek en de patiënt daarmee instemt.

Beroepsgeheim01/01/1985 Documentcode: a034001
report_problem Informatie/Documentatie
Beroepsgeheim en expertise

BEROEPSGEHEIM EN EXPERTISE (*)

1. In onze huidige samenleving wordt de persoonlijke levenssfeer van de mens meer en meer aan agressies blootgesteld. De grote vlucht van de technologie heeft het mogelijk gemaakt, via afluister‑ en opneemapparatuur, via camera's en de automatische verwerking van persoonlijke gegevens, in het privé leven van elke mens binnen te dringen.

De wetgever maakt er dan ook sinds geruime tijd werk van om de bescherming van de persoonlijke levenssfeer bij wet te waarborgen. Toch kon tot hiertoe nog geen enkel wetsvoorstel of ontwerp van wet tot een goed eind worden gebracht, omdat de moeilijkheid vooral ligt in de uitzonderingen ingegeven door de bezorgdheid om de maatschappij tegen uiterste vormen van geweld te beschermen.

2. Medisch gesproken, valt het respect voor de persoonlijke levenssfeer onder het beroepsgeheim. Zonder hierover nu in detail te willen treden, is het wellicht toch nuttig eraan te herinneren dat over het algemeen, het beroepsgeheim wordt gerechtvaardigd door een nood aan vertrouwen en dat, inzonderheid voor wat de arts betreft, dat vertrouwen aanwezig moet zijn. De patiënt die een geneesheer raadpleegt moet namelijk zaken vertellen die hij in andere omstandigheden en voor anderen, in zijn diepste binnenste zou verbergen (1).

Het medisch geheim geldt niet enkel voor de geheimen die aan de arts worden toevertrouwd maar eveneens voor alles wat hij, overigens buiten het weten om van de patiënt, heeft ontdekt. Het medisch geheim omvat verder alles wat de arts in de uitoefening van zijn beroep of naar aanleiding ervan heeft vernomen of vastgesteld.

Aangezien de medische zwijgplicht de sociale belangen moet beschermen die voortvloeien uit de arts‑patiënt relatie en niet de persoonlijke belangen van een zieke, is het beroepsgeheim van openbare orde en wordt de schending ervan strafrechtelijk beteugeld.

3. In bepaalde gevallen wordt de arts door de wet van zijn zwijgplicht ontheven zodat hij zaken kan of moet bekendmaken die hij in de uitoefening van zijn beroep heeft vernomen.

Zo mag de geneesheer die voor de strafrechter of voor de burgerlijke rechter wordt geroepen om in rechte getuigenis af te leggen, het geheim vrijgeven. Maar zelfs in die omstandigheden is hij daartoe niet verplicht ook al heeft de patiënt zijn toestemming verleend. Hij moet in geweten handelen onder het toezicht van de rechter die ervoor moet waken dat het beroepsgeheim niet wordt misbruikt en wordt ingeroepen om fouten van derden te dekken. Een toezicht dat uiteraard heel delicaat is.

In rechte getuigenis afleggen blijft niet beperkt tot de verklaringen op de terechtzitting maar omvat tevens de door de onderzoeksrechter afgenomen verklaringen. Het Hof van cassatie heeft beslist dat, in de zin van artikel 458 van het Strafwetboek, een persoon die door de onderzoeksrechter wordt verzocht een mondelinge of schriftelijke verklaring af te leggen, geroepen wordt om in rechte getuigenis af te leggen.

Het betrof het geval van een arts die op schriftelijk verzoek van de rechter belast met een onderzoek ten laste van daders van slagen en verwondingen met dodelijke afloop, de bloedgroep had medegedeeld van het slachtoffer dat hij vóór diens overlijden had verzorgd (2). Opgemerkt moet worden dat de geneesheer die in rechte wordt gedagvaard, aan de oproeping gevolg moet geven. Pas nadat hij de eed heeft afgelegd en van de vragen kennis heeft genomen, mag hij het beroepsgeheim inroepen.

Bij het overlopen van de principes is het volkomen overbodig stil te staan bij de gevallen waarin de arts, om sanitaire redenen, bij wet ertoe verplicht is bepaalde bekendmakingen te doen. Deze gevallen worden opgesomd in artikel 58 van de Code van geneeskundige Plichtenleer die in 1975 door de Nationale Raad van de Orde der geneesheren werd opgesteld.

Deze principes gelden zowel voor de particuliere arts die vrij door de patiënt wordt gekozen als voor de ziekenhuisgeneesheer aan wiens zorgen de zieke of het slachtoffer worden toevertrouwd.

4. Dezelfde regels blijven gelden na het overlijden van de patiënt. Waarom zou een arts op dat ogenblik mogen bekendmaken wat hij ingevolge zijn beroepsrelatie heeft vernomen van de persoon die hem in vertrouwen nam ? Het is bijgevolg normaal dat de hoven en rechtbanken postmortale getuigschriften over de fysieke of mentale gezondheidstoestand verwerpen wanneer deze door de behandelende geneesheer aan een of ander familielid werden afgeleverd (3). Alhoewel soms wordt gemeend dat "een hele reeks hypothesen of uitzonderingen bestaan waarin het afleveren van een getuigschrift wettig en wettelijk verantwoord is"(4), is het niet eenvoudig om hiervoor een geldige reden te vinden en al even moeilijk om de grens te trekken tussen wat al dan niet rechtmatig is.

Naast het feit dat een medisch getuigschrift, op straffe van nietigheid, na de dood van de patiënt niet aan derden mag worden afgeleverd, kan de arts tevens worden vervolgd wegens schending van het beroepsgeheim (5).

Ingeval de geneesheer in rechte wordt gedagvaard, moet hij zelf oordelen of de vaststellingen die hij tijdens het leven van zijn cliënt heeft gedaan, al dan niet mogen worden bekendgemaakt.

En waarom zouden andere regels gelden ten overstaan van levensverzekeringsmaatschappijen ?

De clausule waarbij de verzekerde bij het afsluiten van een verzekering verklaart, dat de artsen belast door de verzekeringsmaatschappij met het onderzoek van de doodsoorzaken, van hun zwijgplicht worden ontheven, wordt als nietig beschouwd aangezien artikel 6 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat aan de wetten die de openbare orde en de goede zeden betreffen, geen afbreuk kan worden gedaan door bijzondere overeenkomsten (6).

5. Op zijn verzoek mag de arts aan de patiënt een medisch getuigschrift over zijn gezondheidstoestand afleveren. Hij is daartoe evenwel niet verplicht en oordeelt als enige over de opportuniteit en de inhoud ervan.

6. Tot hiertoe kwam de geneesheer‑deskundige nog niet ter sprake.

In dat verband is het wellicht ook niet onbelangrijk enkele principes in herinnering te brengen om naderhand een klare en duidelijke discussie mogelijk te maken.

De deskundige is een specialist wiens opdracht erin bestaat het gerecht over technische kwesties voor te lichten of, zoals Professor PIEDELIEVRE schreef, kan de deskundige worden vergeleken met "een lorgnet door de magistraat gebruikt om te verafgelegen en met het blote oog onzichtbare dingen te onderscheiden"(7).

De term "geneesheer‑deskundige" wordt gewoonlijk alleen gebruikt met betrekking tot de arts die door de gerechtelijke overheid wordt aangesteld, terwijl voor de arts gekozen door een der partijen, de term "adviserende geneesheer" wordt gebezigd.

De geneesheer‑deskundige en sommige adviserende geneesheren hebben tot taak onderzoekingen te verrichten en de resultaten ervan aan hun opdrachtgever mede te delen.

Hun relatie met de zieke verschilt dus fundamenteel van de gewone arts‑patiënt relatie. De behandelende geneesheer mag dan ook in geen geval zijn beroepsgeheim delen met de geneesheer‑deskundige die niet door de zwijgplicht gebonden is. Wat de geneesheer‑deskundige in het kader van zijn opdracht verneemt, maakt hij zonder onderscheid aan zijn opdrachtgever bekend.

Zowel de geneesheer‑deskundige als de adviserende geneesheer die ermee belast worden de zieke te contacteren, moeten hun hoedanigheid kenbaar maken. Deze verplichting geldt niet enkel ten overstaan van de zieke maar ook ten overstaan van de collegae die de zieke in behandeling hebben en de ziekenhuisdirectie. Het is namelijk van groot belang dat zij weten dat deze arts niet door het beroepsgeheim is gebonden maar, integendeel, als opdracht heeft de ingewonnen informatie door te spelen. De gerechtelijke deskundige mag de behandelende geneesheren niet tot vertrouwelijke mededelingen brengen door hen over zijn hoedanigheid in het ongewisse te laten; de behandelende geneesheren zouden ten gevolge daarvan overigens van schending van het beroepsgeheim kunnen worden beschuldigd (8).

7. Wanneer wordt door justitie een geneesheer‑deskundige aangesteld ?

Ik onderscheid in hoofdzaak twee situaties:
1) wanneer er aanwijzingen bestaan dat een medische fout werd begaan;
2) wanneer de vroegere fysieke en psychische toestand van het slachtoffer moet gekend zijn om het lichamelijke letsel te kunnen evalueren.

8. Ingeval een medische fout wordt vermoed, moet de deskundige inzage kunnen nemen van de objectieve elementen van het medisch dossier. Indien de feiten het voorwerp uitmaken van een gerechtelijk onderzoek - m.a.w. bij strafrechtelijke vervolgingen - kan de onderzoeksrechter voorafgaandelijk de inbeslagneming van de vereiste medische stukken bevelen.

In geval van een burgerlijk geding, mag de deskundige m.i. ook kennis nemen van de objectieve elementen van het medisch dossier dat bewaard wordt in de verzorgingsinstelling of bij de in de rechtszaak betrokken arts. Wel rijzen daarbij problemen over de plaats waar het medisch dossier ter beschikking wordt gesteld: in de verzorgingsinstelling, in het kabinet van de arts? Of mag de deskundige eisen dat de instelling of de arts hem het dossier overhandigen ?

9. En hoe moet worden te werk gegaan wanneer gegevens over de vroegere gezondheidstoestand van de zieke vereist zijn ?

Objectieve medische gegevens zullen zeker gemakkelijker worden bekomen wanneer de zieke met de mededeling instemt, alhoewel het steeds de behandelende geneesheer toekomt over de draagwijdte van de mededeling te oordelen. Hij kan die mededeling eventueel doen door aan de patiënt een getuigschrift te overhandigen.

Maar wat gebeurt er wanneer de zieke weigert ? Niet zelden zal hij uit eigenbelang zijn standpunt herzien maar, zoals ik kom te zeggen, is daarmee nog lang niet alles opgelost.

10. Ik zie niet in hoe volgens deze principes, objectieve gegevens uit het medisch dossier of alleen inlichtingen, aan verzekeringsgeneesheren kunnen worden verstrekt. Verzekeringsmaatschappijen kunnen de verzekerde altijd door een door hen aangestelde arts laten onderzoeken. De moeilijkheid ligt hierin, dat de verzekeringsmaatschappijen meestal geen arts aanstellen maar aan de kandidaat‑verzekerde vragen een vragenlijst te laten invullen door de arts van zijn keuze.

In dergelijke gevallen is de kandidaat‑verzekerde bijna altijd bereid om de vragenlijst door de arts te laten invullen omdat hij uit eigenbelang een verzekering afsluit (levensverzekering vereist voor de toekenning van een hypothecaire lening). De arts is echter nooit verplicht dergelijke vragenlijst in te vullen.

Raymond SCREVENS
Voorzitter van de Nationale Raad
van de Orde der geneesheren
Voorzitter van het Hof van cassatie

Pas: pasicrisie.
J.T.: Journal des Tribunaux.
Jur. Liège: Jurisprudence de Liège.

(*) Inleiding op Expertalia 1985, Congres georganiseerd te Brussel op 15 november 1985 door de Belgische Vereniging voor geneesheren‑specialisten in de lichamelijke schade‑evaluatie rond het thema "Beroepsgeheim en expertise".
(1 ) R. SCREVENS (met medewerking van B. BULTHE), «Le médecin témoin ou expert devant les juridictions et les droits de l'homme», Revue de droit pénal et de criminologie, 1982, blz. 107 tot 125; «Le secret médical» in «Le médecin et les droits de l'homme», Conseil de l'Europe, Enseignement supérieur et recherche, Strasbourg, 1985, blz. 323 tot 341.
(2) Cass., 12 april 1976, Pas. 1976, I, 900.
(3) P. LAMBERT, «Le secret professionnel», Editions Némésis, 1985, blz.165, nota's 64 en 65, in het bijzonder Mons, 20 juni 1979, Pas, 1979, Il, 130 en nota 5 die verschillende referenties inhoudt; Liège, 22 januari 1981, Jur. Liège, 1981, Mons,18 juni 1980, Recueil Général de l'Enregistrement et du Notariat, 1981, nr. 22.632, Liège, 6 december 1979, Jur. Liège, 1980, blz. 129 nota P. HENRY.
(4) P. LAMBERT, Ibidem, blz. 166.
(5) Gent, 12 april 1965, Pas., 1965, Il, 181.
(6) Brussel, 27 oktober 1976, Pas., 1977, Il, 128, J.T., 1976, p. 624.
(7) J. LE GUEUT en A. MARTIN, «Expertise médico‑judiciaire», Masson et Cie., 1963, Préface
(8) Brussel, 11 maart 1969, Pas., 1969, Il, 132.

Vorige pagina

5

pagina