Resultaten
Resultaten
Honoraria - "succesfee"
De nationale raad van de Orde der artsen wordt om advies verzocht of een bijstandsarts (adviserend arts) als ereloon een percentage van de opbrengst van de zaak, gewoonlijk ‘success fee’ genoemd, kan vragen.
De success fee is in de regel deontologisch onaanvaardbaar voor de arts (art. 34 CMD - zie bijhorende commentaar).
De beroepsonafhankelijkheid en de objectiviteit waarvan de bijstandsarts blijk moet geven wanneer hij de gezondheidstoestand van iemand beoordeelt, zijn niet verenigbaar met een vergoedingsmodel dat gebaseerd is op het door de partij die hij bijstaat verwachte resultaat (art. 43 CMD – zie bijhorende commentaar).
De wijze waarop de erelonen van de arts bepaald worden, mag bovendien geen afbreuk doen aan de deontologische vereisten van goed gedrag, met name de plicht van respect en empathie.
De nationale raad herinnert eraan dat de arts recht heeft op een billijke vergoeding voor de uitoefening van zijn beroep, die gebaseerd is op werkelijk verrichte prestaties.
Bij de vaststelling van de erelonen van de bijstandsarts kunnen criteria in aanmerking genomen worden zoals de bestede tijd, de moeilijkheid van het dossier, de competentie en de ervaring van de arts. De arts kan zijn uurtarief vrij bepalen met inachtneming van het gematigdheidsbeginsel (art. 33 CMD – zie bijhorende commentaar).
Het feit dat de arts vergoed wordt door een verzekeraar (verdediging en bijstand) of door het slachtoffer of de gewonde en dat de erelonen geïnd worden door een rechtspersoon, rechtvaardigt niet dat afgeweken wordt van deze beginselen.
De nationale raad herinnert eraan dat de contracten, statuten en overeenkomsten die de arts sluit in het kader van zijn beroep niet mogen leiden tot een overtreding van de regels van de medische deontologie. De arts is ervoor verantwoordelijk dat de facturering van zijn verstrekkingen door derden, bijvoorbeeld een professionele vennootschap, in overeenstemming is met de deontologische vereisten[1].
De informatie over de wijze waarop de erelonen voor de geneeskundige verstrekkingen berekend worden, moet duidelijk zijn en voorafgaand aan de uitvoering van de aan de bijstandsarts toevertrouwde opdracht.
De provinciale raden zijn bevoegd om in laatste aanleg te beslissen over alle geschillen betreffende de door de arts aan zijn cliënt gevraagde honoraria (art. 6, 5°, van het koninklijk besluit nr. 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der artsen).
[1] Zie eveneens artikel 38, §2, van de gecoördineerde wet van 10.05.2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen
Maken van een medische afspraak via een digitaal platform - betalen van een voorschot
De nationale raad van de Orde der artsen wordt om advies verzocht of het maken van een medische afspraak via een digitaal platform afhankelijk gesteld mag worden van het betalen van een voorschot.
1- In de regel heeft de arts recht op honoraria of forfaitaire bezoldigingen voor de door hem geleverde prestaties (artikel 35 van de gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen).
Voorschotten voor te verlenen of af te leveren geneeskundige verstrekkingen mogen worden ontvangen binnen de grenzen zoals vastgesteld in de overeenkomsten en akkoorden of bij een afzonderlijke beslissing van de overeenkomsten- en akkoordencommissies (artikel 53, § 1/1, van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.
Geen enkele overeenkomst of geen enkel akkoord laat de arts toe een voorschot te vragen als voorafgaande en systematische voorwaarde voor het toekennen van een medische afspraak
(https://www.inami.fgov.be/nl/professionals/verzorgingsinstellingen/ziekenhuizen/zorg/Paginas/default.aspx - geraadpleegd op 6 januari 2023).
Uit de website van het Riziv blijkt dat voorschotten niet toegelaten zijn als er geen enkele grens vastgesteld is door de bevoegde overeenkomsten- of akkoordencommissie (https://www.inami.fgov.be/nl/professionals/informatie-algemeen/Paginas/uitreiking-bewijsstuk-patient.aspx - geraadpleegd op 6 januari 2023).[1]
2- Wat de toegang tot de zorg betreft, mag de derdebetalersregeling geen nadeel ondervinden van een mechanisme dat het maken van een afspraak laat afhangen van het betalen van een som.
De zwakke financiële toestand van de patiënt mag de arts nooit beletten de patiënt toch de noodzakelijke medische hulp te bieden. (commentaar bij art. 33 CMD)
3- De commentaar bij artikel 33 van de Code van medische deontologie herinnert eraan dat de arts geen erelonen kan ontvangen voor een afspraak die de patiënt niet heeft nagekomen. Wel kan hij een redelijke schadeloosstelling vragen, indien hij aantoont dat hij schade heeft geleden door het niet-nakomen van de afspraak. De patiënt moet op voorhand correct ingelicht zijn over de omstandigheden waarin dergelijke schadeloosstelling wordt gevraagd. De schadeloosstelling moet redelijk blijven en moet de bepalingen van het Wetboek Economisch Recht respecteren, in het bijzonder deze betreffende de onrechtmatige bedingen (art. VI.83, 17° en 24°, Wetboek Economisch Recht)
Indien de patiënt tot slot bijzondere omstandigheden buiten zijn wil kan aanvoeren, dienen deze in aanmerking te worden genomen.
4- Om het niet opdagen bij een afspraak (no show) tegen te gaan, zijn het aanbieden een toegangelijk annulatiesysteem en het sturen van herinneringen voor de consultatie doeltreffende hulpmiddelen.
[1] Wat betreft esthetische ingrepen, zie ook artikel 20 van de wet van 23 mei 2013 tot regeling van de vereiste kwalificaties om ingrepen van niet-heelkundige esthetische geneeskunde en esthetische heelkunde uit te voeren.
Ereloon – onduidelijkheden voor patiënten
In zijn vergadering van 11 december 2021 nam de nationale raad kennis van onduidelijkheden bij patiënten omtrent de inning van het ereloon door hun arts na een consultatie.
Tientallen patiënten hadden zich in een consumentenprogramma op de openbare omroep beklaagd omdat ze enkele euro’s meer dienden te betalen dan het vermelde bedrag op het ontvangstbewijs van het getuigschrift voor verstrekte hulp. De patiënten voelden zich hierdoor bedrogen en gaven aan dat het vertrouwen in hun arts hierdoor geschonden was. Zij vroegen zich af waar ze duidelijke informatie over de terugbetaling en inning van medische prestaties konden raadplegen en waar ze aangifte konden doen van onregelmatigheden.
De nationale raad betreurt de aangekaarte wantoestanden en herinnert aan het artikel 33 van de Code van medische deontologie dat stelt: “De arts bepaalt zijn ereloon correct en op basis van de werkelijk geleverde prestaties. De arts informeert de patiënt vooraf duidelijk over de bepaling van zijn ereloon”.
De nationale raad benadrukt dat het voor het vertrouwen, dat de basis vormt van een goede arts-patiëntrelatie, noodzakelijk is dat de arts de patiënt voorafgaandelijk inlicht over het ereloon en de inning op een correcte manier uitvoert.
Er rijzen nog vele onduidelijkheden over het gebruik van het getuigschrift voor verstrekte hulp en het bijhorende ontvangstbewijs, niet in het minst omwille van de vele omstandigheden die zich in de praktijk kunnen voordoen (conventiestatus van de arts, bijzondere eisen van de patiënt, al of niet toepassing van de derdebetalersregeling, directe of uitgestelde inning, enz.). De exacte modaliteiten zijn terug te vinden op
https://www.medattest.be/site/nl/applications/Riziv/content/help.html
onder de rubriek E3.
Indien patiënten klachten hebben over het financieel aspect van de zorgverlening kunnen ze terecht bij de provinciale raad van inschrijving van de arts* of bij de federale ombudsdienst “Rechten van de patiënt”** voor de ambulante zorgsector of bij de ombudsdienst van het ziekenhuis waar de prestatie plaatsvond.
* https://ordomedic.be/nl/provinciale-raden/provinciale-raden
** Federale ombudsdienst “Rechten van de patiënt”:
Nederlandstalige federale Ombudspersoon
Tel. : 02/524.85.20; Fax: 02/524.85.38
Insolvabiliteit patiënt – Deontologische plichten van de arts
In zijn vergadering van 19 oktober 2019 heeft de nationale raad van de Orde der artsen onderzocht of een arts deontologisch verplicht is een patiënt te verzorgen die insolvabel is.
De Belgische Grondwet bepaalt dat ieder het recht heeft op sociale zekerheid, bescherming van de gezondheid en sociale, geneeskundige en juridische bijstand (art. 23, derde lid, 2° GW). Toch gebeurt het dat bepaalde personen op een gegeven moment geen aanspraak kunnen maken op de sociale zekerheid. Dit geldt in het bijzonder voor patiënten zonder vaste verblijfplaats, personen die niet verzekerd zijn of personen die illegaal in België verblijven.
Ondanks de beschermingssystemen in de vorm van de OCMW's en de HZIV, kunnen de artsen te maken krijgen met patiënten die over geen enkel betaalmiddel beschikken.
De Orde der artsen wordt om advies verzocht over de aan te nemen houding indien na het opstarten van een behandeling blijkt dat geen enkele instantie de erelonen en de gemaakte kosten ten laste neemt en de patiënt geen eigen middelen heeft.
De Orde heeft vernomen dat sommige ziekenhuizen de kosten verhalen op de ziekenhuisarts zelf. Nochtans voorziet het BFM (budget van financiële middelen van de ziekenhuizen) in een financieringspost voor de begeleiding van patiënten met sociale of financiële problemen (de B8). Het bedrag van deze post wordt berekend op basis van de sociaal-economische kenmerken van de patiënten opgenomen in elk ziekenhuis.
De patiënten die recht hebben op sociale zekerheid kunnen problemen ondervinden om de kosten te dragen die voortvloeien uit hun gezondheidstoestand en hun behandeling.
De overheid heeft maatregelen genomen om deze situaties te voorkomen. Voorbeelden hiervan zijn de maximumfactuur (MAF), de derdebetalersregeling, de financiële voordelen verbonden aan het globaal medisch dossier, de doorverwijzing naar een specialist door de huisarts en het bijzonder solidariteitsfonds.(1)
De wet betreffende de rechten van de patiënt bepaalt dat de patiënt tegenover de beroepsbeoefenaar recht heeft op kwaliteitsvolle dienstverstrekking die beantwoordt aan zijn behoeften (art. 5, Wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt).
De Code van medische deontologie bepaalt dat de arts alle patiënten even gewetensvol en zonder discriminatie verzorgt (art. 30, Code van medische deontologie 2018).
Dit deontologische non-discriminatiebeginsel betekent dat de arts zijn beslissing om een patiënt al dan niet in behandeling te nemen niet mag laten afhangen van de financiële situatie van de patiënt. De arts mag niet discrimineren op basis van vermogen en moet bovendien alle patiënten die hij behandelt even kwaliteitsvol verzorgen.
Iedere patiënt moet toegang hebben tot het zorgsysteem en heeft recht op alle zorg nodig voor een leven in menselijke waardigheid. Nadat de arts de patiënt de hoogdringende noodzakelijke zorg heeft verstrekt, kan hij de patiënt wel doorverwijzen naar de instanties die speciaal in het leven geroepen werden om hulp te bieden aan insolvabele patiënten. Deze situatie bestaat in een stad zoals Brussel waar de OCMW's akkoorden gesloten hebben met bepaalde ziekenhuizen. Een patiënt die opgenomen is in de "dichtstbijzijnde" instelling kan overgebracht worden naar een instelling die erkend is door het OCMW waarvan hij afhangt.
In de praktijk bestaat er geen uniforme houding ten aanzien van patiënten die zich bevinden in situaties van behoeftigheid en insolvabiliteit, zowel betreffende de toegang tot de zorg, als betreffende de procedure tot invordering van de zorgfactuur.
Om de toegang tot de zorg voor elke patiënt te waarborgen, kan men binnen de intramurale zorg of binnen de huisartsenkringen een ‘reflectiegroep basiszorg' oprichten die richtlijnen uitwerkt omtrent de toegang tot kwaliteitsvolle zorg voor elke patiënt en nadenkt over budgettering en invordering indien achteraf zou blijken dat de zorgfactuur onbetaald blijft.
Bij het opstellen van de richtlijnen moet de eerbied voor de menselijke waardigheid de basisregel blijven. Het betreft immers het recht op zorg van een uiterst kwetsbare groep van de bevolking.
Voor de intramurale zorg kan de reflectiegroep bestaan uit een behandelende arts, een lid van de ethische commissie, een afgevaardigde van de medische raad, de hoofdarts en de financieel of administratief directeur of één van zijn vertegenwoordigers. Ook de bevoegde sociale diensten zouden in deze context geraadpleegd kunnen worden. Gezien de complexiteit van de wettelijke statuten(2) is het wenselijk ook de ziekenhuisjurist in deze materie te betrekken.
Voor de eerste lijn kan deze reflectiegroep bestaan uit de voorzitter van de huisartsenkring, een ethicus, een of meerdere huisartsen, alsook een maatschappelijk werker en/of een jurist.
De reflectiegroepen komen samen ad hoc. Zij eerbiedigen het beroepsgeheim en de Algemene Verordening Gegevensbescherming(3).
(2) https://www.riziv.fgov.be/nl/themas/kost-terugbetaling/financiele-toegankelijkheid/Paginas/default.aspx#.XUgQ_fZuKzk; http://www.agii.be/thema/vreemdelingenrecht-internationaal-privaatrecht/sociaal-medisch/wie-betaalt-welke-medische-kosten/medische-kosten-per-betalingsregeling; http://www.agii.be/thema/vreemdelingenrecht-internationaal-privaatrecht/sociaal-medisch/wie-betaalt-welke-medische-kosten/medische-kosten-per-verblijfssituatie
(3) Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG